ECLI:NL:RBAMS:2025:573

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
13-366109-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Frankrijk

Op 28 januari 2025 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de procureur van de Republiek bij de rechtbank van Bordeaux, Frankrijk. De opgeëiste persoon, geboren in Congo in 1992, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 14 januari 2025 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. A. Keulers, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Groot, en een tolk in de Franse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De opgeëiste persoon had eerder een vonnis bij verstek ontvangen van de 4ème Chambre du Tribunal Correctionnel de Bordeaux, met een vrijheidsstraf van tien maanden, waarvan nog zeven maanden en twintig dagen resteerden. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in de Franse instellingen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen algemeen gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in de detentie-instelling Villepinte, waar de opgeëiste persoon waarschijnlijk zal worden geplaatst.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij zij opmerkt dat de opgeëiste persoon geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht op hoger beroep tegen het vonnis dat aan de overlevering ten grondslag ligt. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-366109-24
Datum uitspraak: 28 januari 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 21 november 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 september 2024 door de procureur van de Republiek bij de rechtbank van Bordeaux, Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Congo) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [naam PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 14 januari 2025, in aanwezigheid van mr. A. Keulers, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. de Groot, die waarneemt voor mr. S.J. Römer, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Franse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Franse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis bij verstek d.d. 1 maart 2021 (
4ème Chambre du Tribunal Correctionnel de Bordeaux– 4de Kamer van de Correctionele rechtbank van Bordeaux), met referentie: parketnummer: 19270000261.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog zeven maanden en twintig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Op grond van het EAB en de aanvullende informatie van 6 december 2024 van de Franse autoriteiten stelt de rechtbank vast dat het vonnis op 7 april 2022 aan de opgeëiste persoon in persoon is betekend, waarbij de opgeëiste persoon is geïnformeerd over zijn recht op hoger beroep waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, maar de opgeëiste persoon daarvan geen gebruik heeft gemaakt. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12, sub c, OLW. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
-
oplichting;
-
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten; vervalsing van betaalmiddelen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW: Franse detentieomstandigheden

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er voor de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy en Metz en voor voorlopig gedetineerden ook de detentie-instellingen Lille-Loos-Sequedin, Montauban en Toulouse een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) [4] .
In deze zaak hebben de Franse autoriteiten op 20 december 2024 laten weten dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst in de detentie-instelling Villepinte of
the Fleury-Mérogis prison.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, waarbij hij namens de opgeëiste persoon wel de voorkeur voor de detentie instelling in Villepinte heeft aangegeven.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – onder verwijzing naar uitspraken van 20 juni 2024 en van 3 september 2024 van deze rechtbank [5] – op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat de detentie-instelling Villepinte en
the Fleury-Mérogis prisoneerder door de rechtbank al in orde zijn bevonden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd in de detentie-instelling Villepinte of
the Fleury-Mérogis prison.
Bij voormelde uitspraken van 20 juni 2024 en 3 september 2024 van deze rechtbank is al geoordeeld dat geen sprake is van een algemeen gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling in de detentie-instelling Villepinte of
the Fleury-Mérogis prison. Artikel 11 OLW staat daarom niet aan de overlevering van de opgeëiste persoon in de weg. De rechtbank begrijpt uit het standpunt van de raadsman dat de opgeëiste persoon een voorkeur heeft voor de detentie-instelling Villepinte. Hoewel de rechtbank, gelet op de referte, begrijpt dat de raadsman met deze mededeling geen verzoek doet in het kader van de beslissing op het overleveringsverzoek, overweegt de rechtbank zekerheidshalve dat de OLW niet voorziet in de mogelijkheid dat de rechtbank bepaalt waar de opgeëiste persoon na overlevering wordt geplaatst.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de procureur van de Republiek bij de rechtbank van Bordeaux, Frankrijk, voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. E.A. Harland en M.J.D. Hartman, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 28 januari 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes);- rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre);- rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van Bois d'Arcy);- rechtbank Amsterdam 20 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4047 (ten aanzien van Lille-Loos-Sequedin); - rechtbank Amsterdam 29 augustus 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:5399 (ten aanzien van Toulouse en Montauban); - rechtbank Amsterdam 3 oktober 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:6162 (ten aanzien van Metz).