ECLI:NL:RBMNE:2014:5278
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Misbruik van bevoegdheden in Wob-verzoeken door eisers
In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 oktober 2014, werd geoordeeld dat de eisers misbruik hebben gemaakt van hun bevoegdheden op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank constateerde dat de eisers op een verhullende wijze Wob-verzoeken hadden ingediend, met als doel dat de verweerder een dwangsom zou verbeuren wegens het niet tijdig geven van beschikkingen op hun verzoeken. Dit leidde tot de conclusie dat de eisers hun bevoegdheid niet op de juiste wijze hadden uitgeoefend, wat resulteerde in niet-ontvankelijkheid van hun beroepen.
De rechtbank behandelde meerdere zaken, waarbij eisers verzoeken om openbaarmaking van documenten hadden ingediend. De rechtbank stelde vast dat de verzoeken vaak niet duidelijk waren en dat de formuleringen in de ingebrekestellingen niet logisch aansloten op de hoofdtekst. Dit leidde tot de conclusie dat de eisers niet daadwerkelijk geïnteresseerd waren in de openbaarmaking van informatie, maar enkel in het verkrijgen van een financiële compensatie door middel van dwangsommen.
De rechtbank benadrukte dat de relatie tussen burgers en bestuursorganen gebaseerd is op wederkerigheid en dat burgers hun belangen op een geschikte wijze moeten naar voren brengen. De rechtbank oordeelde dat de eisers in dit geval niet aan deze verplichting hadden voldaan, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van hun beroepen. De rechtbank besloot dat er sprake was van misbruik van procesrecht, en dat de beroepen niet verder inhoudelijk beoordeeld hoefden te worden.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken. De eisers kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.