200704465/1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2007
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 07/7360 en 07/7359 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 31 mei 2007 in het geding tussen:
Bij besluit van 16 februari 2007 heeft de Minister van Justitie een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 31 mei 2007, verzonden op 4 juni 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, (hierna: de voorzieningenrechter) voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant (hierna: de staatssecretaris) een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 29 juni 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 juli 2007 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In de grieven 1 en 2, in onderlinge samenhang gelezen, klaagt de staatssecretaris, zakelijk weergegeven, dat de voorzieningenrechter, door te overwegen dat de staatssecretaris in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld, heeft miskend dat aan de aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen. Voorts klaagt de staatssecretaris dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het op de weg van de vreemdeling ligt aan te tonen dat de bij brief van 29 januari 2007 overgelegde dagvaarding (hierna: de dagvaarding) authentiek is.
2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 20 april 2007 in zaak no. 200700590/1; www.raadvanstate.nl en JV 2007/263) moet, indien na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbare beslissing wordt genomen, voorshands worden aangenomen dat het in die uitspraak uiteengezette beoordelingskader in de weg staat aan een rechterlijke toetsing van dat besluit, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen.
2.1.2. Zoals de staatssecretaris terecht betoogt, ligt het op de weg van de vreemdeling de authenticiteit van het aan zijn herhaalde aanvraag ten grondslag gelegde document aan te tonen. De staatssecretaris kan de vreemdeling daarbij tegemoet komen door zelf de authenticiteit van de documenten te laten beoordelen, zonder daarmee echter afbreuk te doen aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling. Uit de verklaring van onderzoek van het bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 7 februari 2007 blijkt dat de authenticiteit van de dagvaarding wegens het ontbreken van voldoende referentiemateriaal niet kan worden vastgesteld.
2.1.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 25 september 2003 in zaak no. 200304202/1, JV 2003/504), is een door de desbetreffende vreemdeling overgelegd document geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid, indien de authenticiteit daarvan niet kan worden vastgesteld. Als, zoals in het onderhavige geval, niet reeds in de bestuurlijke fase is komen vast te staan dat sprake is van een authentiek document, is het aan de vreemdeling dit in beroep alsnog aan te tonen. Dat is niet gebeurd. Anders dan de voorzieningenrechter heeft overwogen is de dagvaarding reeds daarom geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid.
2.1.4. Nu, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, hetgeen de vreemdeling voor het overige aan zijn herhaalde aanvraag ten grondslag heeft gelegd, geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, is, anders dan de voorzieningenrechter heeft gedaan, voor een rechterlijke toetsing van de zorgvuldigheid van de besluitvorming geen plaats. De grieven slagen.
2.2. De overige grieven missen zelfstandige betekenis.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, het beroep tegen het besluit van 16 februari 2007 alsnog ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 31 mei 2007 in zaak no. AWB 07/7359;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. van der Winden, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin
Voorzitter
w.g. Van der Winden
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2007
284-502.
Verzonden: 8 oktober 2007
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak