Op 10 oktober 2019 heeft de Rechtbank Den Haag een tussenuitspraak gedaan in de zaken NL19.8324 en NL19.8326, waarbij de rechtbank de behandeling van de zaak aanhoudt in afwachting van een uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen aan Italië op grond van de Dublinverordening. De rechtbank heeft eerder in een tussenuitspraak van 28 juni 2019 geoordeeld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zich onvoldoende heeft vergewist van de opvangomstandigheden in Italië, met name voor gezinnen met kinderen. De rechtbank heeft de UNHCR en de Commissioner for Human Rights of the Council of Europe benaderd voor onderzoek naar de feitelijke opvang in Italië, maar beide instanties hebben aangegeven niet in staat te zijn om aan dit verzoek te voldoen.
De rechtbank verwijst naar eerdere interim measures van het EHRM, waarin Nederland is gevraagd om informatie te verstrekken over de opvang en huisvesting van eisers na overdracht aan Italië. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende concrete informatie beschikbaar is over de opvanglocaties in Italië en dat nader onderzoek noodzakelijk is. De rechtbank houdt de verdere behandeling van de zaak aan totdat het EHRM zich heeft uitgesproken over de vraag of de overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen aan Italië op dit moment mogelijk is.
De uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt op 10 oktober 2019, waarbij de rechtbank benadrukt dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat, maar dat hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegelijk met het beroep tegen de einduitspraak.