In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2016, betreft het een asielaanvraag van een eiser afkomstig uit Bagdad, Irak. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvraag afgewezen op basis van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij werd gesteld dat er in Bagdad geen sprake was van een 15c-situatie, zoals bedoeld in de Definitierichtlijn. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, waarbij hij aanvoert dat de veiligheidssituatie in Bagdad zodanig is dat hij niet kan terugkeren zonder een reëel risico op ernstige schade te lopen.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris de aanvullende zienswijze van eiser niet had betrokken bij de beoordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veiligheidssituatie in Bagdad is verslechterd en dat er nieuwe feiten zijn die een inhoudelijke toetsing rechtvaardigen. De rechtbank heeft overwogen dat de situatie in Bagdad-stad, waar eiser vandaan komt, niet veilig is en dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat er geen sprake is van een 15c-situatie. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak van het Britse Upper Tribunal van 5 oktober 2015 als onvoldoende relevant beoordeeld, gezien de veranderlijke omstandigheden in Irak.
De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, maar heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de veiligheidssituatie in het land van herkomst van asielzoekers, vooral in het licht van de veranderende omstandigheden.