ECLI:NL:RBDHA:2019:13123
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van een Poolse Unieburger wegens ongewenstverklaring en de toepassing van artikel 197 Sr in het licht van de Terugkeerrichtlijn
Op 11 december 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een Poolse verdachte die ten laste was gelegd dat hij als vreemdeling in Nederland verbleef terwijl hij ongewenst was verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in Radom, Polen, op 18 mei 2019 in Lisse is aangehouden. De officier van justitie vorderde een veroordeling op basis van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht, maar de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, die pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 27 november 2019, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsman wel. De rechtbank heeft de relevante juridische context besproken, waaronder de prejudiciële vraag die door de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Unie was gesteld over de toepassing van artikel 197 Sr in relatie tot derdelanders en Unieburgers. De rechtbank concludeerde dat de Terugkeerrichtlijn enkel van toepassing is op derdelanders en niet op Unieburgers, zoals de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de ongewenstverklaring van de verdachte niet meer in overeenstemming was met het Unierecht, omdat zijn gedrag ten tijde van de tenlastelegging geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de samenleving vormde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling was verklaard.