ECLI:NL:RBDHA:2020:14899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
28 juni 2021
Zaaknummer
NL19.27424 en NL19.27426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening voor gezin met minderjarig kind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2020 uitspraak gedaan in de asielprocedures van een gezin met minderjarige kinderen. De eisers, een gezin dat eerder een asielaanvraag in Italië had ingediend, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen niet in behandeling nam op grond van de Dublinverordening. De rechtbank heeft de verzoeken van eisers om een voorlopige voorziening toegewezen, waardoor hun overdracht aan Italië werd tegengehouden totdat op hun beroepen was beslist. De rechtbank heeft de beroepsprocedures vervolgens aangehouden in afwachting van uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) die relevant waren voor de zaak.

De rechtbank heeft overwogen dat de ABRvS in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers. De rechtbank heeft het interstatelijk vertrouwensbeginsel bevestigd, waarbij wordt aangenomen dat Italië in staat is om asielzoekers adequaat op te vangen. Eisers hebben echter aangevoerd dat zij bijzonder kwetsbaar zijn, onder andere omdat eiseres slachtoffer is van mensenhandel. De rechtbank heeft deze argumenten niet overtuigend geacht en geconcludeerd dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de situatie in Italië hen zou schaden.

De rechtbank heeft ook de impact van de coronamaatregelen op de situatie van eisers besproken, maar heeft geconcludeerd dat deze maatregelen niet leiden tot een schending van hun rechten. Uiteindelijk heeft de rechtbank de beroepen van eisers ongegrond verklaard, wat betekent dat de Staatssecretaris de aanvragen van eisers opnieuw kan behandelen in Italië. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.27424 en NL19.27426
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiseres], eiseres, en
[eiser], eiser,
mede namens hun minderjarige kind, hierna gezamenlijk eisers
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.R. de Boer), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F.F.M. van de Kamp).

Procesverloop

Bij besluiten van 13 november 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Eisers hebben vervolgens op 15 november 2019 de verzoeken om een voorlopige voorziening ingetrokken. De rechtbank heeft het onderzoek in de beroepszaken met zaaknummers NL19.27424 en NL19.27426 ter zitting op 2 december 2019 geschorst en de beroepszaken aangehouden.
Verweerder was voornemens om eisers over te dragen aan Italië op 21 januari 2020. Eisers hebben op 16 januari 2020 een verzoek om voorlopige voorziening ingediend hangende de aangehouden beroepszaken, ten einde de overdracht te voorkomen.
In de uitspraak van 17 januari 20201 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en bepaald dat eisers niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat op hun beroepen is beslist.
Op 8 april 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) twee uitspraken gedaan2 die van belang zijn voor deze beroepsprocedures.
Partijen hebben gereageerd op de twee uitspraken van de ABRvS en toegelicht wat dit volgens hen betekent voor de beroepsprocedures. Op 8 november 2020 hebben eisers nog aanvullende gronden ingediend. Verweerder heeft op 9 november 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer V. Emechete. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eisers niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eisers daar eerder een asielaanvraag hebben ingediend.
2. Om te voorkomen dat eisers zouden worden overgedragen aan Italië, hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om te bepalen dat dit niet mocht zo lang er nog geen uitspraak was gedaan in de beroepsprocedures. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 17 januari 2020 toegewezen. Daaraan is onder meer ten grondslag gelegd dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een aantal interim measures heeft getroffen in zaken waarbij sprake is van bijzonder kwetsbare vreemdelingen. De vraag is of de bijzonder kwetsbare vreemdelingen op grond van de Dublinverordening zonder individuele garanties aan Italië kunnen worden overgedragen. Omdat eisers ook als bijzondere kwetsbaar moeten worden aangemerkt, is de gevraagde voorlopige voorzieningen getroffen. De beroepsprocedures zijn toen aangehouden.
3. Vervolgens heeft de ABRvS in de uitspraken van 8 april 2020 geoordeeld dat de oplegging van de interim measures door het EHRM niet betekent dat de vreemdeling in Italië geen adequate opvang zal krijgen en dat de vreemdeling bij overdracht aan Italië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest. De ABRvS overweegt dat het EHRM niet heeft toegelicht waarom het deze interim measures heeft opgelegd. Daar kan dus niet zonder meer uit worden afgeleid of deze betekenis heeft voor andere vreemdelingen en, zo ja, welke betekenis dit zou kunnen zijn. Dit oordeel heeft de ABRvS herhaald in de uitspraken van 5 augustus 2020.3 De rechtbank ziet in deze uitspraken van de ABRvS aanleiding om de beroepsprocedures niet langer aan te houden. De rechtbank hecht in dit verband ook belang aan de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten op vragen van het EHRM.4 In deze antwoorden hebben de Italiaanse autoriteiten namelijk onder meer aangegeven dat de eenheid van het gezin zal worden gewaarborgd, dat de toegang tot de essentiële diensten in de opvangcentra is gewaarborgd en dat er bijzondere opvangvoorzieningen zijn voor kwetsbare personen, waaronder alleenstaande ouders en mensen die lijden aan ernstige lichamelijke of geestelijke aandoeningen.
4 In de zaak F.O. tegen Nederland, van 16 september 2019, no. 48125/19 (gepubliceerd op Vluchtweb).
4. Eisers voeren aan dat zij niet kunnen terugkeren naar Italië, omdat ten aanzien van Italië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De uitspraken van de ABRvS zijn niet afdoende, omdat in die uitspraken niet is getoetst of wordt voldaan aan de waarborgen die het EHRM stelt in het arrest Tarakhel5 voor de overdracht van een gezin met minderjarige kinderen. Daar merken eisers bij op dat zij bijzonder kwetsbaar zijn. Niet alleen vanwege de samenstelling van het gezin, maar ook omdat eiseres slachtoffer is van mensenhandel. Als gevolg daarvan heeft eiseres ook psychische klachten.
Uit een stuk van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van 28 juli 2020 blijkt dat een specifiek identificatiemechanisme om kwetsbare asielzoekers te identificeren ontbreekt en dat de Italiaanse autoriteiten, kortgezegd, niet de capaciteit hebben om slachtoffers van mensenhandel bij te staan. Daarnaast volgt uit het AIDA-rapport (2019) – Update 27 mei 2020 dat de effectieve identificatie en bescherming van kwetsbare personen nog onzekerder is geworden en dat vaders mogelijk in een andere opvanglocatie worden geplaatst dan de rest van het gezin. Verder wijzen eisers op de door het EHRM (verlengde) interim measures en de vragen die op 16 oktober 2020 door het EHRM zijn gesteld aan de Italiaanse autoriteiten in de zaak M.T. tegen Nederland.6
Tot slot is in de eerdergenoemde uitspraken van de ABRvS niet kenbaar betrokken of de corona-crisis gevolgen heeft voor de beschikbaarheid en kwaliteit van de opvang. Eisers doet in dit verband een beroep op de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze
rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 29 april 20207 en het arrest Jawo.8
5. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst daarbij naar de hiervoor genoemde uitspraken van de ABRvS. De ABRvS heeft dit recent bevestigd.9 Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval niet kan. Eisers zijn hier niet in geslaagd.
6. Over het slachtofferschap van eiseres is de rechtbank van oordeel dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij om die reden dient te worden beschouwd als bijzonder kwetsbaar. De enkele verklaring van eiseres dat zij slachtoffer is geweest van mensenhandel en bij terugkeer naar Italië vreest dat de mensenhandelaren haar iets aan zullen doen is daartoe onvoldoende. Nu eiseres haar slachtofferschap niet aannemelijk heeft gemaakt, komt aan het beroep van eiseres op het stuk van VNW en het AIDA-rapport (Update 27 mei 2020) geen betekenis toe. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat verweerder terecht stelt dat uit deze stukken niet blijkt dat voor slachtoffers van mensenhandel ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Weliswaar is er in Italië geen wettelijke procedure om kwetsbaren vast te stellen, maar uit de stukken blijkt dat er door middel van
guidelineswel voldoende aandacht is voor kwetsbaren.
7. Over de bijzondere kwetsbaarheid van eisers als gezin, overweegt de rechtbank als volgt. De ABRvS heeft in haar uitspraken van 8 april 2020 geoordeeld dat op dit moment
5 Arrest van het EHRM in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland van 4 november 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712).
6 no. 46595/19 (gepubliceerd op Vluchtweb).
8 ECLI:EU:C:2019:218.
9 Zie de uitspraak van 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2128.
niet aannemelijk is dat er sprake is van zo’n structurele verslechtering in de opvangvoorzieningen en asielprocedure dat Dublinclaimanten sinds de uitspraken van 19 december 2018 en 12 juni 2019, ook de bijzonder kwetsbare personen onder hen, in Italië een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. De ABRvS is mede tot dit oordeel gekomen op basis van de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten aan het EHRM, waarbij de Italiaanse autoriteiten de in de circular letters van 8 juni 2015 en 8 januari 2019 gegeven garantie dat in alle gevallen de eenheid van het gezin wordt gewaarborgd hebben herhaald en bevestigd en hebben toegelicht hoe zij de toegang tot essentiële diensten in de opvangcentra waarborgen, zoals eten, huisvesting en zakgeld, maar ook gezondheidszorg en juridische, sociale, informatieve en taalkundige hulp. Uit deze antwoorden blijkt eveneens dat er bijzondere opvangvoorzieningen zijn voor kwetsbare personen, zoals zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen en mensen die lijden aan ernstige lichamelijke of geestelijke aandoeningen. Tot slot hebben de Italiaanse autoriteiten, voor zover relevant, bevestigd dat alle onder de Dublinverordening aan hen overgedragen families met minderjarige kinderen opvang hebben gekregen in het door hen beschreven systeem. Dit alles betekent dat verweerder ook bij kwetsbare vreemdelingen bij Italië uit kan gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten niet nodig zijn.
8. Aan het ontbreken van de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten op de vragen van het EHRM in deze procedure, komt naar het oordeel van de rechtbank niet die betekenis toe die eisers daaraan toekennen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de uitspraken van 8 april 2020 algemene gelding hebben voor zover ze zien op het interstatelijk vertrouwensbeginsel bij kwetsbare asielzoekers. Daar komt bij dat de ABRvS de Italiaanse antwoorden samengevat heeft weergegeven in haar uitspraken van 8 april 2020, zodat inzichtelijk is op basis van welke informatie de ABRvS tot haar oordeel is gekomen. De rechtbank ziet in de interim measures van het EHRM geen aanleiding – ongeacht de verlenging of opheffing ervan – om tot het oordeel te komen dat verweerder bij overdracht aan Italië individuele garanties moet verkrijgen van de Italiaanse autoriteiten of om de behandeling van de beroepen aan te houden in afwachting van uitsluitsel van het EHRM. Zoals de Afdeling in haar uitspraken van 8 april 2020 overweegt zijn de interim measures niet gemotiveerd, wat betekent dat daaruit niet zonder meer kan worden afgeleid of deze betekenis hebben voor andere vreemdelingen en, zo ja, welke betekenis dit zou kunnen zijn. Dit betekent dus dat uit de interim measures niet per definitie volgt dat bij Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In de door het EHRM gestelde nadere vragen aan de Italiaanse autoriteiten in de zaak M.T. tegen Nederland ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor dit oordeel. Uit de gestelde vragen blijkt niet dat de situatie in Italië wezenlijk is veranderd.
9. De rechtbank is van oordeel dat het laatste AIDA-rapport, dat niet door de ABRvS is beoordeeld, ook geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Italië dan de door de ABRvS betrokken informatie. De rechtbank ziet zich in dit oordeel gesteund door uitspraken van andere zittingsplaatsen van deze rechtbank.10
10. Dit laatste maakt naar het oordeel van de rechtbank dat er ook geen aanleiding
bestaat om de uitspraken van de voorzieningenrechter van zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch te
10 Onder meer de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 22 september 2020, NL20.16886 en zittingsplaats Rotterdam van 12 oktober 2020, NL20.16841.
volgen. Deze uitspraken laten namelijk onverlet dat het aan eisers is om in beroep aannemelijk te maken dat bij Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Gelet op het bovenstaande zijn eisers daar niet in geslaagd. Dat de door de Italiaanse autoriteiten genomen maatregelen ter bestrijding van het coronavirus tot een structurele verslechtering van de opvangvoorzieningen hebben geleid of zullen leiden, hebben eisers niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank stelt daarbij vast dat de maatregelen die de Italiaanse autoriteiten tot op heden hebben genomen tegen de verspreiding van het coronavirus op hoofdlijnen vergelijkbaar zijn met de maatregelen die de Nederlandse autoriteiten hebben genomen. Niet gebleken is dat de Italiaanse autoriteiten met deze maatregelen niet voldoen aan hun internationale verplichtingen en het voor eisers niet mogelijk is om bij eventuele problemen te klagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten of het EHRM. Ook dit maakt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om anders te oordelen over het interstatelijk vertrouwensbeginsel dan de ABRvS heeft gedaan in haar uitspraken van 8 april 2020.
11. Ten aanzien van de verwijzing van eisers naar het arrest Jawo overweegt de rechtbank dat uit dit arrest blijkt dat er een hoge drempel van zwaarwegendheid bestaat voordat wordt aangenomen dat sprake is van een risico op schending van artikel 4 van het Handvest. Eisers hebben – mede gelet op het vorenstaande – niet aannemelijk gemaakt dat in hun geval bij overdracht aan Italië sprake zal zijn van een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie waar zij, buiten hun wil en persoonlijke keuzes om, in terecht zullen komen. Omdat geen sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest, mag van eisers worden verwacht dat zij zich bij voorkomende problemen wenden tot de Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor eisers niet mogelijk is of dat klagen zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Eisers doen verder een beroep op de huidige omstandigheden met betrekking tot het coronavirus. Sinds 8 oktober 2020 moet elke reiziger die naar Italië reist een negatieve coronatest van niet ouder dan 72 uur overleggen. Deze verplichte coronatest voor de eventuele overdracht is in strijd met het recht op lichamelijke integriteit, neergelegd in artikel 11 van de Grondwet.
13. De rechtbank overweegt dat de verplichting om een coronatest te laten doen voordat naar Italië kan worden gereisd en een eventuele verplichting een coronatest te ondergaan om aan Italië overgedragen te kunnen worden ziet op de feitelijke overdracht. Dit doet niets af aan de verantwoordelijkheid van Italië om eisers asielverzoeken verder te behandelen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
14. De beroepen zijn ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E. van der Does, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
13 november 2020
en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. V.E. van der Does A. Vranken
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.