ECLI:NL:RBDHA:2014:15389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2014
Publicatiedatum
16 december 2014
Zaaknummer
AWB 14/4179
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag van Sri Lankaanse eiseres met betrekking tot mishandelingen door autoriteiten

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de afwijzing van een herhaalde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de rechtbank Den Haag. Eiseres, een Sri Lankaanse vrouw, heeft eerder asiel aangevraagd, maar haar aanvraag werd afgewezen op basis van het verstrekken van onjuiste gegevens. De rechtbank heeft de aanvraag opnieuw beoordeeld, waarbij eiseres stelde dat zij in Sri Lanka was mishandeld en verkracht door de autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een herbeoordeling van het eerdere besluit rechtvaardigden. De rechtbank heeft de conclusies van het iMMO-rapport, dat de psychische en fysieke klachten van eiseres in verband bracht met haar asielrelaas, in overweging genomen. Echter, de rechtbank concludeerde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom de verklaringen van eiseres ongeloofwaardig waren. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en op haar verzoek tot opheffing van het inreisverbod. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14 / 4179 (beroep)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 15 december 2014 in de zaak tussen
[eiseres],
geboren op[geboortedatum], van Srilankaanse nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. J.W.J. van den Broek, advocaat te Eindhoven),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. J.J. Hofland, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Voorts heeft verweerder het verzoek van eiseres om opheffing van het tegen haar bij besluit van 19 oktober 2012 uitgevaardigde inreisverbod voor de duur van twee jaar, afgewezen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 11 maart 2014
(AWB 14/4180) is het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en is verweerder verboden eiseres uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep.
Bij brief van 10 september 2014 heeft eiseres een rapportage van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) ingebracht.
Verweerder heeft op 14 oktober 2014 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling het volgende. Eiseres heeft eerder, op 29 januari 2010, een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 8 november 2010 ingewilligd, waarbij hij aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) met ingang van 29 januari 2010, geldig tot 29 januari 2015, vanwege een aannemelijk geachte vrees voor verkrachting alsmede vrees voor de LTTE.
Bij besluit van 19 oktober 2012 heeft verweerder deze verblijfsvergunning ingetrokken vanwege het verstrekken van onjuiste gegevens. Eiseres was eerder een visum kort verblijf voor Nederland verstrekt, onder de naam [naam], geldig van 5 november 2009 tot 26 november 2009. Dit heeft eiseres verzwegen toen zij onder de naam [naam] voornoemde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indiende. Tegen het besluit van 19 oktober 2012 heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend. Na een periode van verblijf in Engeland is eisers op grond van een zogenoemde Dublinclaim door Engeland aan Nederland overgedragen.
Eiseres heeft ter onderbouwing van de onderhavige aanvraag het volgende aangevoerd. Eiseres was werkzaam als docent. Nadat eiseres heeft aangegeven bij het schoolhoofd, die lid was van de Karuma groepering, dat haar werk te veel administratief werk inhield, is zij aangereden op haar motor en heeft zij vervolgens drie dagen in het ziekenhuis moeten verblijven. Op een gegeven moment kwam meneer [naam] van de Karuma groep vaak bij eiseres op het werk. Hij viel haar lastig en heeft haar aangerand. Nadat eiseres hem heeft geslagen, kwamen mensen van de
Criminal Intellegence Department(CID) eiseres halen en hebben haar drie weken vastgehouden en haar gemarteld en verkracht. Eiseres is vrijgelaten doordat haar moeder geld heeft betaald aan de CID. Eiseres is naar Colombo vertrokken omdat zij niet in [plaats] kon blijven. Vervolgens is eiseres op 5 november 2009 naar Nederland gekomen om een bruiloft bij te wonen en is zij eind november 2009 weer terug gekeerd. Bij terugkomst kreeg eiseres problemen op het vliegveld. Zij is daar verhoord, mishandeld en verkracht door de CID, omdat zij werd verdacht van lidmaatschap van de LTTE. Wederom is eiseres vrijgelaten doordat haar moeder geld heeft betaald aan iemand van de CID. Deze persoon heeft eiseres aangeraden te vluchten uit Sri Lanka. Eiseres is vervolgens met hulp van een reisagent eind december 2009 uit Sri Lanka vertrokken.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op de volgende gronden. Verweerder heeft met toepassing van artikel 31, tweede lid, onder a, Vw bij het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat eiseres eerder, onder een andere naam, een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Nederland heeft ingediend. Voorts heeft eiseres de omstandigheden als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw bij de beoordeling betrokken, aangezien eiseres toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd ter staving van haar reisroute en haar identiteit. De verklaringen van eiseres over de gestelde detentie en verkrachting in juli 2009 zijn niet geloofwaardig, omdat van die verklaringen geen positieve overtuigingskracht uitgaat. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres tijdens het gehoor naar aanleiding van de onderhavige aanvraag heeft verklaard dat het hele verhaal dat zij bij haar eerste asielaanvraag naar voren heeft gebracht, verzonnen is en dat niet valt in te zien waarom aan de verklaringen van eiseres thans wel geloof zou dienen te worden gehecht. Bovendien heeft eisers over de drie weken durende detentie en verkrachting vage verklaringen afgelegd en heeft zij op 5 november 2009 zonder hulp van buitenaf zonder problemen Sri Lanka op legale wijze kunnen verlaten. Aan de door eiseres gestelde problemen die zij zou hebben ondervonden in Sri Lanka na haar terugkeer eind november 2009 wordt geen waarde gehecht, aangezien deze terugkeer niet geloofwaardig wordt bevonden.
4. De rechtbank is van oordeel, anders dan de voorzieningenrechter in de uitspraak van 11 maart 2014, dat het bestreden besluit materieel vergelijkbaar is met het besluit van 19 oktober 2012, waarbij de aan eiseres verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingetrokken. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in haar uitspraak van 17 januari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP7081) is een besluit waarbij een aanvraag van een vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, wordt afgewezen van gelijke strekking als een eerder besluit waarbij een aan die vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingetrokken, omdat beide besluiten strekken tot het onthouden aan die vreemdeling van die verblijfsvergunning.
4.1
Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, op voorhand moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; ECLI:NL:XX:1998:AG8817) voordoen.
4.2
De rechtbank beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
5. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar asielrelaas, zoals zij dat aan haar herhaalde aanvraag ten grondslag heeft gelegd, twee oproepen van de Sri Lankaanse politie, gedateerd op 23 april 2013 en 8 augustus 2014, en voorzien van een vertaling, overgelegd, waarin staat dat de moeder van eiseres wordt opgeroepen te verschijnen voor een onderzoek om te voorkomen dat mensen illegaal het land verlaten. Ter zitting zijn de originele stukken getoond. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is te twijfelen aan de authenticiteit van de desbetreffende stukken, nu verweerder hiernaar geen onderzoek heeft verricht.
5.1.
De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 8 oktober 2007 (ECLI:NL:RVS:2007:BB5763), dat een document geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is, indien de authenticiteit daarvan niet is vastgesteld. Verweerder kan de vreemdeling daarbij tegemoet komen door zelf de authenticiteit van de documenten te laten beoordelen, zonder daarmee echter afbreuk te doen aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Indien niet reeds in de bestuurlijke fase is komen vast te staan dat sprake is van een authentiek stuk, is het aan de vreemdeling dit in beroep alsnog aan te tonen. Dat is niet gebeurd. De overgelegde stukken kunnen reeds daarom niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden aangemerkt.
6. Voorts heeft eiseres in beroep een brief van 25 februari 2014 van de advocaat van haar moeder overgelegd, die het relaas van eiseres over haar terugkeer naar Sri Lanka na het korte bezoek aan Nederland en haar detentie bij aankomst in Sri Lanka bevestigt. Daarnaast heeft eiseres notariële papieren uit 2006 met betrekking tot de overdracht van haar moeders huis aan de zuster van eiseres ingebracht, ter ondersteuning van haar verklaring dat eiseres geen contact meer met haar zuster onderhoudt. Ter zitting zijn de originelen van deze documenten getoond.
6.1
Nog daargelaten dat niet is gebleken dat eiseres de door haar gestelde feiten en omstandigheden met betrekking tot haar terugkeer naar Sri Lanka en haar verbroken band met haar zuster niet voor het eerdere besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning heeft kunnen aanvoeren, en dat voormelde stukken ter onderbouwing van haar relaas niet voor dat besluit konden worden ingebracht, geldt ook ten aanzien van deze stukken dat de authenticiteit ervan niet is vastgesteld, noch in de bestuurlijke fase, noch in beroep, zodat reeds daarom, onder verwijzing naar hetgeen hierboven overwogen is onder 5.1, bedoelde stukken niet kunnen worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
7. Eiseres verwijst voorts naar de door haar in beroep ingebrachte iMMO-rapportage van 5 september 2014, naar aanleiding van het medisch onderzoek van eiseres dat op 10 juli 2014 is gedaan. Naar het oordeel van de arts van het iMMO is de causale relatie tussen de littekens van eiseres en de gestelde mishandelingen in het aan haar herhaalde aanvraag ten grondslag gelegde asielrelaas consistent, zeer consistent, dan wel typerend. Verder zijn de psychische klachten die eiseres heeft typerend voor het door haar gestelde ondergane geweld. Verder is het zeker dat eiseres in 2014 door psychische problematiek niet het vermogen had om compleet, coherent en consistent te verklaren en zeer waarschijnlijk dat dit ook het geval was ten tijde van het afleggen van de verklaringen ten behoeve van haar eerdere asielaanvraag.
Ten tijde van het eerdere besluit tot intrekking van de asielvergunning was eiseres niet in Nederland en was zij niet in staat een dergelijk onderzoek te laten verrichten.
7.1
Het iMMO-rapport is opgesteld op verzoek van eiseres. Niet is gebleken dat eiseres niet in staat was in het kader van de intrekkingsprocedure een medisch onderzoek te laten verrichten, al dan niet door het iMMO. Het enkele feit dat zij ten tijde van de intrekking niet in Nederland was, maar in Engeland, is onvoldoende voor de conclusie dat eiseres niet reeds toen haar asielrelaas, zoals zij dat bij de onderhavige aanvraag naar voren heeft gebracht, naar voren heeft kunnen brengen en ter onderbouwing daarvan een medisch onderzoek heeft kunnen laten verrichten. Het iMMO-rapport kan derhalve niet als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid worden beschouwd.
8. Eiseres voert voorts aan dat sprake is van een relevante wijziging van recht. In dit verband wijst eiseres op een passage in het beleid van verweerder, neergelegd in paragraaf C14/3.5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), zoals dat van toepassing was tot 1 april 2013, waarin stond dat medische aspecten bij de beoordeling van de inwilligbaarheid van de asielaanvraag geen rol spelen. Dit beleid is na 1 april 2013 geschrapt omdat het, aldus eiseres, in strijd is met het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 9 maart 2010, R.C. tegen Zweden, nummer 41827/07 (ECLI:NL:XX:2010:BM4069). Naar aanleiding van genoemd arrest van het EHRM en het arrest van het EHRM van 19 september 2013, R.J. tegen Frankrijk, nummer 10466/11 (www.echr.coe.int), kan verweerder niet volstaan met enkel de iMMO-rapportage mee te nemen bij de beoordeling, maar geldt een bewijslastverschuiving naar verweerder op het moment dat een medisch onderzoek wordt overgelegd, waaruit blijkt dat sterke indicaties bestaan dat de vreemdeling slachtoffer is geworden van marteling. Eiseres wijst in dit verband voorts op de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5421).
8.1
De rechtbank stelt vast dat de door eiseres aangehaalde paragraaf C14/3.5.2 Vc na de herschikking per 1 april 2013, waarbij de Vc aanzienlijk in omvang is beperkt, niet meer in het beleid staat. In paragraaf C14/3.5.2 Vc was opgenomen, voor zover van belang:
Bij de beoordeling van de inwilligbaarheid spelen medische aspecten in beginsel geen rol, (…).Heeft de asielzoeker de gestelde medische aspecten gestaafd met een rapportage van het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek, dan wordt de inhoud van deze rapportage meegenomen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas.(…)
Uit het enkele feit dat voornoemde passage sinds 1 april 2013 niet meer in de Vc staat opgenomen, volgt niet dat het beleid voor eiseres relevant is gewijzigd. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht wordt ook na 1 april 2013 een iMMO-rapportage door verweerder meegenomen bij zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas, zoals ook in onderhavige zaak van eiseres is gebeurd. De verplichting die op verweerder kan rusten om nader onderzoek te verrichten in geval van medisch steunbewijs, vloeit rechtstreeks voort uit de door eiseres aangehaalde arresten van het EHRM, waarop ook de door eiseres aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2011 is gebaseerd. Die verplichting is derhalve geen gevolg van een wijziging van het beleid van verweerder en bestond ook reeds ten tijde van het eerdere besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel. De door eiseres aangehaalde arresten van het EHRM en de uitspraak van de Afdeling kunnen niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden, omdat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 22 januari 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC3006) een in een andere zaak uitgesproken rechterlijk oordeel op zichzelf geen verandering brengt in de door eiseres in haar zaak gestelde feiten en omstandigheden.
9. Eiseres stelt voorts een relatie te hebben met een in Engeland woonachtige Tamil, aan wie daar een verblijfsvergunning asiel is verleend en die inmiddels Brits onderdaan is. In dit verband zijn stukken overgelegd, waarin zich onder meer een verklaring bevindt van de (gestelde) partner van eiseres, [naam], van 7 november 2014 ter bevestiging van hun relatie en de stelling dat hun relatie bekend kan zijn bij de Sri Lankaanse autoriteiten, omdat er foto’s van hen staan op Facebook, waarvan eiseres uitdraaien heeft overgelegd. Ook heeft [naam] verklaard over zijn banden met de LTTE, de protesten waaraan hij heeft meegedaan en de activiteiten die hij heeft verricht waardoor hij in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat. Door haar relatie met een voormalig asielzoeker die inmiddels de nationaliteit heeft van een land waar fondsen worden geworven voor de LTTE, stelt eiseres mogelijk in het negatieve daglicht van de Sri Lankaanse autoriteiten te staan.
9.1
Uit de stellingen van eiseres ten aanzien van haar relatie, alsmede de ter ondersteuning daarvan aangedragen stukken, blijkt niet dat de gestelde relatie na het eerdere besluit van 19 oktober 2012 is ontstaan. Voorts kan uit de overgelegde uitdraai van Facebook, waarop foto’s van eiseres en [naam] staan afgebeeld, niet worden afgeleid dat sprake is van een relatie tussen beiden. Het bestaan van de relatie steunt derhalve enkel op de verklaring van[naam], hetgeen geen objectief bewijs ter zake oplevert. Voor zover al van een relatie, ontstaan na het eerdere besluit, zou moeten worden uitgegaan, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is aangedragen waaruit blijkt dat de Sri Lankaanse autoriteiten op de hoogte zijn van een relatie tussen eiseres en een Tamil die als activist wordt beschouwd, waardoor eiseres in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten zou staan. Daarbij wijst de rechtbank op het arrest van het EHRM van 30 oktober 1991 in de zaak Vivarajah (RV 1991/19), waaruit volgt dat, wil aannemelijk zijn dat eiseres bij terugkeer een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) strijdige behandeling, de enkele mogelijkheid (
mere possibility) van schending doordat de Sri Lankaanse autoriteiten mogelijk op de hoogte zijn van de relatie, onvoldoende is. Derhalve is voorts uit op voorhand uitgesloten dat de gestelde relatie kan afdoen aan het eerdere besluit.
10. Eiseres stelt voorts dat het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Sri Lanka van juni 2013 (het ambtsbericht 2013) nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden oplevert, omdat hierin voor het eerst melding wordt gemaakt van de mishandeling van repatrianten. In het algemeen ambtsbericht van 2014 wordt deze melding opnieuw gemaakt. In dit verband wijst eisers op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 3 september 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:11140).
Eiseres heeft voorts de volgende informatie over de veiligheidssituatie in Sri Lanka ingebracht:
1. een bericht van Tages Woche, Tamilen werden vorläufig nicht nach Sri Lanka zurückgeschafft, van 2 september 2013;
2. een persbericht van het Bundesamt für Migration (BFM), Federal Office for Migration temporarily suspends repatriation to Sri Lanka, van 4 september 2013;
3. een artikel van Human Rights Watch (HRW), UK: Suspend Deportations of Tamils to Sri Lanka, van 29 mei 2012;
4. een artikel van HRW, UK halts deportation of some Tamil asylum seekers, van 25 oktober 2012;
5. een artikel van HRW, Sri Lankan deportees allegedly tortured on return from the UK and other countries, van 1 augustus 2012;
6. een artikel van HRW, “We Will Teach You a Lesson,” Sexual Violence against Tamil bij Sri Lankan Security Forces, van 26 februari 2013;
7. een rapport van Freedom from torture, Sri Lankan Tamils tortured on return from the UK, van 13 september 2012;
8. een rapport van Tamils Against Genocide (TAG), Returnees at Risk: Detention and Torture in Sri Lanka, van 16 september 2012;
9. een rapport van TAG, Acitivist Intimidation Surveillance and Intimidation of Tamil Diaspora Activists and their Supporters, van 13 maart 2013;
10. een rapport van TAG, How man cases of torture of Tamils returning to Sri Lanka from the UK do we know?, van 26 februari 2013;
11. een brief van UK Border Agency aan Freedom of Torture van 6 februari 2013;
12. Appendix D, Upper Tribunal IAC AA/12647/2011, GJ and Others (post-civil war: returnees) Sri Lanka CG (2013) UKUT 319 (IAC), 5 juli 2013;
13. een artikel van Tamilnet, UK deportee killed while Tamil Nadu returnees arrested in Trincomalee, van april 2012;
14. een rapport van de Immigration and Refugee Board of Canada, Sri Lanka: information of the treatment of Tamil returnees to Sri Lanka, including failed refugee applicants; repercussions, upon return, for not having proper government authorization to leave the country, such as a passport, van 22 augustus 2011;
15. De guidelines van het UNHCR, Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Asylum-Seekers from Sri Lanka, van december 2012;
16. Een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 22 november 2013;
17. Een rapport van HRW, World Report 2014 - Sri Lanka;
18. Een rapport van Country Reports on Human Rights Practices for 2013, United States Departnent of State, Sri Lanka 2013 Human Rights Report.
Eiseres heeft voorts gewezen op een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 december 2013, AWB 12/19927 (ECLI:NL:RBDHA:2013:18616), waarin is overwogen dat Nederland kan worden aangemerkt als een land waar fondsen worden geworven voor de LTTE. In dit verband heeft eiseres ook gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 24 januari 2014, AWB 09/38999 (ECLI:NL:RBLIM:2014:582).
10.1
De rechtbank stelt vast dat de hierboven onder 3, 5, 7, 8, 13 en 14 genoemde stukken waarnaar eiseres verwijst dateren van voor het eerdere besluit van 19 oktober 2012, zodat de informatie in deze stukken niet is aan te merken als nieuw gebleken feitenen of veranderde omstandigheden. De uitspraken waarnaar eiseres verwijst kunnen, met verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 8.1, evenmin worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Nu de overige stukken dateren van na het eerdere besluit van 19 oktober 2012, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of op voorhand is uit te sluiten dat deze stukken kunnen afdoen aan het eerdere besluit. Daarbij moet worden beoordeeld of uit hetgeen door eiseres is aangevoerd en overgelegd, is gebleken dat voor haar sprake is van een relevante verslechtering van de veiligheidssituatie ten opzichte van het eerdere besluit.
10.2
In haar uitspraak van 20 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2351) heeft de Afdeling onder meer uit het arrest van het EHRM van 17 juli 2008, nr. 25904/07, N.A. tegen het Verenigd Koninkrijk en de door eiseres aangehaalde uitspraak van de Britse Upper Tribunal van 5 juli 2013 (genoemd onder 10.1, onder 12) afgeleid dat de veiligheidssituatie voor Tamils die terugkeren naar Sri Lanka niet is verslechterd ten opzichte van de situatie ten tijde van het arrest N.A tegen het Verenigd Koninkrijk. Zoals de Afdeling heeft overwogen, zijn de Sri Lankaanse autoriteiten inmiddels in staat gewone Sri Lankaanse remigranten, waaronder voormalige asielzoekers, te onderscheiden van activisten die een risico vormen voor de eenheid van Sri Lanka, omdat zij een significante rol spelen in een georganiseerd separatistisch streven buiten Sri Lanka naar een onafhankelijke Tamil-staat of het doen herleven van het gewapende conflict in Sri Lanka. Hoewel uit een aantal in die procedure overgelegde stukken kon worden afgeleid dat een vanuit Nederland naar Sri Lanka teruggekeerde Tamil is mishandeld, overwoog de Afdeling dat daaruit niet volgt dat elke terugkerende Tamil een reëel risico loopt op een met artikel 3 EVRM strijdige behandeling. Uit het gegeven dat de LTTE in Nederland actief zijn, volgt evenmin dat de Sri Lankaanse autoriteiten elke Tamil die terugkeert vanuit Nederland, vanwege de aanwezigheid van de LTTE alhier, zullen aanmerken als een activist die een risico vormt voor de eenheid van Sri Lanka en zullen blootstellen aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.
10.3
In voornoemde uitspraak van de Afdeling is het ambtsbericht van 2013 betrokken, alsmede een aantal stukken waarop eiseres zich in de onderhavige procedure beroept. De strekking van de overige stukken komt in grote mate overeen met de door de Afdeling beoordeelde stukken. Gelet op de hierboven weergegeven overwegingen van de Afdeling, is op voorhand uit te sluiten dat de door eiseres overgelegde stukken kunnen afdoen aan de eerdere besluitvorming. Deze stukken kunnen daarom niet als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden aangemerkt. Daarbij is voorts van belang dat, zoals in het voorgaande is overwogen, geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waaruit kan worden geconcludeerd dat eiseres thans in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat.
10.4
Voor zover de overgelegde stukken betrekking hebben op seksueel geweld ten opzichte van alleenstaande vrouwen in Sri Lanka, blijkt daaruit niet dat sprake is van een verslechtering van hun situatie ten opzichte van die ten tijde van het eerdere besluit, zodat deze stukken ook in zoverre geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden betreffen.
11. Het voorgaande leidt ertoe dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden of een relevante wijziging van het recht die een rechterlijke toetsing van het bestreden besluit rechtvaardigen.
12. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of zich op de individuele zaak van eiseres betrekking hebbende bijzondere feiten of omstandigheden voordoen als bedoeld in paragraaf 45 van het arrest van het EHRM in de zaak Bahaddar tegen Nederland. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2483) ziet de rechtbank aanleiding die beoordeling te maken aan de hand van hetgeen eiseres in dit verband in haar relaas, ter onderbouwing van de onderhavige aanvraag, heeft gesteld over de door haar ondervonden mishandelingen en verkrachtingen door de Sri Lankaanse autoriteiten, het rapport van het iMMO van 5 september 2014 dat zij ter onderbouwing daarvan heeft overgelegd, en het standpunt van verweerder daarover.
De rechtbank is van oordeel dat, als eiseres de door haar gestelde mishandelingen en verkrachtingen door de Sri Lankaanse autoriteiten aannemelijk heeft gemaakt, mede gelet op de door eiseres overgelegde algemene informatie over de veiligheidssituatie in Sri Lanka, sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende omstandigheden die zodanig zwaarwegend zijn dat, om schending van artikel 3 EVRM te voorkomen, noodzaak bestaat om het uit het ne bis in idem-beginsel voortvloeiende toetsingskader terzijde te schuiven. De rechtbank ziet zich dan ook gesteld voor de vraag of verweerder zich, in het licht van de conclusies van het iMMO-rapport van 5 september 2014, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiseres gestelde mishandelingen en verkrachtingen ongeloofwaardig zijn.
12.1
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat naar het oordeel van de arts van het iMMO de causale relatie tussen de littekens van eiseres en de gestelde mishandelingen in het aan haar herhaalde aanvraag ten grondslag gelegde asielrelaas consistent, zeer consistent, dan wel typerend is. Verder zijn de psychische klachten die eiseres heeft typerend voor het door haar gestelde ondergane geweld. Verder is het zeker dat eiseres in 2014 door psychische problematiek niet het vermogen had om compleet, coherent en consistent te verklaren en zeer waarschijnlijk dat dit ook het geval was ten tijde van het afleggen van de verklaringen ten behoeve van haar eerdere asielaanvraag.
12.2
In de op het medisch onderzoek van eiser betrekkinging hebbende iMMO-rapportage van 5 september 2014 is opgenomen, voor zover van belang:
9. CONCLUSIES RAPPORTAGE
Na het onderzoek wordt de rapportage opgemaakt (…) daarbij wordt de causale relatie tussen de medische bevindingen en het asielrelaas beoordeeld volgens gradaties (§ 187) en binnen het klinisch kader (§ 287-290) van het Istanbul Protocol. (…)
Bij vraagstelling A en B wordt de causale relatie tussen de medische en psychiatrische bevindingen en de gestelde ervaringen uit het asielrelaas geïnterpreteerd volgens de gradaties uit § 187 van het Istanbul Protocol. Die gradaties zijn:
Niet consistent: het litteken of de medische klacht kan niet zijn veroorzaakt door de gebeurtenis beschreven door betrokkene.
Consistent: het litteken of de klacht kan zijn veroorzaakt door de gebeurtenis beschreven door betrokkene, maar er zijn veel andere mogelijke oorzaken.
Zeer consistent: het litteken of de klacht kan zijn veroorzaakt door de gebeurtenis beschreven door betrokkene, en er zijn een paar andere mogelijk oorzaken.
Typerend: deze verschijnselen worden meestal waargenomen bij dit type mishandeling of gebeurtenis, maar er zijn andere mogelijke oorzaken.
Kenmerkend: de verschijnselen kunnen niet op andere wijze zijn ontstaan dan op de manier zoals betrokkene die beschrijft.
(…)
9.2
Beantwoording vraagstelling
A.
Is het aannemelijk dat de littekens en/of fysieke klachten zijn voortgekomen uit het gestelde relaas dat ten grondslag ligt aan het asielverzoek?Ja, dit is aannemelijk. De causale relatie tussen de littekens en de gestelde mishandeling wordt na dit onderzoek beoordeeld alszeer consistent(tenen rechts, scheenbeen links, onderbeen links) enconsistent(bovenbeen links, rug). Verder zijn er een aantal littekens waarvan betrokkene niet meer kan oproepen hoe die zijn ontstaan, waardoor het oordeel conform het Istanbul Protocol niet mogelijk is. Het geheel van littekens wordt in onderlinge samenhang conform § 188 van het Istanbul Protocol beoordeeld alszeer consistentmet het relaas van de ondergane mishandelingen. De abnormale vorm en functie van de middelste teen van de rechtervoet is, in samenhang met het gevoelsverlies aan deze teen en het litteken op de huid van deze en de ernaast liggende teen, geduid alstyperendvoor de verklaring van betrokkene over de mishandeling door een legerlaars. Verder worden de hoofdpijnklachten alszeer consistentmet het relaas van hoofdtrauma en diverse lichamelijke klachten als uiting van psychische problematiekzeer consistentmet haar geweldsrelaas beoordeeld.
Is het aannemelijk dat de psychische klachten zijn voortgekomen uit het gestelde relaas dat ten grondslag ligt aan het asielverzoek?
Ja, het is aannemelijk dat er psychische klachten zijn voortgekomen uit het gestelde asielrelaas. De inhoud van haar nachtmerries en haar herbelevingen komen voor een belangrijk deel overeen met de door haar vertelde gebeurtenissen van mishandeling in Sri Lanka. Daarmee kan gesteld worden dat de huidige psychische klachtentyperendzijn voor het door betrokkene gestelde ondergane geweld als onderdeel van het asielrelaas.
Is er op dit moment sprake van psychische problematiek die interfereert met het vermogen om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren in het kader van de asielaanvraag?
Ja, op dit moment is er sprake van psychische problematiek diezekerinterfereert met het doen van een compleet, coherent en consistent asielrelaas. (…)
Zijn er aanwijzingen voor psychische problematiek die ten tijde van de eerdere asielgehoren heeft geïnterfereerd met het vermogen om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren in het kader van de asielaanvraag?
Ja, er zijn aanwijzingen dat er ten tijde van de asielgehoren in 2014 sprake was van psychische beperkingen diezekerinterfereerden met het doen van een compleet, coherent en consistent asielrelaas. (…)
(…)
12.3
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres vage verklaringen heeft afgelegd over de drie weken durende detentie en over de verkrachting, omdat eiseres niet de datum van dit gestelde incident heeft kunnen noemen. Evenmin heeft zij kunnen aangeven hoeveel er is betaald voor haar vrijlating, noch waar en aan wie het geld is betaald.
Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat afbreuk doet aan verzoeksters relaas dat zij op 5 november 2009 zonder hulp van buitenaf en zonder problemen het land van herkomst op legale wijze heeft kunnen verlaten. Het is derhalve niet aannemelijk dat verzoekster ten tijde van haar uitreis in de negatieve belangstelling heeft gestaan van de Sri Lankaanse autoriteiten noch dat deze nu op zoek naar haar zouden zijn.
In zijn verweerschrift, waarin verweerder heeft gereageerd op de iMMO-rapportage, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit het rapport van het iMMO niet blijkt op welke wijze de onderzoekers rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat eiseres niet de waarheid spreekt over wat haar is overkomen. Uit het rapport van het iMMO blijkt dat het onderzoek slechts verifiërend van aard is. Nagelaten is kenbaar te onderzoeken of er aanwijzingen zijn die de door eiseres afgelegde verklaringen niet onderbouwen of weerleggen. Tevens is niet uitgesloten in het iMMO-rapport dat de waargenomen littekens en lichamelijke kenmerken in een andere dan de gestelde context zijn veroorzaakt.
Ter zitting heeft verweerder gewezen op de paragrafen 105, aanhef, onder e en f, 278, en 290 van het Istanbul Protocol, ‘Manual on the Effective Investigation and Documentation of Torture and Other Cruel or Degrading Treatment or Punishment’, New York and Geneve: United Nations Publication (1999) (hierna: Istanbul Protocol) en gesteld dat de onderzoeker zich altijd bewust moet zijn van mogelijke verzinselen. Onder meer bij de interpretatie van de bevindingen van het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek is in het iMMO-rapport, anders dan de richtlijnen van het Istanbul Protocol voorschrijven, geen aandacht besteed aan falsificatie. Voorts moeten alle stressfactoren, en de impact daarvan, in aanmerking worden genomen. Uit het iMMO-rapport blijkt niet dat deze richtlijnen van het Istanbul Protocol zijn opgevolgd, waarmee het onderzoek niet inzichtelijk is.
12.4
De door verweerder aangehaalde paragrafen in het Istanbul Protocol luiden, voor zover van belang:
(…)
105. In formulating a clinical impression for the purpose of reporting physical and psychological evidence of torture, there are six important questions to ask:
(…)
What other stressful factors are affecting the individual (e.g. ongoing persecution, forced migration, exile, loss of family and social role, etc.)? What impact do these issues have on the victim?
Does the clinical picture suggest a false allegation of torture?
(…)
278. This component of the psychological evaluation seeks information about life circumstances. It is important to inquire about current sources of stress, such as separation or loss of loved ones, flight from home country and life in exile. The interviewer should also inquire about the individual’s ability to be productive, earn a living, care for his or her family and the availability or social supports.
(…)
290. It is important to recognize that some people falsely allege torture for a range of reasons (…). The investigator must always be aware of these possibilities and try to identify potential reasons for exaggeration or fabrication. The clinician should keep in mind, however, that such fabrication requires detailed knowledge about trauma-related symptoms that individuals rarely posess (…)
12.5
Uit de door verweerder aangehaalde paragrafen van het Istanbul Protocol volgt dat rekening moet worden gehouden met andere oorzaken van het letsel dan die de vreemdeling heeft gesteld. Paragraaf 290 beschrijft daarbij ook dat de
clinician(arts) zich er rekenschap van moet geven dat
such fabrications(verzinsels) gedetailleerde kennis vereist over trauma-gerelateerde symptomen waarover individuen zelden beschikken. Daaruit volgt dat niet snel de conclusie getrokken kan worden dat de vreemdeling niet de waarheid heeft gesproken over de oorzaak van het letsel. Voorts laten de conclusies van het iMMO dat de littekens van eiseres ‘consistent’, ‘zeer consistent’ of ‘typerend’ zijn voor het door eiseres gestelde ondervonden geweld, en dat de psychische klachten van eiseres daarvoor ‘typerend’ zijn, blijkens de toelichting van iMMO hierop, uitdrukkelijk het bestaan van andere mogelijke oorzaken voor de verschijnselen en klachten open, waaronder mogelijke falsificatie, of andere stressfactoren, hoewel die kans bij de laatste conclusie (‘typerend’) het minst groot is. Van belang is voorts dat het iMMO op basis van zijn deskundigheid uitsluitend een medisch oordeel geeft over (de waarschijnlijkheid van) het causale verband tussen de gestelde martelingen en het (lichamelijk of psychisch) letsel, en niet over de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdelingen. Blijkens de toelichting op het iMMO-rapport laten de conclusie van het iMMO aan de hand van de gradaties van het Istanbul Protocol vaak ruimte voor een of meer andere verklaringen voor de geconstateerde bevindingen. Dit geldt voor alle causale gradaties (behalve voor de gradatie ‘kenmerkend’, want dan gaat het om absoluut bewijs). Het feit dat medisch gezien geen volledige zekerheid kan worden gegeven, betekent niet dat het medisch steunbewijs geen waarde heeft en dat er alleen uitgegaan kan worden van de mogelijke andere oorzaken van de medische bevindingen. Ook een minder sterke causale relatie vraagt om een integrale beoordeling (paragrafen 188 en 261 van het Istanbul Protocol).
Nu blijkens de conclusies van het iMMO uitdrukkelijk de mogelijkheid is opengelaten voor andere oorzaken voor het letsel dan de gestelde mishandelingen, is er geen grond voor het oordeel dat het iMMO-rapport niet volgens de richtlijnen van het Istanbul Protocol is opgesteld.
12.6
Blijkens het iMMO-rapport worden het letsel en de littekens aan de rechtervoet van eiseres typerend geacht voor de verklaring van betrokkene over de mishandeling door een legerlaars. Voorts worden de huidige psychische klachten van eiseres typerend geacht voor het door eiseres gestelde ondergane geweld als onderdeel van het asielrelaas. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 31 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:621), is de rechtbank van oordeel dat de conclusie ‘typerend’ weliswaar minder ver strekt dan ‘kenmerkend’, hetgeen inhoudt dat de waargenomen fysieke en psychische verschijnselen niet op een andere dan de beschreven wijze kunnen zijn veroorzaakt, maar dat dit onverlet laat dat de conclusie ‘typerend’ een sterke aanwijzing geeft dat de bij eiseres vastgestelde lichamelijke en psychische verschijnselen veroorzaakt zijn door de gestelde recidiverende mishandeling en verkrachting. Dat tussen de overige littekens en fysieke klachten van eiseres en de gestelde mishandelingen minder verstrekkende causale relaties aanwezig zijn geacht, doet aan het voorgaande niet af. Bovendien heeft het iMMO het geheel van littekens in onderlinge samenhang conform paragraaf 188 van het Istanbul Protocol beoordeeld als zeer consistent met het relaas van de ondergane mishandelingen, hetgeen nog steeds een vrij sterke aanwijzing is dat de littekens zijn veroorzaakt door de eiseres gestelde mishandelingen en verkrachting, nu dat slechts de mogelijkheid voor een paar andere oorzaken openlaat.
Gelet op de eerdergenoemde arresten van het EHRM van 9 maart 2010 (R.C. tegen Zweden) en van 19 september 2013 (R.J. tegen Frankrijk), had het derhalve, in het licht van de in het iMMO-rapport getrokken conclusies, op de weg van verweerder gelegen om daar nader onderzoek naar te verrichten. Met zijn standpunt dat het iMMO-rapport niet uitsluit dat een andere oorzaak aan de littekens en de fysieke en psychische klachten ten grondslag kan liggen, heeft verweerder dit miskend. Door te benadrukken dat eiseres, zoals zij heeft erkend, bij gelegenheid van haar eerste asielaanvraag niet de waarheid heeft gesproken, dat verweerder de verklaringen van eiseres over haar gestelde detentie en verkrachting ongeloofwaardig heeft geacht en dat hij niet geloofwaardig heeft geacht dat eiseres, nadat zij na voornoemde gebeurtenissen haar land van herkomst had verlaten, eind november 2009 is teruggekeerd en opnieuw door de autoriteiten is mishandeld en verkracht, heeft verweerder de sterke aanwijzing voor de oorzaak van de klachten niet weggenomen. Dit geldt te meer nu in het iMMO-rapport is opgenomen dat de psychische klachten van eiseres, ook ten tijde van de asielgehoren, zeker interfereren met het vermogen om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren over alle details van het asielrelaas. Dit brengt met zich dat verweerder zich onvoldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de door eiseres gestelde door haar ondervonden mishandelingen en verkrachting door de Sri Lankaanse autoriteiten ongeloofwaardig zijn.
De ter zitting door verweerder aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 25 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3262) leidt niet tot een ander oordeel, nu in de zaak die heeft geleid tot die uitspraak geen sprake was van een sterke aanwijzing in de zin van voornoemde jurisprudentie van het EHRM, nu in die zaak de littekens niet meer dan consistent zijn bevonden met het relaas van de vreemdeling, hetgeen de mogelijkheid van veel andere oorzaken openlaat. Voorts is in onderhavige zaak, anders dan in de zaak die heeft geleid tot voornoemde uitspraak van de Afdeling, niet gebleken van tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van eiseres bij gelegenheid van haar gehoren bij verweerder en haar verklaringen tegenover het iMMO.
12.7
Gelet op voorgaande kan verweerder zonder nadere motivering niet worden gevolgd in zijn standpunt dat geen sprake is van bijzondere op de individuele zaak van eiseres betrekking hebbende feiten en omstandigheden, als bedoeld in het arrest van het EHRM in de zaak Bahaddar tegen Nederland, die er toe nopen om het uit het ne bis in idem-beginsel voortvloeiende toetsingskader terzijde te schuiven
13. Het beroep, voor zover gericht de afwijzing van de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, is gegrond.
Het inreisverbod
14. Het voorgaande leidt er voorts toe dat verweerder zonder nadere motivering niet het verzoek van eiseres tot opheffing van het tegen haar uitgevaardigde inreisverbod heeft kunnen afwijzen.
14.1
Het beroep, voor zover gericht tegen de weigering het tegen eiseres uitgevaardigde inreisverbod op te heffen, is gegrond.
15. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het gebrek en de standpunten van partijen, geen mogelijkheid zelf in de zaak te voorzien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. Nu verweerder ter zitting voorts heeft gesteld dat het Bureau Medische Advisering van de IND (BMA) niet over de specifieke deskundigheid beschikt om een contra-expertise uit te brengen in reactie op het rapport van het iMMO, en hij thans evenmin beschikt over een andere deskundige die een contra-expertise kan uitbrengen, en niet is uitgesloten dat het nader onderzoek door verweerder leidt tot het verlenen van een verblijfsvergunning, bestaat evenmin aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, als bedoeld in artikel 8:51a Awb. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en haar verzoek tot opheffing van het tegen haar uitgevaardigde inreisverbod.
16. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht in totaal een bedrag van € 3.333,50, bestaande uit de begrote kosten van verleende rechtsbijstand ad € 974,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1), en de kosten van de deskundige die aan eiseres verslag heeft uitgebracht (het iMMO-rapport van 5 september 2014), ad € 2.359,50 (blijkens de door eiseres overgelegde factuur van het iMMO van 27 februari 2014), nu eiseres gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping van de deskundige, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor haar gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag en eiseres het aan haar uitgebrachte deskundigenrapport heeft ingebracht in de procedure.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en op haar verzoek tot opheffing van het tegen haar uitgevaardigde inreisverbod;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 3.333,50 te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. Westermann-Smit, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2014
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.