Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1990 en heeft de Iraanse nationaliteit. Op 4 oktober 2018 heeft hij onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij ongeveer vijf jaar geleden afstand heeft gedaan van de islam. In maart 2018 kwam eiser zijn oude studiegenoot [A] tegen, die hem over het christendom heeft verteld. Eiser was destijds depressief en had relatieproblemen met zijn echtgenote. Via [A] is eiser geïnteresseerd geraakt in het christendom en heeft hij zeven huiskerkbijeenkomsten en een kledinginzamelingsactie voor de armen bijgewoond. Op 20 september 2018 zou eiser opnieuw een huiskerkbijeenkomst bijwonen in het huis van [A] , maar toen eiser naar het huis liep zag hij van ongeveer 50 meter afstand dat [A] en drie andere personen in handboeien door de politie werden meegenomen. Eiser wordt sindsdien door de Iraanse autoriteiten gezocht. Hij is gevlucht naar zijn vriend [B] in de plaats [plaats] en heeft daar verbleven totdat hij op 4 oktober 2018 met een vals paspoort vanuit Teheran naar Amsterdam is gevlogen. Er zijn in totaal acht invallen door de Iraanse autoriteiten geweest verband houdend met eiser, waarvan twee in de woning van eiser, vier in de woning van zijn vader en twee in de woning van zijn schoonvader. De echtgenote van eiser is tijdens de eerste inval meegenomen voor een verhoor, waarbij zij is gevraagd naar eiser en zijn verblijfplaats. Eiser vreest bij terugkeer naar Iran dat de Iraanse autoriteiten hem vanwege zijn bekering tot het christendom zullen doden.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- afvalligheid van het oorspronkelijk geloof;
- bekering tot het christendom;
- problemen vanwege de bekering.
4. Ter onderbouwing van zijn asielrelaas heeft eiser bij zijn (aanvullende) zienswijze de volgende stukken overgelegd:
- verklaring van [C] namens de docenten Bijbelstudie van House of Joy in Luttelgeest van 29 december 2018;
- chatberichten tussen eiser en zijn echtgenote, en de vertaling daarvan;
- kopie van een identiteitsbewijs van zijn echtgenote;
- verklaring van [D] en [E] van de Vrije Baptisten Gemeente ‘De Fontein’ in Emmeloord van 20 februari 2019;
- foto van de doopceremonie van eiser op 17 februari 2019;
- brief van [F] , maatschappelijk werker bij Zorggroep Oude en Nieuwe Land, van 4 februari 2019.
5. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond. De identiteit, nationaliteit en herkomst heeft verweerder vooralsnog geloofwaardig geacht. De overige relevante elementen die verweerder in het asielrelaas van eiser heeft onderscheiden, heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Gelet op het voorgaande kan eiser niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft hij evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus verweerder. Verweerder heeft evenmin aanleiding gezien aan eiser ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen of hem op grond van artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen.
6. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen en stelt – samengevat weergegeven – dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Ten onrechte staat in het bestreden besluit vermeld dat er een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden en dat eiser zijn aanvraag in Ter Apel heeft ingediend. Ook is de aanvullende zienswijze van 21 februari 2019, met als bijlagen de verklaring van 20 februari 2019, de foto van de doopceremonie en de brief van 4 februari 2019, ten onrechte niet in het bestreden besluit betrokken. Eiser stelt verder dat sprake is van een ‘generally coherent and credible’ asielrelaas als bedoeld in het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 23 augustus 2016, nr. 59166/12, in de zaak J.K. e.a. tegen Zweden, waardoor zijn verklaringen over zijn afvalligheid, bekering tot het christendom en problemen vanwege de bekering ten onrechte niet geloofwaardig zijn geacht. Eiser stelt tot slot dat ten onrechte geen BMA-advies is opgevraagd om de mogelijkheden te onderzoeken voor een eventueel uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
Ter onderbouwing heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
- rapport van Stichting Gave, ‘Toetsing bekering van [eiser] ’, opgesteld door [G] , van 15 maart 2019;
- afschrift van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 12 december 2018 (ECLI:NL:RBROT:2018:10137); - schermafdrukken van het Instagramaccount van eiser;
- chatberichten tussen eiser en zijn echtgenote, en de vertaling daarvan;
- verklaring van [E] van de Vrije Baptisten Gemeente ‘De Fontein’ in Emmeloord van 17 februari 2020;
- verklaring van pastoor [H] van De Rank Persian Baptist Church van 25 september 2019.
7. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
8. Eiser heeft naar aanleiding van het verweerschrift de beroepsgronden aangevuld en aangevoerd dat zijn psychische klachten zijn verslechterd en dat hij een suïcidepoging heeft gedaan.
Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom het bestreden besluit in stand kan blijven ondanks het rapport van Stichting Gave, nu verweerder niet inhoudelijk is ingegaan op het rapport. In dit kader verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 15 mei 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:4326) en de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4234) en van 6 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:341, onder 9.1). Uit de laatstgenoemde uitspraak van de Afdeling blijkt dat het feit dat de opsteller van het rapport niet zelf met eiser heeft gesproken, geen reden is om aan de inhoud van het rapport voorbij te gaan. Overigens beslist de medewerker van verweerder ook op basis van hetrapportvan het nader gehoor, nu dit niet dezelfde persoon is als de gehoormedewerker. Ten aanzien van de verklaringen van derden voert eiser aan dat verweerder nog geen standpunt heeft ingenomen over de in beroep overgelegde verklaringen van 25 september 2019 en 17 februari 2020, hetgeen in strijd is met de Werkinstructie 2018/10 (WI 2018/10). Uit paragraaf 4.1.4. van de WI 2018/10 volgt dat verweerder dient te motiveren waarom de verklaringen niet zouden afdoen aan de conclusies van het bestreden besluit. Eiser wijst in dit kader op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch, van 20 februari 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:1425). Ter onderbouwing heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
- medisch dossier van eiser, bijgewerkt tot 15 juni 2020;
- e-mailcorrespondentie tussen gemachtigde en [G] van 30 juni 2020;
- rapport van Stichting Gave, ‘Equality of Arms. Deskundigenrapporten in bekeringszaken’, opgesteld door [G] , versie 1.3 van 18 februari 2019.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
9.1.De rechtbank stelt vast dat op de eerste pagina van het bestreden besluit foutief staat opgenomen dat eiser zich op 4 oktober 2018 heeft gemeld in AC Ter Apel en dat er diezelfde dag een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een kennelijke verschrijving, waaruit geen nadeel voor eiser voortvloeit.
Aanvullende zienswijze van 21 februari 2019
9.2.Ten aanzien van het betoog van eiser dat zijn aanvullende zienswijze van 21 februari 2019 met als bijlagen een verklaring van de Vrije Baptisten Gemeente ‘De Fontein’ in Emmeloord van 20 februari 2019, een foto van de doopceremonie van eiser en een brief van een maatschappelijk werker van 4 februari 2019, ten onrechte niet bij het bestreden besluit zijn betrokken, heeft verweerder zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat uit het dossier is gebleken dat de aanvullende zienswijze van 21 februari 2019 en het bestreden besluit elkaar hebben gekruist. Volgens verweerder leidt de verklaring over de doop van eiser echter niet tot een ander oordeel, nu deze verklaring niet maakt dat eiser geloofwaardig heeft verklaard over zijn afvalligheid, het proces van de bekering, de kennis over het christendom en de problemen die hij stelt te hebben gehad met betrekking tot zijn gestelde bekering. Verweerder stelt zich daarnaast op het standpunt dat het enkele feit dat iemand gedoopt is en een Bijbelstudie heeft gevolgd, niet maakt dat eiser over de relevante elementen overtuigend heeft verklaard. Het is volgens verweerder immers voor een ieder relatief eenvoudig zich aan te sluiten bij een kerk, maar dit zegt op zichzelf niets over de intrinsieke motivatie van eiser om zich te willen bekeren.
9.3.Ingevolge artikel 3.116, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 bedraagt de termijn waarbinnen een vreemdeling zijn zienswijze op het voornemen schriftelijk naar voren dient te brengen in beginsel vier weken. In het voornemen, dat is gedateerd op 30 november 2018, staat opgenomen dat eiser de gelegenheid krijgt om te reageren en dat deze zienswijze schriftelijk moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop het voornemen bekend is gemaakt. Eiser heeft bij brief van 18 december 2018 zijn zienswijze ingediend en daar een aanvulling op ingediend bij brieven van 2 januari, 4 januari, 5 februari en 21 februari 2019. De rechtbank stelt vast dat de aanvullende zienswijze van 21 februari 2019 ruimschoots buiten de termijn van vier weken is ingediend. Bovendien is het voorstelbaar dat de aanvullende zienswijze van 21 februari 2019 en het bestreden besluit, dat is gedateerd op 28 februari 2019, elkaar hebben gekruist gelet op de korte tijdspanne. Van onzorgvuldigheid van de kant van verweerder is naar het oordeel van de rechtbank dus geen sprake. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verder niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad, nu hij de aanvullende motivering in het verweerschrift, in beroep aan de orde heeft kunnen stellen.
Verklaringen van kerkelijke instanties
9.4.In het bestreden besluit heeft verweerder zich ten aanzien van de bij de aanvullende zienswijze van 2 januari 2019 overgelegde verklaring van 29 december 2018 op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser een document heeft overgelegd waaruit zou blijken dat hij aanwezig was bij de christelijke kerkdiensten en Bijbelstudie, niet tot nieuwe inzichten leidt omtrent de gestelde bekering. Verweerder acht hierbij van belang dat een ieder de mogelijkheid heeft een christelijke dienst en Bijbelstudie bij te wonen. Daarnaast wordt overwogen dat het zwaartepunt in de beoordeling ligt bij het kunnen reproduceren van een authentiek verhaal door eiser. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser hiertoe ontoereikend zijn gebleken, waardoor geen waarde wordt gehecht aan deze overgelegde verklaring. Uit het overwogene onder 9.2. volgt dat verweerder in zijn verweerschrift een soortgelijk standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de bij de aanvullende zienswijze van 21 februari 2019 overgelegde verklaring van 20 februari 2019 en de foto van de doopceremonie van eiser. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting ook eenzelfde standpunt ingenomen ten aanzien van de in beroep overgelegde verklaringen van kerkelijke instanties van 25 september 2019 en 17 februari 2020.
9.5.Nu verweerder alle door eiser overgelegde verklaringen van kerkelijke instanties kenbaar heeft meegewogen in zijn beoordeling, ziet de rechtbank niet in dat verweerder in zoverre onzorgvuldig heeft gehandeld.
Rapport van Stichting Gave van 15 maart 2019
9.6.Verweerder heeft voorts in het verweerschrift een reactie gegeven op het overgelegde rapport van Stichting Gave van 15 maart 2019. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het rapport geen nieuw licht werpt op de zaak en heeft daar de volgende motivering aan ten grondslag gelegd:
“Uit het rapport volgt – kort samengevat – dat Stichting Gave de bekering wel geloofwaardig acht en dat de besluitvorming van verweerder te kort schiet. Verweerder stelt hierbij voorop dat uit de rechtspraak van de Afdeling (van 30 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3515, onder 3.3. en de aldaar aangehaalde uitspraken) volgt dat dergelijke rapporten kunnen dienen ter staving van een gestelde bekering van een vreemdeling, maar onverlet laten dat de vreemdeling (ook) tegenover de staatssecretaris overtuigende verklaringen af moet kunnen leggen over zijn bekering en het proces dat daartoe heeft geleid. Aan het rapport van Stichting Gave kan niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan wenst te hechten. Verweerder beoordeelt het asielrelaas aan de hand van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling waarbij bijzonder gewicht toekomt aan de onderlinge samenhang van een asielrelaas en er wordt een weging verricht van de al dan niet geloofwaardig geacht elementen. Daarbij worden niet alleen de verklaringen van eiser betrokken maar ook de houding van de autoriteiten in het land van herkomst of de maatschappelijke opvatting over het zich afwenden van de islam en het bekeren tot het christendom. Daarbij wordt ook bezien wat bekend is over andere vreemdelingen die bekeerd zijn in vergelijkbare situaties (verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:891). Een rapport van Stichting Gave maakt een dergelijke integrale geloofwaardigheidsbeoordeling niet en baseert zich uitsluitend op de door de vreemdeling gegeven antwoorden over de bekering (verwezen wordt naar de uitspraak van de Afdeling van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3502). Daarom kan er geen doorslaggevende betekenis toegekend worden aan het rapport. Overigens blijkt ook uit het rapport, dat dhr. Visscher eiser niet zelf gesproken heeft en het rapport heeft opgesteld aan de hand van de stukken die reeds in het dossier zitten. Daarnaast wijst verweerder erop dat niet is gebleken dat Stichting Gave een vaste onderzoeksmethode hanteert (verwezen wordt naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 2 april 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:3292). Het rapport kan volgens verweerder niet opwegen tegen de eigen verklaringen van eiser, die op diverse onderdelen niet overtuigen, zoals in het bestreden besluit gemotiveerd is overwogen. De stelling van eiser dat zijn relaas wel authentiek is, wordt dan ook niet gevolgd.” 9.7.Naar het oordeel van de rechtbank heeft Stichting Gave in haar rapport van 15 maart 2019 uitvoerig uiteengezet waarom volgens haar de bestreden besluitvorming onzorgvuldig, onvolledig en ondeskundig tot stand is gekomen en de gemaakte
tegenwerpingen de ongeloofwaardigheid van de bekering niet kunnen dragen. Zoals uit paragraaf 4.1.1 van de WI 2018/10 volgt – de WI 2018/10 is inmiddels vervangen door Werkinstructie 2019/18, maar is tekstueel identiek voor wat betreft de in deze uitspraak aangehaalde paragrafen – moet verweerder een ingebracht rapport van Stichting Gave meewegen bij zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering. Als de verklaringen van derden, waaronder die van Stichting Gave, volgens hem geen nieuwe inzichten bieden en/of enkel een andere weging geven van de verklaringen die de vreemdeling tegenover verweerder heeft afgelegd, dient verweerder te motiveren om welke reden deze verklaringen geen nieuwe inzichten bieden en/of niet van toegevoegde waarde zijn, zo volgt uit paragraaf 4.1.4 van de WI 2018/10.
9.8.Zoals uit het hiervoor overwogene onder 9.6. blijkt, heeft verweerder in reactie op het rapport van Stichting Gave van 15 maart 2019 – samengevat weergegeven – volstaan met het standpunt dat eiser geen overtuigende verklaringen heeft afgelegd over de bekering en het proces dat tot die bekering heeft geleid. Verweerder heeft daarmee de inhoud van het rapport van Stichting Gave niet zichtbaar meegewogen. Dat klemt te meer nu Stichting Gave in haar rapport niet enkel een eigen oordeel heeft gegeven over de geloofwaardigheid van het bekeringsproces van eiser, hetgeen evenwel niet zonder meer het hoofddoel van het rapport was (zie pagina 3 van het rapport), maar ook argumenten heeft ingebracht tegen de motivering van het standpunt van verweerder in het bestreden besluit dat hij de bekering niet geloofwaardig acht. Nu verweerder daarop inhoudelijk niet heeft gereageerd, heeft hij zijn conclusie dat het rapport van Stichting Gave hem niet tot een ander standpunt brengt, niet van een kenbare motivering voorzien. Dat Stichting Gave geen gesprekken heeft gevoerd met eiser maar is uitgegaan van de verklaringen van eiser zoals die blijken uit de gehoorverslagen, is naar het oordeel van de rechtbank geen reden om aan de inhoud van het rapport voorbij te gaan. Het rapport van Stichting Gave van 15 maart 2019 gaat immers in op de verklaringen van eiser die ook aan de tegenwerpingen van verweerder in de bestreden besluitvorming ten grondslag liggen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1911) en de hiervoor onder 8. door eiser aangehaalde uitspraak van 6 februari 2020). 9.9.Nu verweerder zijn standpunt over de geloofwaardigheid van het bekeringsproces reeds gelet op het voorgaande zal moeten heroverwegen in het licht van het rapport van Stichting Gave, komt de rechtbank aan een bespreking van de overige beroepsgronden die zien op de geloofwaardigheid van de bekering en de gestelde problemen vanwege de bekering, niet toe.
Artikel 64 van de Vw 2000
9.10.Eiser heeft ter zitting aangegeven dat zijn beroepsgronden ten aanzien van artikel 64 van de Vw 2000 zijn komen te vervallen, nu verweerder bij brief van 29 juni 2020 heeft medegedeeld dat naar aanleiding van het in beroep overgelegde medische dossier aan eiser voorlopig uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000, zoals neergelegd in paragraaf A3/7.3.2.4 van de Vc 2000.
10. Gelet op hetgeen hiervoor onder 9.7. en 9.8. is overwogen, is het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien en zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment, voor zover nodig, alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.