ECLI:NL:RVS:2013:621

Raad van State

Datum uitspraak
31 juli 2013
Publicatiedatum
7 augustus 2013
Zaaknummer
201211436/1/V4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • R. van der Spoel
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De aanvraag werd op 24 april 2012 afgewezen, waarna de vreemdeling in beroep ging bij de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle. De rechtbank verklaarde het beroep op 5 december 2012 ongegrond. De vreemdeling stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie diende een verweerschrift in, waarop de vreemdeling reageerde met aanvullende stukken. De zaak werd vervolgens ter zitting behandeld.

De vreemdeling voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat haar relaas ongeloofwaardig was. Zij stelde dat het rapport van het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) medisch bewijs leverde van de seksuele martelingen die zij in Iran had ondergaan. De staatssecretaris betwistte de geloofwaardigheid van het relaas van de vreemdeling en stelde dat het iMMO-rapport niet voldeed aan de eisen van een medisch deskundigenrapport.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat het iMMO-rapport een sterke aanwijzing bood voor de psychische klachten van de vreemdeling, die voortkwamen uit haar ervaringen in Iran. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris nader onderzoek had moeten verrichten naar de conclusies van het iMMO-rapport. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, het beroep van de vreemdeling werd gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris werd vernietigd. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

201211436/1/V4.
Datum uitspraak: 31 juli 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 5 december 2012 in zaak nr. 12/14239 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2012 heeft de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 december 2012 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Desgevraagd heeft de staatssecretaris zich nader uitgelaten. De vreemdeling heeft hierop gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Onder de staatssecretaris wordt tevens verstaan: diens rechtsvoorgangers.
2. Hetgeen in het hogerberoepschrift als eerste grief is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.
3. In de tweede grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het relaas van de vreemdeling geen geloof kan worden gehecht en dat het door de vreemdeling in beroep overgelegde rapport van het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (hierna: iMMO) van 30 oktober 2012 (hierna: het iMMO-rapport) daaraan niet afdoet. Daartoe betoogt de vreemdeling dat zij met dit rapport medisch bewijs heeft geleverd van een essentieel onderdeel van haar asielrelaas, namelijk dat zij gedurende haar periode van voorarrest in Iran het slachtoffer is geworden van seksuele martelingen. In dit verband heeft de vreemdeling gewezen op het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM), R.C. tegen Zweden, van 9 maart 2010, nr. 41827/07, (www.echr.coe.int).
3.1. De rechtbank heeft overwogen, samengevat weergegeven, dat uit het iMMO-rapport weliswaar blijkt dat de psychische klachten van de vreemdeling typerend zijn voor de gebeurtenissen - met name de verkrachtingen tijdens haar detentie - waarover de vreemdeling heeft verklaard, maar nu de staatssecretaris die detentie en verkrachtingen ongeloofwaardig heeft kunnen achten en het rapport geen uitsluitsel biedt over de oorzaak van de klachten, dit rapport niet tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid kan leiden.
3.2. De Afdeling heeft de staatssecretaris schriftelijk verzocht welke betekenis hij, in het licht van voormeld arrest van het EHRM, hecht aan het iMMO-rapport en de in hoger beroep overgelegde reactie van het iMMO op de aangevallen uitspraak.
3.3. In zijn reactie heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat het iMMO-rapport geen blijk geeft van een volledig onderzoek en niet inzichtelijk en concludent is, zodat het niet kan gelden als medisch steunbewijs. Daartoe wijst hij onder meer op de omstandigheid dat niet kenbaar bij het onderzoek is betrokken dat de vreemdeling bij herhaling en expliciet heeft verzocht om de inzet dan wel bijstand van mannen, hetgeen volgens de staatssecretaris ernstig afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de conclusie in het rapport dat de vreemdeling een wantrouwen heeft jegens mannen, die is ingegeven door de gestelde traumatische ervaringen. Voorts betoogt de staatssecretaris dat de vreemdeling verscheidene traumatische gebeurtenissen zijn overkomen, zoals de dood van een oom en borstkanker, waarvan - zelfs voor een leek - evident is dat die kunnen leiden tot een posttraumatisch stresssyndroom.
3.4. In reactie hierop heeft de vreemdeling zich op het standpunt gesteld dat het iMMO-rapport een sterke aanwijzing vormt dat haar psychische klachten door seksuele mishandelingen in detentie in Iran zijn ontstaan, nu de arts die het onderzoek heeft verricht over die klachten heeft verklaard dat deze typerend zijn voor de gestelde gebeurtenissen. Aangezien de staatssecretaris de conclusies van het rapport niet met een medisch deskundigenrapport heeft bestreden, kon hij niet reeds op grond van het feit dat de psychische klachten geen sluitend bewijs vormen voor het relaas, de conclusies van dat rapport terzijde schuiven, aldus de vreemdeling, zodat de rechtbank de staatssecretaris hierin ten onrechte gevolgd heeft. De door de staatssecretaris geplaatste opmerkingen bij het iMMO-rapport betreffen louter kritische kanttekeningen, zo betoogt de vreemdeling.
3.5. In rechtsoverweging 53 van voormeld arrest van het EHRM van 9 maart 2010 wordt, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
"Firstly, the Court notes that the applicant initially produced a medical certificate before the Migration Board as evidence of his having been tortured (see paragraph 11). Although the certificate was not written by an expert specialising in the assessment of torture injuries, the Court considers that it, nevertheless, gave a rather strong indication to the authorities that the applicant's scars and injuries may have been caused by ill-treatment or torture. In such circumstances, it was for the Migration Board to dispel any doubts that might have persisted as to the cause of such scarring (see the last sentence of paragraph 50). In the Court's view, the Migration Board ought to have directed that an expert opinion be obtained as to the probable cause of the applicant's scars in circumstances where he had made out a prima facie case as to their origin. It did not do so and neither did the appellate courts. While the burden of proof, in principle, rests on the applicant, the Court disagrees with the Government's view that it was incumbent upon him to produce such expert opinion. In cases such as the present one, the State has a duty to ascertain all relevant facts, particularly in circumstances where there is a strong indication that an applicant's injuries may have been caused by torture. The Court notes that the forensic medical report submitted at its request has documented numerous scars on the applicant's body. Although some of them may have been caused by means other than by torture, the Court accepts the report's general conclusion that the injuries, to a large extent, are consistent with having been inflicted on the applicant by other persons and in the manner in which he described, thereby strongly indicating that he has been a victim of torture. The medical evidence thus corroborates the applicant's story."
3.6. In het iMMO-rapport, dat is opgesteld door M. van Alst, arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van D. Tijdink, psychiater, is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
"1.5 Vraagstelling(en) onderzoek
(B) Is het aannemelijk dat de psychische en psychiatrische klachten zijn voortgekomen uit de gestelde asielmotieven?
(C) Is er sprake van psychische problemen die nu en ten tijde van de asielaanvraag interfereren met het vermogen om compleet, coherent en consistent relaas te kunnen doen in het kader van de asielaanvraag?
Er is gewerkt volgens de richtlijnen van het Istanbul Protocol [United Nations, "Istanbul Protocol, Manual on the Effective Investigation and Documentation of Torture and Other Cruel or Degrading Treatment or Punishment." New York en Geneve: United Nations Publication (1999)]
5. Psychiatrisch onderzoek
(…)
5a.5 Psychische klachten en psychiatrische diagnose
De onder 3.2. en 3.3. genoemde psychische klachten van betrokkene leiden samen met het psychiatrisch onderzoek tot de conclusie dat er bij betrokkene sprake is van een posttraumatische stressstoornis (DSM-IV-TR codering PTSS: 309.81). De oorsprong van deze klachten ligt in haar psychotraumatische ervaringen (verkrachtingen, aanrandingen, kleinering) tijdens haar voorarrest in Iran en de klachten zijn ontstaan in aansluiting op deze ervaringen.
(…)
5b Interpretatie bevindingen psychiatrisch onderzoek
De uitkomsten van het psychiatrisch onderzoek wijzen op een kwetsbare vrouw met PTSS. Betrokkene probeert herbelevingen onder controle te houden door herinnering aan en confrontatie met de traumatische gebeurtenissen zo veel mogelijk te vermijden. Dit betekent dat zij zeer moeilijk over de gebeurtenissen kan vertellen. Daarnaast trekt zij zich terug om confrontatie met alles wat haar herinnert aan de gebeurtenissen te vermijden. Ook is er sprake van dissociatie, waarbij betrokkene door haar denken in een afgesplitste toestand komt ten opzichte van haar lichaam. Dit wordt vaker gezien bij slachtoffers van seksueel geweld. De genoemde psychische symptomen en het psychiatrisch onderzoek leiden tot gestelde psychiatrische diagnose die typerend is voor haar relaas over haar ervaringen in gevangenschap in Iran.
(…)
7.2. Beantwoording vraagstelling
B. (…) Ja, dit is zeer aannemelijk. De psychische klachten zijn door de aard en inhoud van de herbelevingen en vermijding typerend voor het asielrelaas van betrokkene over de traumatische gebeurtenissen.
C. (…) De uitkomst van het huidige onderzoek maakt het zeer waarschijnlijk dat de psychische problematiek bij betrokkene interfereert met het vermogen om coherent, consistent en compleet te kunnen verklaren over het gehele asielrelaas. Er is sprake van PTSS, waarbij er wordt getracht de heftigheid van herbelevingen, prikkelbaarheid en angstklachten met behulp van vermijding te beheersen. Verder maakt dit onderzoek duidelijk dat wantrouwen jegens mannen, wat reeds in mindere mate bestond voor de traumatische gebeurtenissen maar door deze gebeurtenissen in ernstige mate is versterkt, als onderdeel van haar posttraumatische stress stoornis, haar bij het nader gehoor ervan heeft weerhouden over sommige traumatische gebeurtenissen te spreken met de mannelijke hoormedewerker en mannelijke tolk. Op basis van de bevindingen van dit onderzoek is dit zeer waarschijnlijk te verklaren vanuit haar psychische problematiek. De ons beschikbare psychische problematiek laat zien dat er kort na aankomst in Nederland vergelijkbare psychische problematiek was. Dit maakt dat het oordeel gerechtvaardigd is dat ook toen het vermogen om coherent en consistent te verklaren beperkt was door deze psychische problematiek."
3.7. Volgens punt 5b van het iMMO-rapport leiden de daarin vermelde psychische symptomen en het psychiatrisch onderzoek tot de in punt 5a.5 gestelde psychiatrische diagnose die typerend is voor het relaas van de vreemdeling over haar ervaringen in gevangenschap in Iran. Volgens punt 187 onder d van het Istanbul Protocol houdt een dergelijke conclusie ("Typical of") in dat de waargenomen verschijnselen gewoonlijk worden aangetroffen bij het desbetreffende traumatype, maar dat er andere mogelijke oorzaken zijn. Weliswaar strekt dat minder ver dan de in punt 187 onder e genoemde conclusie "Diagnostic of", hetgeen inhoudt dat de waargenomen verschijnselen niet op een andere dan de beschreven wijze kunnen zijn veroorzaakt, doch dit laat onverlet dat de conclusie "Typical of" een sterke aanwijzing geeft dat het bij de vreemdeling vastgestelde trauma is veroorzaakt door de gestelde mishandeling of marteling. Gelet op bovenvermeld arrest van het EHRM had het derhalve, in het licht van de in het iMMO-rapport getrokken conclusie, op de weg van de staatssecretaris gelegen om daar nader onderzoek naar te verrichten. Door te oordelen dat het iMMO-rapport geen uitsluitsel biedt over de oorzaak van de klachten en om die reden in samenhang met de door de staatssecretaris ongeloofwaardig geachte verkrachtingen niet afdoet aan het standpunt van de staatssecretaris dat het asielrelaas ongeloofwaardig is, heeft de rechtbank dat niet onderkend.
3.8. De door de staatssecretaris geplaatste kanttekeningen bij het iMMO-rapport en de nadere reactie van het iMMO bieden, gelet op de betekenis die een door een arts volgens de richtlijnen van het Istanbul Protocol opgesteld medisch rapport in beginsel toekomt bij de beoordeling van een asielrelaas, onvoldoende grond voor het oordeel dat deze volstaan om een nader onderzoek als bedoeld onder 3.7. achterwege te laten. Daarbij is in aanmerking genomen dat uit bedoelde kanttekeningen niet naar voren komt dat het iMMO-rapport volgens de staatssecretaris niet voldoet aan voornoemde richtlijnen en dat de door de staatssecretaris gesignaleerde tekortkomingen in belangrijke mate aspecten op het vlak van de medische beoordeling betreffen. Ter bestrijding daarvan staat de staatssecretaris de mogelijkheid open het Bureau Medische Advisering in te schakelen.
4. Uit hetgeen onder 3.7. en 3.8. is overwogen, volgt dat de grief slaagt. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 24 april 2012 gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 5 december 2012 in zaak nr. 12/14239;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 24 april 2012, kenmerk 276.501.3531;
V. veroordeelt de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.652,00 (zegge: zestienhonderdtweeënvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van staat.
w.g. Troostwijk w.g. Peute
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2013
391.