In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 april 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, een gewezen militair, en de minister van Defensie, thans de staatssecretaris van Defensie. Eiser had verzocht om herziening van de einddatum van zijn uitkering op basis van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM). Het primaire besluit van 13 juni 2017, waarin het verzoek werd afgewezen, werd door verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit van 6 december 2017. Eiser stelde beroep in tegen dit besluit, waarbij verweerder een verweerschrift indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de einddatum van de UGM-uitkering op 65 jaar blijft staan, ondanks de verzoeken van eiser om deze aan te passen aan de AOW-leeftijd. De rechtbank oordeelde dat de regeling die door verweerder is getroffen, waarbij een tegemoetkoming wordt aangeboden voor het AOW-gat, voldoende is en dat eiser niet onder de nieuwe Diensteinderegeling valt. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, maar heeft wel een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 250,- aan eiser en € 23,16 aan proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier.