Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Procesverloop
(AWB 14/4180) is het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en is verweerder verboden eiseres uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op het beroep.
Overwegingen
Bij besluit van 19 oktober 2012 heeft verweerder deze verblijfsvergunning ingetrokken vanwege het verstrekken van onjuiste gegevens. Eiseres was eerder een visum kort verblijf voor Nederland verstrekt, onder de naam [naam], geldig van 5 november 2009 tot 26 november 2009. Dit heeft eiseres verzwegen toen zij onder de naam [naam] voornoemde aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd indiende. Tegen het besluit van 19 oktober 2012 heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend. Na een periode van verblijf in Engeland is eisers op grond van een zogenoemde Dublinclaim door Engeland aan Nederland overgedragen.
Criminal Intellegence Department(CID) eiseres halen en hebben haar drie weken vastgehouden en haar gemarteld en verkracht. Eiseres is vrijgelaten doordat haar moeder geld heeft betaald aan de CID. Eiseres is naar Colombo vertrokken omdat zij niet in [plaats] kon blijven. Vervolgens is eiseres op 5 november 2009 naar Nederland gekomen om een bruiloft bij te wonen en is zij eind november 2009 weer terug gekeerd. Bij terugkomst kreeg eiseres problemen op het vliegveld. Zij is daar verhoord, mishandeld en verkracht door de CID, omdat zij werd verdacht van lidmaatschap van de LTTE. Wederom is eiseres vrijgelaten doordat haar moeder geld heeft betaald aan iemand van de CID. Deze persoon heeft eiseres aangeraden te vluchten uit Sri Lanka. Eiseres is vervolgens met hulp van een reisagent eind december 2009 uit Sri Lanka vertrokken.
4. De rechtbank is van oordeel, anders dan de voorzieningenrechter in de uitspraak van 11 maart 2014, dat het bestreden besluit materieel vergelijkbaar is met het besluit van 19 oktober 2012, waarbij de aan eiseres verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingetrokken. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft overwogen in haar uitspraak van 17 januari 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP7081) is een besluit waarbij een aanvraag van een vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, wordt afgewezen van gelijke strekking als een eerder besluit waarbij een aan die vreemdeling verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingetrokken, omdat beide besluiten strekken tot het onthouden aan die vreemdeling van die verblijfsvergunning.
Ten tijde van het eerdere besluit tot intrekking van de asielvergunning was eiseres niet in Nederland en was zij niet in staat een dergelijk onderzoek te laten verrichten.
mere possibility) van schending doordat de Sri Lankaanse autoriteiten mogelijk op de hoogte zijn van de relatie, onvoldoende is. Derhalve is voorts uit op voorhand uitgesloten dat de gestelde relatie kan afdoen aan het eerdere besluit.
10. Eiseres stelt voorts dat het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Sri Lanka van juni 2013 (het ambtsbericht 2013) nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden oplevert, omdat hierin voor het eerst melding wordt gemaakt van de mishandeling van repatrianten. In het algemeen ambtsbericht van 2014 wordt deze melding opnieuw gemaakt. In dit verband wijst eisers op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 3 september 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:11140).
Eiseres heeft voorts de volgende informatie over de veiligheidssituatie in Sri Lanka ingebracht:
1. een bericht van Tages Woche, Tamilen werden vorläufig nicht nach Sri Lanka zurückgeschafft, van 2 september 2013;
2. een persbericht van het Bundesamt für Migration (BFM), Federal Office for Migration temporarily suspends repatriation to Sri Lanka, van 4 september 2013;
3. een artikel van Human Rights Watch (HRW), UK: Suspend Deportations of Tamils to Sri Lanka, van 29 mei 2012;
4. een artikel van HRW, UK halts deportation of some Tamil asylum seekers, van 25 oktober 2012;
5. een artikel van HRW, Sri Lankan deportees allegedly tortured on return from the UK and other countries, van 1 augustus 2012;
6. een artikel van HRW, “We Will Teach You a Lesson,” Sexual Violence against Tamil bij Sri Lankan Security Forces, van 26 februari 2013;
7. een rapport van Freedom from torture, Sri Lankan Tamils tortured on return from the UK, van 13 september 2012;
8. een rapport van Tamils Against Genocide (TAG), Returnees at Risk: Detention and Torture in Sri Lanka, van 16 september 2012;
9. een rapport van TAG, Acitivist Intimidation Surveillance and Intimidation of Tamil Diaspora Activists and their Supporters, van 13 maart 2013;
10. een rapport van TAG, How man cases of torture of Tamils returning to Sri Lanka from the UK do we know?, van 26 februari 2013;
11. een brief van UK Border Agency aan Freedom of Torture van 6 februari 2013;
12. Appendix D, Upper Tribunal IAC AA/12647/2011, GJ and Others (post-civil war: returnees) Sri Lanka CG (2013) UKUT 319 (IAC), 5 juli 2013;
13. een artikel van Tamilnet, UK deportee killed while Tamil Nadu returnees arrested in Trincomalee, van april 2012;
14. een rapport van de Immigration and Refugee Board of Canada, Sri Lanka: information of the treatment of Tamil returnees to Sri Lanka, including failed refugee applicants; repercussions, upon return, for not having proper government authorization to leave the country, such as a passport, van 22 augustus 2011;
15. De guidelines van het UNHCR, Eligibility Guidelines for Assessing the International Protection Needs of Asylum-Seekers from Sri Lanka, van december 2012;
16. Een brief van VluchtelingenWerk Nederland van 22 november 2013;
17. Een rapport van HRW, World Report 2014 - Sri Lanka;
18. Een rapport van Country Reports on Human Rights Practices for 2013, United States Departnent of State, Sri Lanka 2013 Human Rights Report.
Eiseres heeft voorts gewezen op een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 december 2013, AWB 12/19927 (ECLI:NL:RBDHA:2013:18616), waarin is overwogen dat Nederland kan worden aangemerkt als een land waar fondsen worden geworven voor de LTTE. In dit verband heeft eiseres ook gewezen op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 24 januari 2014, AWB 09/38999 (ECLI:NL:RBLIM:2014:582).
De rechtbank is van oordeel dat, als eiseres de door haar gestelde mishandelingen en verkrachtingen door de Sri Lankaanse autoriteiten aannemelijk heeft gemaakt, mede gelet op de door eiseres overgelegde algemene informatie over de veiligheidssituatie in Sri Lanka, sprake is van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende omstandigheden die zodanig zwaarwegend zijn dat, om schending van artikel 3 EVRM te voorkomen, noodzaak bestaat om het uit het ne bis in idem-beginsel voortvloeiende toetsingskader terzijde te schuiven. De rechtbank ziet zich dan ook gesteld voor de vraag of verweerder zich, in het licht van de conclusies van het iMMO-rapport van 5 september 2014, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiseres gestelde mishandelingen en verkrachtingen ongeloofwaardig zijn.
Is het aannemelijk dat de littekens en/of fysieke klachten zijn voortgekomen uit het gestelde relaas dat ten grondslag ligt aan het asielverzoek?Ja, dit is aannemelijk. De causale relatie tussen de littekens en de gestelde mishandeling wordt na dit onderzoek beoordeeld alszeer consistent(tenen rechts, scheenbeen links, onderbeen links) enconsistent(bovenbeen links, rug). Verder zijn er een aantal littekens waarvan betrokkene niet meer kan oproepen hoe die zijn ontstaan, waardoor het oordeel conform het Istanbul Protocol niet mogelijk is. Het geheel van littekens wordt in onderlinge samenhang conform § 188 van het Istanbul Protocol beoordeeld alszeer consistentmet het relaas van de ondergane mishandelingen. De abnormale vorm en functie van de middelste teen van de rechtervoet is, in samenhang met het gevoelsverlies aan deze teen en het litteken op de huid van deze en de ernaast liggende teen, geduid alstyperendvoor de verklaring van betrokkene over de mishandeling door een legerlaars. Verder worden de hoofdpijnklachten alszeer consistentmet het relaas van hoofdtrauma en diverse lichamelijke klachten als uiting van psychische problematiekzeer consistentmet haar geweldsrelaas beoordeeld.
Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat afbreuk doet aan verzoeksters relaas dat zij op 5 november 2009 zonder hulp van buitenaf en zonder problemen het land van herkomst op legale wijze heeft kunnen verlaten. Het is derhalve niet aannemelijk dat verzoekster ten tijde van haar uitreis in de negatieve belangstelling heeft gestaan van de Sri Lankaanse autoriteiten noch dat deze nu op zoek naar haar zouden zijn.
In zijn verweerschrift, waarin verweerder heeft gereageerd op de iMMO-rapportage, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit het rapport van het iMMO niet blijkt op welke wijze de onderzoekers rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat eiseres niet de waarheid spreekt over wat haar is overkomen. Uit het rapport van het iMMO blijkt dat het onderzoek slechts verifiërend van aard is. Nagelaten is kenbaar te onderzoeken of er aanwijzingen zijn die de door eiseres afgelegde verklaringen niet onderbouwen of weerleggen. Tevens is niet uitgesloten in het iMMO-rapport dat de waargenomen littekens en lichamelijke kenmerken in een andere dan de gestelde context zijn veroorzaakt.
Ter zitting heeft verweerder gewezen op de paragrafen 105, aanhef, onder e en f, 278, en 290 van het Istanbul Protocol, ‘Manual on the Effective Investigation and Documentation of Torture and Other Cruel or Degrading Treatment or Punishment’, New York and Geneve: United Nations Publication (1999) (hierna: Istanbul Protocol) en gesteld dat de onderzoeker zich altijd bewust moet zijn van mogelijke verzinselen. Onder meer bij de interpretatie van de bevindingen van het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek is in het iMMO-rapport, anders dan de richtlijnen van het Istanbul Protocol voorschrijven, geen aandacht besteed aan falsificatie. Voorts moeten alle stressfactoren, en de impact daarvan, in aanmerking worden genomen. Uit het iMMO-rapport blijkt niet dat deze richtlijnen van het Istanbul Protocol zijn opgevolgd, waarmee het onderzoek niet inzichtelijk is.
clinician(arts) zich er rekenschap van moet geven dat
such fabrications(verzinsels) gedetailleerde kennis vereist over trauma-gerelateerde symptomen waarover individuen zelden beschikken. Daaruit volgt dat niet snel de conclusie getrokken kan worden dat de vreemdeling niet de waarheid heeft gesproken over de oorzaak van het letsel. Voorts laten de conclusies van het iMMO dat de littekens van eiseres ‘consistent’, ‘zeer consistent’ of ‘typerend’ zijn voor het door eiseres gestelde ondervonden geweld, en dat de psychische klachten van eiseres daarvoor ‘typerend’ zijn, blijkens de toelichting van iMMO hierop, uitdrukkelijk het bestaan van andere mogelijke oorzaken voor de verschijnselen en klachten open, waaronder mogelijke falsificatie, of andere stressfactoren, hoewel die kans bij de laatste conclusie (‘typerend’) het minst groot is. Van belang is voorts dat het iMMO op basis van zijn deskundigheid uitsluitend een medisch oordeel geeft over (de waarschijnlijkheid van) het causale verband tussen de gestelde martelingen en het (lichamelijk of psychisch) letsel, en niet over de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdelingen. Blijkens de toelichting op het iMMO-rapport laten de conclusie van het iMMO aan de hand van de gradaties van het Istanbul Protocol vaak ruimte voor een of meer andere verklaringen voor de geconstateerde bevindingen. Dit geldt voor alle causale gradaties (behalve voor de gradatie ‘kenmerkend’, want dan gaat het om absoluut bewijs). Het feit dat medisch gezien geen volledige zekerheid kan worden gegeven, betekent niet dat het medisch steunbewijs geen waarde heeft en dat er alleen uitgegaan kan worden van de mogelijke andere oorzaken van de medische bevindingen. Ook een minder sterke causale relatie vraagt om een integrale beoordeling (paragrafen 188 en 261 van het Istanbul Protocol).
Nu blijkens de conclusies van het iMMO uitdrukkelijk de mogelijkheid is opengelaten voor andere oorzaken voor het letsel dan de gestelde mishandelingen, is er geen grond voor het oordeel dat het iMMO-rapport niet volgens de richtlijnen van het Istanbul Protocol is opgesteld.
Gelet op de eerdergenoemde arresten van het EHRM van 9 maart 2010 (R.C. tegen Zweden) en van 19 september 2013 (R.J. tegen Frankrijk), had het derhalve, in het licht van de in het iMMO-rapport getrokken conclusies, op de weg van verweerder gelegen om daar nader onderzoek naar te verrichten. Met zijn standpunt dat het iMMO-rapport niet uitsluit dat een andere oorzaak aan de littekens en de fysieke en psychische klachten ten grondslag kan liggen, heeft verweerder dit miskend. Door te benadrukken dat eiseres, zoals zij heeft erkend, bij gelegenheid van haar eerste asielaanvraag niet de waarheid heeft gesproken, dat verweerder de verklaringen van eiseres over haar gestelde detentie en verkrachting ongeloofwaardig heeft geacht en dat hij niet geloofwaardig heeft geacht dat eiseres, nadat zij na voornoemde gebeurtenissen haar land van herkomst had verlaten, eind november 2009 is teruggekeerd en opnieuw door de autoriteiten is mishandeld en verkracht, heeft verweerder de sterke aanwijzing voor de oorzaak van de klachten niet weggenomen. Dit geldt te meer nu in het iMMO-rapport is opgenomen dat de psychische klachten van eiseres, ook ten tijde van de asielgehoren, zeker interfereren met het vermogen om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren over alle details van het asielrelaas. Dit brengt met zich dat verweerder zich onvoldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de door eiseres gestelde door haar ondervonden mishandelingen en verkrachting door de Sri Lankaanse autoriteiten ongeloofwaardig zijn.