ECLI:NL:RBDHA:2020:4326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
NL19.8436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering van een Iraanse asielzoeker

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2020, werd de zaak behandeld van een Iraanse asielzoeker die een verblijfsvergunning aanvroeg op basis van zijn bekering tot het christendom. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onvoldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van kerkelijke instanties niet opwogen tegen de eigen verklaringen van de eiser. De rechtbank benadrukte dat verweerder indringender en meer toegespitst moest motiveren waarom de activiteiten van de eiser binnen de kerk niet als bewijs voor zijn bekering konden worden gezien. De rechtbank stelde vast dat de verklaringen van de eiser over zijn bekering en de problemen die hij in Iran had ondervonden, niet voldoende waren weerlegd door de staatssecretaris. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen van de rechtbank. De rechtbank oordeelde ook dat de proceskosten van de eiser vergoed moesten worden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.8436

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D.L. Boer).

ProcesverloopBij besluit van 15 maart 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat aan hem geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt verleend.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [datum] 1991. Eiser heeft op 13 november 2015 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 21 juni 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat hij de bekering ongeloofwaardig acht. Bij uitspraak van 16 februari 2018 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep dat zich daartegen richtte, gegrond verklaard, vooral omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat in de gestelde bekering van eiser geen enkel passief element te vinden is en verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat het daarom weinig geloofwaardig is dat eiser in één dag christen is geworden. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. Eiser is aanvullend gehoord. Vervolgens heeft verweerder bij het nu bestreden besluit de aanvraag opnieuw afgewezen.
1.1
Tussen partijen is nog steeds in geschil of de bekering van eiser en de problemen die hij vanwege die gestelde bekering zou hebben gehad, geloofwaardig zijn.
Is de besluitvorming zorgvuldig geweest?
2. Eiser voert in de eerste plaats aan dat verweerder hem tegenwerpt inconsequente, tegenstrijdige en summiere verklaringen te hebben afgelegd, maar ten onrechte heeft nagelaten hem tijdens de gehoren hierover uitleg te vragen.
2.1
Onder 3 in de uitspraak van 16 februari 2018 is de rechtbank al ingegaan op een zelfde beroepsgrond. Zij overwoog, kort gezegd, dat eiser inderdaad niet expliciet geconfronteerd is met tegenstrijdigheden tijdens de gehoren, maar dat verweerder een uitvoerig gehoor heeft gehouden met gerichte vragen en dat eiser in het voornemen is geconfronteerd met tegenstrijdigheden. Verweerder heeft de reactie daarop in de zienswijze betrokken bij het besluit op eisers aanvraag. Daarom was van een onzorgvuldige besluitvorming geen sprake, aldus de rechtbank.
De rechtbank ziet nu geen grond voor een ander oordeel. Daarbij is van belang dat eiser een uitvoerig aanvullend gehoor heeft gehad met gerichte vragen en dat verweerder een nieuw voornemen heeft uitgebracht waarop eiser in zijn zienswijze heeft kunnen reageren. Verweerders besluitvorming is zorgvuldig geweest en er is geen grond voor het oordeel dat hij heeft gehandeld in strijd met artikel 4 van de Kwalificatierichtlijn. [1]
2.2
Eiser voert verder aan dat uit de besluitvorming niet blijkt dat er rekening is gehouden met passieve elementen. Hij wijst erop dat de rechtbank in haar uitspraak heeft geoordeeld dat sprake is van een passieve bekering en dat deze geloofwaardig is. Volgens eiser gaat verweerder ten onrechte niet uit van een passieve bekering, omdat hij niet in één keer door de droom is bekeerd tot het christendom. Verweerder heeft niet conform werkinstructie 2018/10 (WI 2018/10) eiser gehoord, nu hij bij het aanvullend gehoor is uitgegaan van een actieve bekering.
2.3
Dit betoog slaagt niet. Vooropgesteld wordt dat de uitspraak van de rechtbank niet zo moet worden gelezen dat de rechtbank de passieve bekering geloofwaardig heeft bevonden. De besluitvorming geeft er verder blijk van dat niet langer wordt uitgegaan van een zuiver actieve bekering. Door de droom als startpunt van de bekering te nemen en hier aanvullend op te horen, heeft verweerder voldoende rekening gehouden met passieve elementen in het relaas. Verweerder heeft erop mogen wijzen dat hij daarom niet meer aan eiser tegenwerpt dat hij zich voorafgaand aan de droom nooit heeft verdiept in het christendom en hij geen proces van verkenning voorafgaand aan de droom heeft meegemaakt. Daarnaast stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiser in het nader gehoor en het aanvullende gehoor is bevraagd over zijn bekeringsproces. Daarvoor bestond aanleiding omdat hij niet in één keer door de droom is bekeerd, maar deze droom de aanleiding was waarom hij met het christendom in contact is gekomen en stelt te zijn bekeerd.
2.4
Deze beroepsgronden slagen niet.
Is de bekering geloofwaardig? Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft de bekering van eiser en de arrestatie van [eisers werkgever] ongeloofwaardig geacht. Kort gezegd heeft hij hieraan ten grondslag gelegd dat:
- eisers verklaringen over de betekenis van een droom die zijn bekering in gang heeft gezet, vaag, summier en ongerijmd zijn. Eiser kan niet verklaren waarom hij zo door die droom werd geraakt. Ook al omdat zijn ouders niet streng gelovig zijn en het geloof hem in algemene zin niet bezighield;
- eiser de dag na die droom zijn vriendin, waarop hij zeer boos was, kon vergeven, maar dat een dergelijke omslag in zo’n kort tijdsbestek bevreemdend is;
- de verklaringen over de periode na de droom weinig gedetailleerd en vaag zijn. Dat eiser verder wilde gaan met het christendom, getuigt van een weinig diepgewortelde overtuiging. Zijn verklaringen over de betekenis van de bekering zijn algemeen;
- eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het scheppingsverhaal dat [eisers werkgever] hem heeft verteld en of daarin het christendom werd benoemd;
- merkwaardig is dat eiser er geen kwaad in zag naar Bijbelstudie te gaan, waar in Iran een bekering strafbaar en maatschappelijk onaanvaardbaar is;
- de verklaringen van eiser over zijn geestelijke ontwikkeling te abstract zijn om te overtuigen en te veel aan de oppervlakte blijven;
- eiser niet inzichtelijk maakt waarom het christendom wel maar de islam niet meer volstond;
- eisers inhoudelijke kennis over de kerk waarbij hij zich heeft aangesloten en waarvoor hij actief is, summier is;
- eiser is niet in staat is zijn geloofsgroei concreet te beschrijven;
- eiser wekelijks de kerk bezoekt, aan Bijbelstudie doet, tolk is tijdens de kerkdiensten en beheerder is van het Instagram-account van de kerk, maar tevens heeft verklaard dat zijn geloof privé is als dat hij in Iran wil evangeliseren;
- de overgelegde documenten eiser niet baten. De documenten roepen voor wat betreft de twee doopaktes vragen op. De stukken over het weblog zijn niet vertaald en niet duidelijk is wat eiser hiermee wil aantonen. Een schriftelijke verklaring van een kerkelijke instantie of
persoon kan weliswaar dienen ter onderbouwing van de bekering, maar dit
neemt niet weg dat ook van eiser zelf verwacht mag worden dat hij overtuigende verklaringen aflegt over zijn bekering. Daarbij gaan de documenten van kerkgenootschap De Banier in op de activiteiten van eiser voor de kerk, maar niet op de persoonlijke motieven en het proces van bekering. Bovendien is het aan verweerder om de geloofwaardigheid van het relaas te beoordelen aan de hand van het gehele dossier van eiser;
- omdat eiser zijn bekering niet aannemelijk heeft gemaakt, hij niet wordt gevolgd dat hij daardoor problemen heeft gehad in Iran. Bovendien zijn de verklaringen van eiser over die problemen niet overtuigend.
Is de bekering geloofwaardig? Betoog eiser; rapport Stichting Gave
4. Eiser betoogt dat hij heeft verklaard wat hij kan verklaren over de droom. Volgens hem heeft hij de betekenis van de droom voldoende geduid en de acceptatie ervan verklaard. De verklaringen over het proces van bekering en zijn geloofsgroei zijn niet oppervlakkig. Ondanks dat hij geen actieve gelovige was binnen de islam, had hij vóór de droom moeite zijn vriendin te vergeven. Door tijdsverloop is niet verwonderlijk dat eiser niet precies kan verklaren wat [eisers werkgever] hem heeft verteld.
Verder wijst hij erop dat zijn weblog is geblokkeerd door de ‘Codex Correctional Task Force’, waarachter volgens hem de Iraanse autoriteiten zitten. De overgelegde brieven van de kerk vormen volgens hem substantieel bewijs van zijn bekering.
4.1
Verder heeft eiser ter onderbouwing van zijn bekering overgelegd een rapport, opgesteld door A. Koetsier LL.B, verbonden aan de Stichting Gave, van 9 augustus 2019. Het rapport bevat allereerst een algemeen deel over de gehanteerde methodiek, de betekenis die aan het rapport kan worden gehecht en de bevindingen uit een rapport van het WODC over de beoordeling van asielaanvragen waarin (onder meer) religieuze identiteit een rol speelt. [2] Vervolgens wordt de bekering van eiser besproken. In het rapport staat over dat laatste – samengevat weergegeven – het volgende:
- eiser ervoer de droom als een boodschap en het begin van een bekeringsproces. De droom zette hem aan tot meer onderzoek naar het christelijk geloof. Dat verweerder verlangt dat eiser de droom moet kunnen verklaren, is een aanwijzing dat verweerder teveel vanuit een eigen referentiekader redeneert;
- in het bekeringsproces zijn twee lijnen te onderscheiden: de droom die aanzet tot verdieping in het christelijk geloof en vervolgens de blijdschap en voldoening door zijn verdieping in de bijbel en het geloof;
- bij een passieve bekering spelen emoties een belangrijke rol. Dat eiser moeilijk woorden kan geven aan de ervaring die hij in en door de droom heeft gehad, past in een passieve bekering;
- eiser heeft voldoende inzicht geboden in de actieve fase van zijn bekering. Hij heeft de bijbel bestudeerd en huiskerken bezocht;
- het is mogelijk dat [eisers werkgever] heeft gesproken over het scheppingsverhaal zonder te verwijzen naar het christendom of het christelijk geloof;
- het is zeer wel mogelijk dat eiser in korte tijd in staat is geweest zijn vriendin te vergeven. Verweerder redeneert teveel vanuit het eigen referentiekader;
- van eisers bekering is een tijdslijn te maken, vanaf de droom tot zijn doop op 20 augustus 2017. De droom werd gevolgd door interesse in het christendom, gevolgd door een periode van onderzoek. Dit leidde tot zijn bekering. Daarbij heeft mede een rol gespeeld een ziekenhuisopname. Dat die verklaringen oppervlakkig zijn is onvoldoende gemotiveerd;
- eiser heeft wel degelijk uitgelegd waarom de islam voor hem niet meer voldeed en het christendom wel;
- eiser heeft de vragen die zien op zijn kennis, voldoende beantwoord;
- eiser geeft duidelijk en veelzijdig antwoord op de vraag wat er allemaal is veranderd na zijn bekering.
4.2
In het verweerschrift heeft verweerder gereageerd op het rapport van de Stichting. Verweerder stelt – voor zover hier van belang – dat de Stichting, anders dan verweerder, geen integrale geloofwaardigheidstoets uitvoert. Verweerder weegt de wel en niet geloofwaardige elementen in het asielrelaas en beziet de verklaringen en documenten in relatie tot eisers omgeving en herkomst. Daarbij betrekt verweerder wat hem bekend is over andere vreemdelingen die zijn bekeerd. Aan een enkele opsomming van verklaringen met de conclusie waarom die aannemelijk zijn, hoeft weinig gewicht te worden toegekend.
4.3
Stichting Gave heeft in reactie hierop een stuk ingediend van dr. M. Visscher van 10 december 2019. Daarin gaat hij in op het standpunt van verweerder over het rapport. Voor zover nu van belang wordt in dit stuk nader ingegaan op het gesprek van eiser met [eisers werkgever] . Er wordt op gewezen dat eiser in het aanvullend gehoor heeft verklaard dat [eisers werkgever] de eerste keer in de kappersschool wel degelijk behoedzaam heeft gesproken over het christendom en dat hij pas ’s avonds meer vrijuit heeft gesproken. Eiser heeft niet op zijn hoede hoeven te zijn bij een gesprek in de privésfeer, wel bij een gesprek in de kapperszaak. Daarbij is van belang dat eiser door de droom meer open stond voor de boodschap van [eisers werkgever] . Verder staat in dat stuk dat tegen de achtergrond van wat eiser heeft verklaard dat je in de islam geen verlossing en vergeving hebt, de verklaring van eiser dat hij niets te verliezen had door nader onderzoek te doen naar het christendom en een huiskerk te bezoeken, aannemelijk is. Daarbij is van belang dat eiser zich door zijn passieve bekering door een ‘hogere macht’ hiertoe gedrongen voelde. De drang van ‘hogerhand’ en de behoefte te leren over vergeving, kunnen geacht worden op te wegen tegen de risico’s van het bezoeken van een huiskerk, zo staat in het stuk.
Is de bekering geloofwaardig? Beoordeling rechtbank
5. Verweerder heeft de geloofwaardigheid beoordeeld met toepassing van WI 2018/10. [3] Centraal staan de paragrafen 4.1.1 – 4.1.4. Deze zijn opgenomen in de Bijlage.
5.1
Gezien de discussie tussen partijen zijn in deze zaak voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de bekering met name van belang de eigen verklaringen van eiser, de verklaringen van kerkelijke instanties, vooral over zijn activiteiten binnen de kerk, en het rapport van de Stichting.
Wat betreft de eigen verklaringen van eiser kan verweerder op zich worden gevolgd dat die op sommige (maar niet alle) punten vaag, summier en oppervlakkig zijn. Zo is eiser niet goed in staat helder te verklaren over wat in zijn leven is veranderd door zijn bekering (zie bijvoorbeeld het citaat op p. 3-4 van het verweerschrift). Verweerder kan ook worden gevolgd dat eisers kennis van de kerkgemeenschap en het christendom summier is.
Daar staat tegenover dat de ondersteunende verklaringen vanuit de kerkgemeenschap blijk geven van een actieve houding in de kerk. Het rapport van de Stichting bespreekt verder de verklaringen van eiser, gaat in op de passieve en actieve elementen in de gestelde bekering, weegt die verklaringen en biedt inzicht hoe die verklaringen passen binnen de motieven voor en het proces van bekering.
5.2
De rechtbank staat dan voor de vraag of de verklaringen van de kerkelijke instanties en het rapport van de Stichting nieuwe inzichten bieden of een bevestiging vormen van wat eiser heeft verklaard en/of enkel een andere weging geven van die verklaringen (zie paragraaf 4.1.4 van WI 2018/10).
De rechtbank is dan in de eerste plaats van oordeel dat het op de weg van verweerder ligt om nader te motiveren welke betekenis wordt toegekend aan de verklaringen van de kerkelijke instanties over eisers activiteiten.
Verweerder heeft in de kern over deze verklaringen weinig meer gezegd dan dat die er niet aan afdoen dat het aan eiser is om zijn bekering aannemelijk te maken en dat die verklaringen niet zien op de persoonlijke motieven en het proces van bekering. Ook stelt verweerder dat het aan hem is om de geloofwaardigheid van het relaas te beoordelen aan de hand van het gehele dossier. In het verweerschrift voegt verweerder hier aan toe dat aan verklaringen van activiteiten minder betekenis toekomt als de vreemdeling geen genoegzame verklaring weet te geven voor de omstandigheid dat hij op één of meer andere elementen minder goed kan verklaren.
Gezien wat er staat in WI 2018/10 mag van verweerder worden verwacht indringender en meer toegespitst te motiveren waarom deze verklaringen, vooral over de activiteiten van eiser, niet opwegen tegen het standpunt van verweerder over zijn eigen verklaringen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat deze activiteiten al langere tijd voortduren en blijk geven van een zekere ambitie om zich meer en meer in te zetten voor de kerk.
Dan het rapport van de Stichting. Verweerders reactie op het rapport is in algemene termen geformuleerd en getuigt er daarmee niet van dat verweerder beoordeeld heeft in hoeverre dat rapport opweegt tegen de eigen verklaringen van eiser. Daarbij is van belang dat het rapport en de reactie van de Stichting ingaan op de verklaringen van eiser en die verklaringen plaatsen in de context van de motieven voor en het proces van bekering en eisers kennis van het geloof, waarbij nadere duiding wordt gegeven aan de passieve (de droom en de betekenis daarvan) en actieve (eisers onderzoek naar het christendom) elementen in die verklaringen. Daarbij is verder van belang dat het rapport dan wel het stuk van 10 december 2019 gemotiveerd ingaat op de tegenwerpingen die verweerder ten grondslag legt aan zijn oordeel over de gestelde bekering (bijvoorbeeld het gesprek met [eisers werkgever] ) en op de redenen waarom de islam voor eiser niet meer voldoet. Verweerder dient naar het oordeel van de rechtbank nader te motiveren of deze punten van de Stichting aanleiding geven voor een andere weging (als bedoeld in paragraaf 4.1.4 van WI 2018/10).
De motivering van verweerder is naar het oordeel van de rechtbank al met al niet voldoende indringend en op de zaak toegespitst. [4]
Deze beroepsgrond slaagt.
Medische situatie
6. Verder voert eiser aan dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of de benodigde behandeling en medicatie in het land van herkomst beschikbaar en toegankelijk is voor eiser. Ter onderbouwing van zijn medische problematiek legt eiser een brief van 6 december 2019 van het Deventer Ziekenhuis over. Op de zitting heeft de gemachtigde namens eiser toegelicht dat een beroep wordt gedaan op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili. [5]
6.1
Uit de uitspraken van de Afdeling van 28 september 2017 [6] volgt dat het volgens rechtsoverweging 186 van arrest Paposhvili aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheidstoestand een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt en dat het eerst indien de vreemdeling dit bewijs heeft geleverd aan de nationale autoriteiten van de uitzettende staat is om de twijfel over een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM weg te nemen.
6.2
Het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft op 20 november 2019 geconstateerd dat bij het uitblijven van behandeling van eiser een medische noodsituatie op korte termijn kan worden verwacht. Het BMA concludeert echter ook dat de noodzakelijke behandeling van deze klachten in Iran aanwezig is. In de brief van 6 december 2019 wordt niet gesteld dat de behandeling in Iran niet aanwezig is en die brief doet daarom aan het BMA-advies niet af. Verder blijkt uit de overgelegde brief dat de ziekte van Crohn onder controle is en dat de klachten van eiser duiden op een voedselvergiftiging en dat het weer beter gaat.
Gelet op het voorgaande heeft eiser niet onderbouwd dat de volgens het BMA beschikbare zorg in Iran voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom geen onderzoek hoeven doen naar de feitelijke toegankelijkheid van de zorg voor eiser in Iran. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
7. Gelet op wat onder 5.2 is overwogen, is het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht omdat het onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank ziet vanwege de aard van het geconstateerde gebrek geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het is immers aan verweerder om een nadere weging te maken als bedoeld in WI 2018/10. Die weging kan er ook toe leiden dat verweerder tot het oordeel komt dat de bekering geloofwaardig is. Verweerder zal dan een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Die termijn vindt de rechtbank voldoende, al was het maar omdat het de rechtbank niet nodig lijkt eiser aanvullend te horen.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier.
Deze uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Bijlage
Werkinstructie 2018/10
4.1.1 Documenten van kerkelijke personen/instanties
Ter onderbouwing van hun motieven voor en het proces van bekering, hun kennis en/of hun activiteiten, komt het regelmatig voor dat een (gestelde) bekeerling met aanvullend bewijsmateriaal komt, bijvoorbeeld een doopbewijs of foto’s van een doop of bekering. Daarnaast zien we dat vreemdelingen een verklaring/brief inbrengen, bijvoorbeeld van een voorganger, pastoor of een rapport opgesteld door een stichting zoals de Commissie Plaisier of Stichting Gave. Het is van belang om te kijken naar de inhoud van deze verklaringen. (…) De IND weegt ingebrachte informatie van derden altijd mee in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering, maar het gewicht dat hieraan wordt toegekend is afhankelijk van de individuele casus. Het uitgangspunt blijft immers dat de vreemdeling ten overstaan van de IND overtuigende verklaringen dient af te leggen over zijn bekering.
4.1.2 Beoordelingen door derden
Aan verklaringen en/of rapporten van bijvoorbeeld kerkelijke instanties en geloofsgenoten waarin een eigen oordeel wordt gegeven ten aanzien van de oprechtheid van de bekering op basis van de verklaringen die de vreemdeling tegenover de IND heeft afgelegd of ten overstaan van deze kerkelijke instantie of geloofsgenoten, zal in de regel een beperkt gewicht worden toegekend. Immers, de IND dient een eigen afweging te maken ten aanzien van de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering. Een beoordeling door een derde waarin geen feitelijke informatie over de vreemdeling wordt toegevoegd aan het dossier, zal dan ook niet snel tot een ander oordeel leiden ten aanzien van de geloofwaardigheid van de bekering. (…)
4.1.3 Feitelijke informatie van kerkelijke instanties
Aan verklaringen en/of rapporten van kerkelijke instanties waarin op basis van eigen waarnemingen wordt aangegeven welke rol de vreemdeling speelt binnen een (kerkelijke) organisatie en hoe hij hier binnen de gemeenschap uiting aan geeft, zal meer waarde worden toegekend. Het betreft namelijk feitelijke informatie die wordt toegevoegd aan het dossier en die de verklaringen omtrent het element activiteiten ondersteunen, waardoor de IND beter in staat wordt gesteld tot een geloofwaardigheidsbeoordeling te komen.
Een doopakte en/of een regelmatige kerkgang zullen op zichzelf niet voldoende zijn om een bekering geloofwaardig te achten. De vreemdeling zal ook in dat geval middels zijn eigen verklaringen aannemelijk dienen te maken dat hij oprecht bekeerd is. De feitelijke informatie van de kerkelijke gemeenschap over bijvoorbeeld het proces dat binnen die kerk tot een doop leidt, kan daarbij wel dienen ter ondersteuning van de verklaringen van de vreemdeling. Het betreft immers een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, waarbij alle aspecten ten aanzien van de geloofwaardigheid moeten worden meegewogen. In twijfelgevallen kunnen verklaringen van derden – mits deze verklaringen daadwerkelijk een toevoeging zijn op het dossier – wel de doorslag geven.
4.1.4 Motivering
Indien de verklaringen van derden niet leiden tot het geloofwaardig achten van de bekering, dient gemotiveerd te worden om welke reden de verklaringen van derden niet opwegen tegen de ongeloofwaardig geachte verklaringen die de vreemdeling ten overstaan van de IND heeft afgelegd. Met de enkele stelling dat het aan de vreemdeling is om zijn bekering aannemelijk te maken middels zijn verklaringen, zijn de verklaringen van derden niet zichtbaar meegewogen. Ten aanzien van de weging van de verklaringen van derden zijn twee opties mogelijk:
In het geval de verklaringen van derden geen nieuwe inzichten op het bestaande dossier bieden en/of enkel een andere weging geeft van de verklaringen die de vreemdelingen tegenover de IND heeft afgelegd, dient gemotiveerd te worden om welke reden deze verklaringen geen nieuwe inzichten bieden en/of niet van toegevoegde waarde zijn (zie ook 4.1.2).
In het geval de verklaringen van derden wel nieuwe inzichten bieden op het bestaande dossier of een bevestiging is van hetgeen de vreemdeling heeft verklaard, dient inhoudelijk op de verklaringen van derden ingegaan te worden. Er dient derhalve te worden gemotiveerd waarom deze verklaringen van derden niet opwegen tegen de ongeloofwaardig geachte verklaringen die de vreemdeling ten overstaan van de IND heeft afgelegd. De verklaringen van derden dienen daarbij tegen de verklaringen die de vreemdeling bij de IND heeft afgelegd, te worden afgezet. Daarbij blijft staan dat het primair aan de vreemdeling is om middels zijn verklaringen aannemelijk te maken dat hij is bekeerd en de IND een zelfstandig oordeel vormt ten aanzien van de geloofwaardigheid van de bekering. Tevens geldt dat het een integrale geloofwaardigheidsoordeel blijft en alle aspecten (dus ook verklaringen die bij eerdere aanvragen zijn afgelegd) betrokken kunnen worden.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 oktober 2014. ECLI:NL:RVS:2014:3833, onder 8.2.
2.WODC-Memorandum 2019-2, "De geloofwaardigheidsbeoordeling van asielaanvragen met een LHBTI- of bekeringsmotief. Een inventarisatie van (on)mogelijkheden tot verbetering".
3.WI 2018/10 is inmiddels vervangen door WI 2019/18, maar tekstueel is deze identiek voor wat betreft de aangehaalde paragrafen.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:341.
5.ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381.