Het bestreden arrest houdt met betrekking tot het bewijs onder meer het volgende in:
"De uit Suriname afkomstige verdachte is bij beschikking van 7 september 2000 op grond van artikel 21 van de (destijds geldende) Vreemdelingenwet door de Staatssecretaris van Justitie ongewenst verklaard.
Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 (hierna: Terugkeerrichtlijn) stelt gemeenschappelijke normen en procedures betreffende de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven vast.
Blijkens artikel 2, derde lid, van de Terugkeerrichtlijn is die richtlijn niet van toepassing op personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer in de zin van artikel 2, punt 5, van de Schengengrenscode vallen. Naast onderdanen van landen behorende tot de Europese Unie (hierna: EU) en Europese Economische Ruimte, zijn dat bijvoorbeeld derdelanders die een verblijfsstatus in een ander EU-land hebben.
Het hof stelt op grond van de zich bij de stukken bevindende kopie van een verblijfskaart op naam van verdachte, met een geldigheid van 6 november 2013 tot 6 november 2018, vast dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit - gepleegd op 25 februari 2015 - in het bezit was van een duurzame verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie (een zogenoemde F-kaart).
Mitsdien is de Terugkeerrichtlijn in het onderhavige geval niet van toepassing.
Wel van toepassing is de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden. Op grond van het bepaalde in artikel 27, eerste lid, van die richtlijn kunnen de lidstaten van de Europese Unie de vrijheid van verkeer en verblijf van burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, beperken om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. In het tweede lid van voormeld artikel wordt bepaald dat de genomen maatregelen in overeenstemming moeten zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd mogen zijn op het gedrag van de betrokkene. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen en het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen.
De verdachte is op 25 februari 2015 in Roosendaal in de internationale trein richting België aangehouden naar aanleiding van een zogenaamde "zitmelding" door een speurhond in het kader van de opsporing van opiumwetdelicten. Na aanhouding werden bij verdachte 300 gram hennep en een kleine hoeveelheid xtc en cocaïne aangetroffen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij naar Rotterdam was geweest om voor zichzelf en zijn collega's in België drugs in te kopen.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte op het moment van zijn aanhouding op 25 februari 2015 nog een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving vormde op grond waarvan de eerder genomen maatregel van ongewenstverklaring nog rechtskracht had.
De stelling van verdachte dat de zogenoemde F-kaart de Nederlandse ongewenstverklaring 'overruled' vindt dan ook geen steun in het recht. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen."