ECLI:NL:RBDHA:2020:6675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
NL20.10263
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen zitting hebben gewenst en de zaak schriftelijk is afgedaan. Eiser heeft aangevoerd dat terugkeer naar Italië niet mogelijk is vanwege de coronacrisis, maar de rechtbank oordeelt dat dit een tijdelijk feitelijk overdrachtsbeletsel is en dat de verantwoordelijkheid van Italië als lidstaat niet onrechtmatig is vastgesteld. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat Italië nog steeds kan worden vertrouwd op de naleving van de asielprocedures.

De rechtbank concludeert dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden vormen die de overdracht aan Italië van onevenredige hardheid getuigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10263

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Spel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 16 juni 2020 meegedeeld dat zij het houden van een zitting niet nodig acht om een uitspraak te doen, en heeft partijen in de gelegenheid gesteld de rechtbank te laten weten of zij desondanks gebruik willen maken van het recht op de zitting te worden gehoord. Partijen hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend de zaak schriftelijk af te doen. Eiser heeft daarnaast geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een nader schriftelijk standpunt in te nemen over het nieuw verschenen AIDA-rapport van april 2020. De rechtbank heeft daarna met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 22 juni 2020.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 14 januari 2020 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Verordening EU nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
3. Eiser voert aan dat terugkeer naar Italië voorlopig niet mogelijk is vanwege de coronacrisis. Alle overdrachten zijn tijdelijk opgeschort en die situatie duurt nu al ruim twee maanden. Daarom dient Nederland de asielaanvraag van eiser te behandelen.
Verder dient een update van het AIDA-rapport van 2019 te worden afgewacht. Dit zal waarschijnlijk niet lukken vanwege de coronacrisis. Het is zeer waarschijnlijk dat de opvang van asielzoekers verder is verslechterd in Italië. Het is niet redelijk om hem uit te zetten, nu nog niet duidelijk is wat de gevolgen van de coronacrisis zijn. Dit klemt te meer nu er al sprake was van gebreken ten aanzien van de opvangvoorzieningen in Italië, en de huidige regering niet van plan is hier iets aan te doen, terwijl hulp van andere Europese landen uitblijft.
In de zienswijze is reeds uitgelegd dat eiser niet in aanmerking kwam voor verlenging van zijn status omdat hij geen werk meer kon krijgen. Dat is nu vrijwel onmogelijk geworden. Hij zou op dit moment niet in aanmerking komen voor welke voorziening dan ook. Dit is in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest). Daarom is Nederland gehouden de asielaanvraag zelf te behandelen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in de uitspraak van 19 december 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:4131) heeft geoordeeld dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië nog steeds kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Recent heeft de Afdeling dit oordeel in diverse uitspraken bevestigd (uitspraken van 8 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1085, 16 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1190, 25 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1388, 29 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1395, 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1861 en 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2957).
4.2
Eiser heeft geen nader schriftelijk standpunt ingenomen over het nieuw verschenen AIDA-rapport van april 2020. Dit betekent in dit geval dat door eiser niet aannemelijk is gemaakt dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat de asielzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest dan wel artikel 3 van het EVRM, zodat eiser niet kan worden overgedragen aan Italië.
4.3
Ook uit het persoonlijk relaas van eiser kan niet worden afgeleid dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, nu eiser het gestelde omtrent verlenging van zijn status omdat hij geen werk meer kon krijgen, niet met stukken heeft onderbouwd. Het ligt bovendien op de weg van eiser om, indien hij in Italië problemen ervaart of meent dat Italië zich niet houdt aan de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en/of de Procedurerichtlijn, zich te wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten in Italië dan wel geëigende instanties. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Italië hem niet zouden kunnen of willen helpen, waartoe wordt verwezen naar het voornemen.
4.4.
De rechtbank overweegt ten slotte nog dat de omstandigheid dat de overdracht op dit moment, ten gevolge van (de maatregelen die zijn getroffen vanwege) het coronavirus, niet kan worden uitgevoerd een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1032.
4.5
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat overdracht aan Italië van onevenredige hardheid getuigt als bedoeld in artikel 17 van de Dublinverordening.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.