ECLI:NL:RBDHA:2019:13124
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Oordeel over de ongewenstverklaring van een EU-onderdaan en de toepassing van artikel 197 Sr
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 december 2019 uitspraak gedaan in de strafzaken tegen een verdachte met Poolse nationaliteit, die als ongewenst vreemdeling was verklaard. De rechtbank heeft de verdachte beschuldigd van het verblijf in Nederland terwijl hij wist dat hij ongewenst was verklaard op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 december 2018 en 12 februari 2019 in Nederland verbleef, ondanks zijn ongewenstverklaring. De verdediging heeft verzocht om aanhouding van de zaken in afwachting van een prejudiciële vraag die door de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie was gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat deze vraag niet van toepassing was op Unieburgers zoals de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Terugkeerrichtlijn uitsluitend van toepassing is op derdelanders en dat Unieburgers niet onder deze richtlijn vallen. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bevestigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de verdachte niet heeft aangetoond dat hij niet in staat was om Nederland te verlaten, en dat hij geen pogingen heeft ondernomen om aan zijn verplichting tot vertrek te voldoen.