1.6Bij brief van 16 februari 2017 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eisers ingebrekestelling prematuur was. Volgens verweerder bedroeg de termijn om op het bezwaar te beslissen ingevolge artikel 7:10, eerste lid, in samenhang met artikel 7:13, van de Awb, twaalf in plaats van zes weken, omdat er een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van (proces)recht. Verweerder betoogt daartoe dat ten aanzien van eiser en/of zijn gemachtigde in het verleden al meermaals door de rechtbank is geoordeeld dat er in het kader van een Wob-verzoek misbruik van bevoegdheden is gemaakt, dat in een tweetal zaken door de civiele rechter een schadevergoeding aan de gemeente is toegekend, dat eisers gemachtigde eerder een Wob-verzoek heeft ingediend met een aanbod voor afkoop en dat eisers gemachtigde al eens wegens ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 2:2 van de Awb als gemachtigde van eiser is geweigerd. Verweerder betoogt verder dat er in casu voldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het Wbp-verzoek en het bezwaarschrift niet zijn ingediend om na te kunnen gaan waar gegevens over eiser zijn vastgelegd en verwerkt, maar met het enkele doel om ten laste van de overheid een dwangsom en proceskosten te incasseren. Hierbij baseert verweerder zich erop dat eiser bij diverse gemeenten in 2015 een soortgelijk Wob-verzoek en in 2016 een soortgelijk Wbp-verzoek heeft ingediend, dat eiser verweerder nagenoeg meteen na het verstrijken van de termijn om op het Wbp-verzoek te beslissen in gebreke heeft gesteld, dat hij in deze ingebrekestelling niet heeft vermeld om welk verzoek het ging – met het vermoedelijke doel om te voorkomen dat verweerder tijdig zou onderkennen op welk verzoek de ingebrekestelling toezag waardoor eiser van rechtswege dwangsommen zou verbeuren – dat eiser zich weer door de gemachtigde [gemachtigde] heeft laten bijstaan die, zoals blijkt uit eerdergenoemde jurisprudentie, al meerdere malen misbruik van de Wob en (proces)recht heeft gemaakt, en dat uit de website van de onderneming van eisers gemachtigde, uit diens eerdere verklaringen en uit het bezwaarschrift blijkt dat hij werkt op basis van “no cure no pay”, wat volgens vaste jurisprudentie een aanwijzing is dat er sprake is van misbruik van recht. Verder voert verweerder aan dat indien eiser werkelijk wil weten welke persoonsgegevens van hem op het VNG Forum zijn geplaatst, het voor de hand had gelegen dat hij bij de VNG zelf een verzoek had ingediend. De omstandigheid dat eiser zijn verzoek niet tot de VNG heeft gericht – dat geen bestuursorgaan is en waarbij dus ook niet op grond van de Awb dwangsommen kunnen worden verbeurd – is volgens verweerder nog een indicatie dat er misbruik wordt gemaakt van de Wbp.
3. Eiser bestrijdt dat sprake is van misbruik van recht. Volgens eiser zijn er concrete aanwijzingen dat verweerder in strijd met de Wbp en zonder zijn toestemming zijn persoonsgegevens heeft gepubliceerd op het VNG Forum. Omdat een groot aantal bestuursorganen hierdoor mogelijk onrechtmatig kennis heeft genomen van eisers persoonsgegevens, is het doel van eisers inzageverzoek volgens hem legitiem. Eiser voert verder aan dat uit de tekst van artikel 35 van de Wbp voortvloeit dat de verantwoordelijke aan de verzoeker een volledig overzicht van de verwerkte persoonsgegevens moet verstrekken, los van het doel dat de verzoeker met zijn verzoek voor ogen heeft, en dat de Hoge Raad bij arrest van 29 juni 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ4663) al heeft geoordeeld dat een ander doel dan inzage nog geen misbruik van recht oplevert. Hoewel dit volgens eiser niet betekent dat een inzageverzoek zonder doel mag worden ingediend of dat een bezwaar of beroep tegen een inzagebesluit in geen geval niet-ontvankelijk kan worden verklaard, blijkt hieruit volgens eiser wel dat de drempel voor verweerder hierbij hoog ligt. Onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2375) en 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4135) stelt eiser voorts dat voor de conclusie dat sprake is van misbruik van recht zwaarwichtige gronden zijn vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Deze drempel is volgens eiser in zijn geval niet gehaald. Dat eiser bij diverse gemeenten een soortgelijk verzoek heeft ingediend, mag verweerder hem naar eigen zeggen niet aanrekenen, nu uit de systematiek van de Wbp voortvloeit dat iedere verantwoordelijke aanspreekbaar is voor de door hem verwerkte gegevens. Indien aannemelijk is dat meerdere bestuursorganen de Wbp schenden door privacygevoelige informatie te delen op het VNG Forum, staat het eiser naar eigen zeggen vrij om bij al die bestuursorganen een inzageverzoek in te dienen. Daarbij merkt eiser op dat hij wel degelijk ook bij de VNG zelf een verzoek heeft ingediend en dat deze rechtbank bij beschikking van 18 mei 2017 (ECLI:NL:RBDHA:2017:5404) hem in het gelijk heeft gesteld en de VNG heeft bevolen om nadere inzage te verstrekken. Eiser stelt verder dat de ingebrekestelling voldoende adequaat is geformuleerd en dat niet valt in te zien waarom verweerder op basis van de door hem gebezigde bewoordingen de aanvraag en de ingebrekestelling niet aan elkaar zou kunnen koppelen. Verder stelt eiser dat zijn gemachtigde in zijn geval niet werkt op basis van “no cure no pay”. Gelet op het voorgaande zijn de argumenten van verweerder volgens eiser onvoldoende om te concluderen dat hij zijn bevoegdheden evident onjuist heeft aangewend. Eiser stelt dat hij een duidelijk en objectiveerbaar belang heeft bij zijn inzageverzoek. Dat ten aanzien van eiser en/of zijn gemachtigde eerder misbruik van recht is geconstateerd doet daaraan volgens eiser niet af. Daarbij betoogt eiser dat hij met zijn gemachtigde [gemachtigde] in verschillende procedures wel op juiste en evenwichtige wijze gebruik heeft gemaakt van zijn rechtens toegekende bevoegdheden. Hierbij verwijst eiser onder meer naar de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:414). Eiser wijst er voorts op dat de door verweerder in dit verband aangehaalde uitspraak van de rechtbank Rotterdam, van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RBROT:2016:1754) een uitspraak van de voorzieningenrechter is, en dat de rechtbank op 27 maart 2017 in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan (ROT 16/3472) en heeft geoordeeld dat jegens [gemachtigde] geen ernstige bezwaren als bedoeld in artikel 2:2 van de Awb bestaan. Door enkel te verwijzen naar onvergelijkbare zaken uit het verleden, waarin wel geconcludeerd is dat sprake was van misbruik van recht, geeft verweerder volgens eiser blijk van vooringenomenheid. Eiser betoogt voorts dat zijn ingebrekestelling van 13 februari 2017 niet prematuur was. Nu in het geval van eiser niet binnen zes weken is medegedeeld dat er een bezwaarschriftencommissie was ingesteld, moest verweerder volgens eiser binnen de reguliere beslistermijn van zes weken op het bezwaar beslissen. Daarbij merkt eiser op dat uit zijn dossier onvoldoende blijkt dat er een commissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld.
Eiser stelt verder dat hij ingevolge artikel 49, eerste en tweede lid, van de Wbp recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, nu verweerder eisers persoonsgegevens in strijd met de Wbp heeft gepubliceerd op het VNG Forum, waardoor eisers eer en goede naam en zijn recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer wordt aangetast.
Tot slot stelt eiser dat verweerder hem in het kader van finale geschillenbeslechting een overzicht moet verstrekken ex artikel 35, tweede lid, van de Wbp waarin per geplaatst bericht wordt vermeld welke (identificeerbare) gegevens zijn verwerkt op het VNG Forum, vergezeld van een volledige lijst van ontvangers.
4. Ingevolge artikel 35, eerste lid, van de Wbp heeft de betrokkene het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt.
Ingevolge het tweede lid kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
Ingevolge artikel 15 van Boek 3 van het BW vindt artikel 13 buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.
5. De rechtbank overweegt als volgt.