ECLI:NL:RBDHA:2020:14185

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
29 januari 2021
Zaaknummer
NL19.6081 en NL19.6083
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dublinverordening en asielaanvragen van een gezin met minderjarige kinderen in het kader van feitelijk uitzetbeletsel door COVID-19

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 november 2020 uitspraak gedaan in de asielprocedures van een gezin met minderjarige kinderen. De eisers, die asiel aanvragen in Nederland, hebben tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. De Staatssecretaris had de aanvragen niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, waarbij Italië als verantwoordelijk land werd aangewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de asielaanvragen van eisers niet in behandeling zijn genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. Dit is gebaseerd op artikel 12 van de Dublinverordening, waarbij Italië heeft ingestemd met de overname van de aanvragen.

Eisers hebben verzocht om een voorlopige voorziening, die op 11 april 2019 is toegewezen, waardoor zij niet aan Italië mochten worden overgedragen totdat op hun beroepen was beslist. De rechtbank heeft in haar overwegingen de situatie van eisers, die met hun minderjarige kinderen als bijzonder kwetsbaar worden aangemerkt, in acht genomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden van eisers niet zo bijzonder zijn dat de Staatssecretaris de asielaanvragen in behandeling moest nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening.

De rechtbank heeft ook overwogen dat het feit dat de overdracht op dit moment niet kan plaatsvinden door de coronamaatregelen, een tijdelijk, feitelijk uitzetbeletsel is. Dit belet niet dat, zodra het uitzetbeletsel is opgeheven, de overdracht alsnog kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en benadrukt dat de Staatssecretaris mag vertrouwen op de zorg en opvang die Italië biedt aan asielzoekers, ook in het geval van kwetsbare personen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.6081 en NL19.6083
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiser]en
[eiseres], eisers
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
mede namens hun minderjarige kinderen:
[minderjarige 1] ,V-nummer: [V-nummer] en
[minderjarige 2] ,V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. L.J.H. Hoven-Kohl),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Elias).

Procesverloop

Bij besluiten van 15 maart 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verder hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In de uitspraak van 11 april 2019 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en bepaald dat eisers niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat op hun beroepen is beslist.
Op 8 april 2020 en 5 augustus 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) uitspraken gedaan2 die van belang zijn voor deze beroepsprocedures.
Beide partijen hebben vervolgens gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Bloemberg. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2 Uitspraken van 8 april 2020: ECLI:NL:RVS:2020:986, ECLI:NL:RVS:2020:987; Uitspraken van 5 augustus 2020: ECLI:NL:RVS:2020:1848, ECLI:NL:RVS:2020:1849 en ECLI:NL:RVS:2020:1850.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder Italië op grond van artikel 12 van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van deze asielaanvragen. Verweerder heeft Italië verzocht de behandeling van de aanvragen over te nemen. Italië heeft door middel van een fictief akkoord daarmee ingestemd.
2. Op 11 april 2019 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en de zaken aangehouden in afwachting van de uitkomst van uitspraak van de meervoudige kamer van 16 april 2019. Bij bericht van 28 oktober 2019 heeft de rechtbank partijen gemeld dat de beroepszaken nog langer worden aangehouden in afwachting van de beantwoording van de vragen van het EHRM aan Nederland en het oordeel van het EHRM daarover in het kader van een aantal interim measures. De vraag is of bijzonder kwetsbare vreemdelingen op grond van de Dublinverordening zonder individuele garanties aan Italië kunnen worden overgedragen. De zaken zijn aangehouden, omdat eisers met hun minderjarige kinderen ook als bijzonder kwetsbaar kunnen worden aangemerkt.
3. De ABRvS heeft in de uitspraken van 8 april 2020 geoordeeld dat de oplegging van de interim measures door het EHRM niet betekent dat de vreemdeling in Italië geen adequate opvang zal krijgen en evenmin dat de vreemdeling bij overdracht aan Italië een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest. De ABRvS overweegt dat het EHRM niet heeft toegelicht waarom het deze interim measures heeft opgelegd. Daar kan dus niet zonder meer uit worden afgeleid of deze betekenis hebben voor andere vreemdelingen. Dit oordeel heeft de ABRvS herhaald in de uitspraken van 5 augustus 2020. De rechtbank ziet in deze uitspraken van de ABRvS aanleiding om de beroepsprocedures niet langer aan te houden. De rechtbank hecht in dit verband ook belang aan de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten op vragen van het EHRM. In deze antwoorden hebben de Italiaanse autoriteiten namelijk onder meer aangegeven dat de eenheid van het gezin zal worden gewaarborgd, dat de toegang tot de essentiële diensten in de opvangcentra is gewaarborgd en dat er bijzondere opvangvoorzieningen zijn voor kwetsbare personen, waaronder alleenstaande ouders en mensen die lijden aan ernstige lichamelijke of geestelijke aandoeningen.
4. Eisers voeren aan dat verweerder hun asielaanvragen in behandeling moet nemen in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening, gelet op de lange aanwezigheid van eisers en hun minderjarige kinderen in Nederland, de aanwezigheid van steunende familie en de medische omstandigheden van eiser. Daarbij vinden eisers het onredelijk dat verweerder nog langer vasthoudt aan de opschorting van de overdrachtstermijn door de toegewezen voorlopige voorziening omdat de overdrachten al geruime tijd niet meer kunnen plaatsvinden door de gevolgen van het coronavirus. Verder wijzen eisers nog op de vragen die het EHRM recent nog weer heeft gesteld in de zaak M.T. tegen Nederland. Deze vragen zien onder andere op de opvang in Italië voor gezinnen met jonge kinderen en de toegang tot de opvang voor Dublinterugkeerders.
5. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst daarbij
naar de hiervoor genoemde uitspraken van de ABRvS. De ABRvS heeft dit recent nog weer bevestigd.3 Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval niet kan. Eisers zijn hier niet in geslaagd.
6. De ABRvS heeft in de uitspraken van 8 april 2020 overwogen dat het ook in het geval van bijzonder kwetsbare personen niet aannemelijk is dat sprake is van zo’n structurele verslechtering in de opvangomstandigheden dat Dublinclaimanten in Italië een
reëel risico lopen op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. De ABRvS verwijst daarbij allereerst naar de in de circular letter van 8 januari 2019 opgenomen garanties, maar betrekt in haar oordeel ook de antwoorden van de Italiaanse autoriteiten op de vragen van het EHRM in de zaak F.O. tegen Nederland. De Italiaanse autoriteiten hebben in de antwoorden bevestigd dat alle onder de Dublinverordening aan hen overgedragen families met minderjarige kinderen opvang hebben gekregen in het door hen beschreven systeem. Verweerder mag er dus ook in het geval van eisers, als gezin met jonge kinderen en gelet op de medische omstandigheden van eiser, vanuit gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen na zal komen en voor passende (medische) zorg en opvang zal zorgen. Eisers hebben ook niet onderbouwd dat zij geen opvang zullen krijgen. Verweerder hoeft dan ook niet om aanvullende individuele garanties te vragen voor eisers en hun kinderen. Ten aanzien van de medische omstandigheden van eiser is een rapport van het Bureau Medische Advisering verschenen op 1 oktober 2019, waaruit volgt dat eiser in staat is om te reizen. Eiser heeft op de zitting bevestigd dat zijn medische omstandigheden sinds dit rapport niet zijn veranderd.
7. Ook de omstandigheid dat het EHRM verschillende interim measures heeft getroffen in zaken van kwetsbare asielzoekers maakt niet dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. Zoals hiervoor al is overwogen, kan uit de getroffen interim measures niet zonder meer worden afgeleid dat in Italië sprake is van structurele tekortkomingen. Ook niet voor kwetsbare personen.
8. De rechtbank overweegt dat de door eisers genoemde omstandigheid dat de overdracht op dit moment, als gevolg van (de maatregelen die zijn getroffen vanwege) het coronavirus, niet kan worden uitgevoerd een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel is. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig. Het staat er niet aan in de weg dat, als het overdrachtsbeletsel is opgeheven, eisers in beginsel alsnog kunnen worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de ABRvS van 8 april 2020 en 30 oktober 2020.
9. Verweerder heeft in de omstandigheden van eisers geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eisers hebben aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. Daarbij benadrukt de rechtbank nogmaals dat verweerder erop mag vertrouwen dat Italië voldoende zorg en opvang zal bieden aan eisers.
10. Eisers hebben aangevoerd dat het onredelijk is dat verweerder nog langer vasthoudt aan de opschorting van de overdrachtstermijn als gevolg van de toegewezen voorlopige
3 Zie de uitspraak van 15 oktober 2020: ECLI:NL:RVS:2020:2449.
voorziening omdat de overdrachten al geruime tijd niet meer kunnen plaatsvinden door het tijdelijke, feitelijke overdrachtsbeletsel als gevolg van de coronapandemie. De rechtbank is het met eisers eens dat er in hun geval niet alleen een feitelijk uitzetbeletsel bestaat maar ook een juridisch uitzetbeletsel. Door de uitspraken van de voorlopige voorzieningenrechter mogen eisers niet worden overgedragen aan Italië totdat op hun beroepen is beslist. Dit heeft als gevolg dat de overdrachtstermijn van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening wordt opgeschort. Het gevolg daarvan is ook dat verweerder de asielaanvragen van eisers op dit moment niet aan zich hoeft te trekken op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. De situatie die zich in eisers geval voordoet is geregeld in artikel 29 van de Dublinverordening en daarom kan niet gezegd worden dat verweerder onredelijk handelt door vast te houden aan de opschorting van de overdrachtstermijn en door de asielaanvragen niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen.
De rechtbank ziet wel dat de asielaanvragen van eisers door deze gang van zaken nog niet zijn beoordeeld hoewel zij deze twee jaar geleden hebben ingediend en dat zij in een situatie zitten die op gespannen voet staat met één van de doelstellingen van de Dublinverordening, namelijk dat zo snel mogelijk een beslissing moet worden genomen op de asielaanvraag van een vreemdeling. De redenen waarom er niet zo snel mogelijk een beslissing op hun aanvraag is genomen, liggen echter ook in de keuzes die eisers hebben gemaakt. Zij hebben er voor gekozen om in Italië geen asielaanvraag in te dienen en in Nederland hebben zij gevraagd om de overdrachtstermijn op te schorten. Gelet op de omstandigheid dat verweerder de asielaanvragen niet op grond van artikel 29 van de Dublinverordening in behandeling hoeft te nemen en de omstandigheid dat de asielaanvragen van eisers ook als gevolg van eigen keuzes nog niet inhoudelijk zijn beoordeeld, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
11. De rechtbank voegt aan het voorgaande het volgende toe. Op zitting heeft verweerder verklaard dat er geen beleid is voor de situatie van samenloop van het tijdelijke, feitelijke uitzetbeletsel als gevolg van de coronapandemie en een uitzetbeletsel als gevolg van een toegewezen voorlopige voorziening. De rechtbank merkt in dat verband op dat een beleid dat zou inhouden dat verweerder eerste asielaanvragen in behandeling zou nemen, ook al is een andere lidstaat daarvoor verantwoordelijk, als er sprake is geweest van een feitelijk uitzetbeletsel van zes maanden als gevolg van het coronavirus en ongeacht de opschorting van de overdrachtstermijn als gevolg van een rechterlijke uitspraak, recht zou doen aan de genoemde doelstelling van de Dublinverordening en de uitzonderlijke omstandigheden waarin de lidstaten zich bevinden als gevolg van het coronavirus. Het is echter niet aan de rechter maar aan verweerder om invulling te geven aan de bevoegdheid op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
12. De beroepen zijn ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
27 november 2020
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.J. Catsburg T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.