ECLI:NL:RBDHA:2019:10610

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2019
Publicatiedatum
10 oktober 2019
Zaaknummer
NL19.8324 en NL19.8326 tussenuitspraak II
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • mr. drs. S. van Lokven
  • mr. A.F.C.J. Mosheuvel
  • mr. C.T.C. Wijsman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen aan Italië in het kader van de Dublinverordening

Op 10 oktober 2019 heeft de Rechtbank Den Haag een tussenuitspraak gedaan in de zaken NL19.8324 en NL19.8326, waarbij de rechtbank de behandeling van de zaak aanhoudt in afwachting van een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen aan Italië op grond van de Dublinverordening. De rechtbank heeft eerder in een tussenuitspraak van 28 juni 2019 geoordeeld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zich onvoldoende heeft vergewist van de opvangomstandigheden in Italië, met name voor gezinnen met kinderen. De rechtbank heeft de UNHCR en de Commissioner for Human Rights of the Council of Europe benaderd voor onderzoek naar de feitelijke opvang in Italië, maar beide instanties hebben aangegeven niet in staat te zijn om aan dit verzoek te voldoen.

De rechtbank verwijst naar eerdere interim measures van het EHRM, waarin Nederland is gevraagd om informatie te verstrekken over de opvang en huisvesting van eisers na overdracht aan Italië. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende concrete informatie beschikbaar is over de opvanglocaties in Italië en dat nader onderzoek noodzakelijk is. De rechtbank houdt de verdere behandeling van de zaak aan totdat het EHRM zich heeft uitgesproken over de vraag of de overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen aan Italië op dit moment mogelijk is.

De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt op 10 oktober 2019, waarbij de rechtbank benadrukt dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat, maar dat hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegelijk met het beroep tegen de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.8324 tussenuitspraak II en NL19.8326 tussenuitspraak II

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 10 oktober 2019 in de zaken tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] 1986, eiser,

[eiseres], geboren op [geboortedatum] 1987, eiseres,
mede namens hun minderjarige kinderen,
[kind], geboren op [geboortedatum] 2014, en
[kind], geboren op [geboortedatum] 2017,
allen van Nigeriaanse nationaliteit,
gezamenlijk ook te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D.P.A. van Laarhoven).

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 28 juni 2019 heeft de rechtbank partijen overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:47, derde lid, van de Awb, in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voornemen om een deskundige te benoemen.
Beide partijen hebben hiervan gebruik gemaakt. Eisers hebben op 1 juli 2019 aangegeven zich geheel te kunnen vinden in het voornemen om de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) als deskundige te benoemen. Verweerder heeft op 5 juli 2019 – uitgebreid gemotiveerd – aangegeven zich niet te kunnen vinden in het voornemen om de UNHCR als deskundige te benoemen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 28 juni 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:6493) geoordeeld dat verweerder zich er onvoldoende van heeft vergewist dat de opvang in Italië voldoet aan de eisen die daaraan gesteld moeten worden. Deze eisen vloeien voort uit het arrest in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland van
4 november 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712) in het geval van de Dublinoverdracht van bijzonder kwetsbare personen zoals eisers.
2. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat concrete informatie over de huidige opvanglocaties ontbreekt en daarom nader (representatief) onderzoek geïndiceerd is naar de feitelijk door Italië geboden opvang aan gezinnen met kinderen in de diverse CAS- en CARA-opvanglocaties. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting op 14 juni 2019 uitdrukkelijk verklaard dat verweerder niet bereid is nader onderzoek te doen naar de feiten en omstandigheden waaronder gezinnen met kinderen na overdracht in de opvang komen te verkeren en heeft dat standpunt nadien niet gewijzigd.
3. De rechtbank heeft vòòr het doen van de tussenuitspraak op 28 juni 2019 telefonisch contact gehad met UNHCR Nederland en gevraagd of een benoeming tot deskundige aanvaard zou worden. De UNHCR heeft bij dat contact aangegeven vanuit twee andere lidstaten vergelijkbare verzoeken te hebben ontvangen en in beginsel welwillend te staan tegenover benoeming, dat enig onderzoek tot de mogelijkheden behoorde maar dat nadere afstemming diende plaats te vinden over omvang van het onderzoek en de uiterste datum van bekendmaken van de bevindingen. Op 8 juli 2019 heeft de rechtbank per brief de UNHCR verzocht als deskundige op te treden (aan deze uitspraak gehecht als bijlage 1). De rechtbank heeft vervolgens op 25 juli 2019 de volgende reactie van de UNHCR ontvangen:
“Unfortunately I regret to inform you that UNHCR is not in a position to respond favorably to this request”.(aangehecht als bijlage 2).
4. De rechtbank heeft zich vervolgens op 27 augustus 2019 per brief gewend tot de Commissioner for Human Rights of the Council of Europe om te vragen of de Commissioner bereid en in staat zou zijn om een verzoek tot het doen van nader onderzoek en het verschaffen van feitelijke informatie te accepteren (aangehecht als bijlage 3). Op
13 september 2019 heeft de rechtbank de Commissoner for Human Rights per e-mail geattendeerd op de interim measure die het EHRM heeft getroffen in de zaak M.T. tegen Nederland van 6 september 2019 (no. 46595/19) (aangehecht als bijlage 4). De rechtbank heeft op 27 september 2019 een brief, gedateerd op 24 september 2019, ontvangen van de Commissioner for Human Rights (aangehecht als bijlage 5). In deze brief is onder meer het navolgende opgenomen:
“While recognising the importance of the issue on which your court must decide, I regret to inform you that the Commissioner is unable to meet your request.”
5. De rechtbank overweegt voorts dat het Europese Hof voor de rechten van de Mens (hierna: EHRM) recent de navolgende interim measures heeft getroffen:
  • M.T. tegen Nederland van 6 september 2019 (no. 46595/19);
  • V.A. tegen Nederland van 16 september 2019 (no. 48062/19):
  • F.O. tegen Nederland van 16 september 2019 (no. 48125/19);
  • A.S. tegen Nederland van 17 september 2019 (no. 48397/19) en;
  • S.O. tegen Nederland van 24 september 2019 (no. 49569/19).
6. In deze zaken is -blijkens de motivering van de interim measures- ook de vraag aan de orde of bijzonder kwetsbare vreemdelingen thans aan Italië kunnen worden overgedragen op grond van de Dublinverordening. Het EHRM heeft in de getroffen interim measure in de zaak M.T. tegen Nederland als volgt overwogen:
“The Court decided to request the Government, under Rule 54 § 2 fa), to submit the following information:
1) Have the Government exchanged any (medical) information with the Italian authorities
about the applicant and her children, and have they obtained assurances from the Italian
Government relating to the reception of the applicants (with reference to Tarakhel v. Switzerland and the subsequent case-law) as well as relating to access to health care?
2) How will the applicants be received at their destination? Where will they be accommodated once they are in Italy?
The Government have been invited to submit this information by 20 September 2019.”
7. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat in de zaak M.T. tegen Nederland de termijn om nadere informatie te verschaffen is verlengd. De rechtbank acht het gezien de hiervoor onder verwijzing naar het arrest Tarakhel aan Nederland gestelde vragen en gelet op het feit dat bij het EHRM meerdere zaken aanhangig zijn waarin de vraag speelt of bijzonder kwetsbare vreemdelingen thans kunnen worden overdragen aan Italië, niet opportuun om in de onderhavige zaak nu einduitspraak te doen. De rechtbank zal de behandeling van de zaak dan ook wederom aanhouden, in afwachting van een uitspraak van het EHRM over de vraag of overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen aan Italië thans aan de orde kan zijn.

Beslissing

De rechtbank:
- houdt de behandeling van de zaak aan in afwachting van een uitspraak van het EHRM over de overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen aan Italië op grond van de Dublinverordening.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 10 oktober 2019 door
mr. drs. S. van Lokven, voorzitter, mr. A.F.C.J. Mosheuvel en mr. C.T.C. Wijsman, leden, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier.
griffier rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open maar kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegelijk met het beroep tegen de einduitspraak.