ECLI:NL:RBDHA:2020:14657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
NL19.27128 en NL19.27130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening met betrekking tot kwetsbare vreemdelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 november 2020 uitspraak gedaan in de asielprocedures van eisers, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvragen. Eisers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft eerder bepaald dat eisers niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat op hun beroepen is beslist, omdat zij als bijzonder kwetsbare vreemdelingen worden aangemerkt.

De rechtbank heeft in deze uitspraak de verzoeken van eisers om verdere aanhouding van hun beroepszaken afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er sinds de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter ontwikkelingen hebben plaatsgevonden die rechtvaardigen dat de zaken weer voortgezet worden. De rechtbank heeft overwogen dat de ABRvS in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat er geen structurele verslechtering van de opvangomstandigheden is die een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM met zich meebrengt.

Eisers hebben niet aangetoond dat de zorg en opvang in Italië niet adequaat zijn, ook niet in het licht van de coronamaatregelen. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eisers niet zo bijzonder zijn dat de Staatssecretaris een uitzondering had moeten maken op de Dublinverordening. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.27128 en NL19.27130
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser]en
[eiseres], eisers
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
mede namens hun minderjarige kind:
[minderjarige], V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. L.M. Straver),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.P. Kallenbach).
Procesverloop
Bij besluiten van 8 november 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verder hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In de uitspraak van 10 december 20191 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en bepaald dat eisers niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat op hun beroepen is beslist. De beroepsprocedures zijn tot nader orde aangehouden.
Op 8 april 2020 en 5 augustus 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) uitspraken gedaan2 die van belang zijn voor deze beroepsprocedures.
Op 12 oktober 2020 en 16 oktober 2020 hebben partijen gereageerd op de uitspraken van de ABRvS en wat dit betekent voor de beroepsprocedures.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2020. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

1.ECLI:NL:RBMNE:2019:6040.

2 Uitspraken van 8 april 2020: ECLI:NL:RVS:2020:986, ECLI:NL:RVS:2020:987; Uitspraken van 5 augustus 2020: ECLI:NL:RVS:2020:1848, ECLI:NL:RVS:2020:1849 en ECLI:NL:RVS:2020:1850.
Overwegingen
Inleiding
1. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen, omdat eisers daar eerder een asielaanvraag hebben ingediend.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek van eisers om hun beroepszaken aan te houden op 10 december 2019 toegewezen. Daaraan is onder meer ten grondslag gelegd dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) een aantal interim measures heeft getroffen in zaken waarbij sprake is van bijzonder kwetsbare vreemdelingen. De vraag is of de bijzonder kwetsbare vreemdelingen op grond van de Dublinverordening zonder individuele garanties aan Italië kunnen worden overgedragen. Omdat eisers ook als bijzondere kwetsbaar moeten worden aangemerkt, is de gevraagde voorlopige voorziening getroffen. De rechtbank heeft daarbij besloten om het onderzoek in de beroepszaken aan te houden.
Aanhouding
3. Eisers verzoeken allereerst om verdere aanhouding van hun beroepszaken. Het EHRM heeft in de zaken waarin de interim measures zijn getroffen nog geen inhoudelijke uitspraak gedaan, zodat nog steeds niet bekend is hoe de antwoorden van de Nederlandse overheid door het EHRM worden gewogen en dit was voor de rechtbank de reden voor aanhouding. Het oordeel van het EHRM is leidend en bepalend voor de uitleg en toepassing van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en niet die van de nationale hoogste bestuursrechter. De uitspraken van de ABRvS zijn dan ook niet relevant in dit kader. De gemachtigde van eiseres voert aan dat de rechtbank niet terug mag komen op de processuele beslissing van 10 december 2019. Dit te meer omdat zij deze beslissing ook heeft gecommuniceerd aan eisers.
4. De rechtbank ziet geen aanleiding om de beroepszaken nog langer aan te houden. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat er meerdere ontwikkelingen hebben plaatsgevonden sinds de uitspraak van 10 december 2019 die reden geven om de zaken na aanhouding weer voort te zetten. De stelling van eisers dat de rechtbank niet terug mag komen op de beslissing tot aanhouding, omdat het EHRM nog geen inhoudelijk oordeel heeft gegeven over de zaken waarin de interim measures zijn getroffen, volgt de rechtbank niet. Er kunnen zich altijd ontwikkelingen voordoen, waarop niet kan worden geanticipeerd, maar die wel betekenis hebben voor de afdoening van de zaak. Deze ontwikkelingen doen zich hier voor in de vorm van de uitspraken van de ABRvS en de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten, zoals die hierna zullen worden besproken. Dit betekent meteen dat eisers er niet op mochten vertrouwen dat de aanhouding zou voortduren totdat het EHRM uitspraak zou hebben gedaan. De rechtbank wijst het verzoek om de beroepszaken nog langer aan te houden af.
Inhoudelijke beoordeling
5. Eisers voeren verder aan dat zij en hun dochtertje bijzonder kwetsbare personen zijn in de zin van het arrest Tarakhel. Eiseres verwacht bovendien een tweede kindje. Verweerder heeft ten onrechte aan Italië geen individuele garanties gevraagd, waardoor overdracht van eisers en hun dochter mogelijk in strijd is met artikel 3 van het EVRM en
artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Eisers wijzen in dit verband op interim measures die door het EHRM zijn getroffen in vergelijkbare zaken, en op het feit dat enkele interim measures zijn verlengd. Verder volgt volgens eisers uit de uitspraken van rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 10 oktober 20193 en 29 april 20204 dat de ABRvS in haar uitspraken niet heeft getoetst of wordt voldaan aan de waarborgen die het EHRM in het arrest Tarakhel stelt voor de overdracht van een gezin met minderjarige kinderen Italië - zeker ook nu in het licht van de pandemie en de (opvang)maatregelen die naar aanleiding van deze pandemie worden getroffen in Italië.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst daarbij naar de hiervoor genoemde uitspraken van de ABRvS. De ABRvS heeft dit recent nog weer bevestigd.5 Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval niet kan. Eisers zijn hier niet in geslaagd.
7. De ABRvS heeft in de uitspraken van 8 april 2020 overwogen dat ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen het niet aannemelijk is dat sprake is van zo’n structurele verslechtering in de opvangomstandigheden dat Dublinclaimanten in Italië een reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. De ABRvS verwijst daarbij allereerst naar de in de circular letter van 8 januari 2019 opgenomen garanties, maar betrekt in haar oordeel ook de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten op de vragen van het EHRM in de zaak F.O. tegen Nederland6. De Italiaanse autoriteiten hebben in de antwoorden bevestigd dat alle onder de Dublinverordening aan hen overgedragen families met minderjarige kinderen opvang hebben gekregen in het door hen beschreven systeem. De rechtbank volgt eisers dan ook niet dat de ABRvS in deze uitspraken niet heeft getoetst of wordt voldaan aan de waarborgen die het EHRM stelt in het arrest Tarakhel voor de overdracht van een gezin met minderjarige kinderen aan Italië. Verweerder mag er dus ook in het geval van eisers, als gezin met een jong kind, vanuit gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen na zal komen en voor passende zorg en opvang zal zorgen.
8. De ABRvS heeft in de uitspraken van 8 april 2020 verder geoordeeld dat de oplegging van de interim measures door het EHRM niet betekent dat de vreemdeling in Italië geen adequate opvang zal krijgen en dat de vreemdeling bij overdracht aan Italië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. De ABRvS overweegt dat het EHRM niet heeft toegelicht waarom het deze interim measures heeft opgelegd. Daar kan dus niet zonder meer uit worden afgeleid of deze betekenis heeft voor andere vreemdelingen en, zo ja, welke betekenis dit zou kunnen zijn. Dit oordeel heeft de ABRvS herhaald in de uitspraken van 5 augustus 2020 en 15 oktober 20207. Over de door eisers aangehaalde uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingslocatie ’s-Hertogenbosch, overweegt de rechtbank dat deze uitspraak niet bindend is en dus ook niet tot een ander oordeel kan leiden.

3.ECLI:NL:RBDHA:2019:10610.

5 Zie de uitspraak van 15 oktober 2020: ECLI:NL:RVS:2020:2449.
6 In de zaak F.O. tegen Nederland, van 16 september 2019, no. 48125/19 (gepubliceerd op Vluchtweb).
7 Uitspraak van 15 oktober 2020: ECLI:NL:RVS:2020:2449.
9. Eisers hebben verder niet onderbouwd dat de zorg en opvang in Italië niet meer adequaat zouden zijn door de gevolgen van het coronavirus. Het is niet gebleken dat de uitbraak van het coronavirus in Italië zo nijpend is (en anders dan in Nederland) dat eisers niet kunnen worden overgedragen aan Italië. Mocht dit wel het geval zijn (of worden), is het zo dat de ABRvS heeft geoordeeld dat de uitbraak van het coronavirus een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is8. Het maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat er niet aan in de weg dat, als dat beletsel is opgeheven, eisers in beginsel alsnog kunnen worden overgedragen.
10. Verweerder heeft in de omstandigheden van eisers geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvragen in behandeling te nemen. De omstandigheden die eisers hebben aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. Daarbij benadrukt de rechtbank nogmaals dat verweerder erop mag vertrouwen dat Italië voldoende zorg en opvang zal bieden aan eisers en hun kind. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van onevenredige hardheid zou getuigen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
8 Zie de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:N:RVS:2020:1032.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
19 november 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. B. Fijnheer T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.