ECLI:NL:RBAMS:2023:5123

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
13/138538-23 (tussenuitspraak)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Europees Aanhoudingsbevel en detentieomstandigheden in Frankrijk

Op 9 augustus 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Frankrijk. De opgeëiste persoon, een Nederlander, werd beschuldigd van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen. Tijdens de zitting op 26 juli 2023 werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn advocaat, mr. S. van Eekelen. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd om aanvullende vragen te stellen aan de Franse autoriteiten over de detentieomstandigheden in de gevangenis van Nanterre, waar de opgeëiste persoon mogelijk na overlevering gedetineerd zou worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een algemeen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke en vernederende behandeling in deze detentie-instelling, gezien de overbevolking van meer dan 150%. De rechtbank heeft de garantie van de Franse autoriteiten dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan als voldoende beschouwd. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en de beslissing om de overlevering te weigeren of toe te staan, uitgesteld tot er meer informatie beschikbaar is over de detentieomstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/138538-23
Datum uitspraak: 9 augustus 2023
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 8 juni 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 mei 2022 door de S
ubstitut du Procureur de la République près le Tribunal judiciaire de Paris, Frankrijk, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting 26 juli 2023, in aanwezigheid van mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S. van Eekelen, advocaat te Tilburg.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van 17 september 2021 van de 16e strafkamer van het
Tribunal Judiciairevan Parijs, Frankrijk (referentie: 19032000545).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 3 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaar, 7 maanden en 21 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a, eerste lid, OLW kan de overlevering van een Nederlander onder de nader in die bepaling omschreven voorwaarde worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
Deze bepaling is echter niet van toepassing, indien het vonnis nog niet onherroepelijk is, omdat daartegen nog een rechtsmiddel kan worden aangewend of daartegen al een rechtsmiddel is aangewend waarop nog niet onherroepelijk is beslist.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in het EAB in onderdeel d) dat:
“3.4. de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
  • de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend, en
  • de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetsprocedure of een procedure. In hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
  • de betrokkene zal worden geïnformeerd over de termijn waarover hij beschikt om verzet of hoger beroep aan te tekenen, namelijk 10 dagen.
DE BETROKKENE IS GEDAGVAARD VOLGENS EEN DEURWAARDERSEXPLOOT DAT OP 20/07/2021 OP HET KANTOOR VAN DE ADVOCAAT IS AFGEGEVEN. HIJ KAN BEROEP AANTEKENEN ALS HIJ DAT WENST EN ZO OPNIEUW VOOR HET HOF VAN BEROEP WORDEN BERECHT.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor. Dit betekent dat de het vonnis waarvoor de overlevering wordt verzocht nog niet onherroepelijk is, zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, niet van toepassing is. In dit geval wordt, voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, OLW, de overlevering geacht te strekken tot (verdere) vervolging van de opgeëiste persoon voor de in het EAB vermelde feiten.
Gelet op dit recht op verzet en een procedure waarbij de zaak opnieuw ten gronde kan worden behandeld en die tot herziening van de oorspronkelijke beslissing kan leiden, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw dat de Franse autoriteiten het recht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM hebben geschonden, omdat de dagvaarding voor de behandeling van de zaak niet op de juiste wijze aan de opgeëiste persoon zou zijn betekend en hij geen adequate verdediging van een advocaat heeft genoten.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit, anders dan de OLW vereist, niet tijdens het verhoor ter zitting aangetoond.
De onschuldbewering leidt alleen om die reden al niet tot weigering van de overlevering. [4]

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [5]
De raadsvrouw van de opgeëiste persoon heeft verzocht de rechtbank de overlevering op grond van dit artikel te weigeren en de strafvervolging over te nemen.
De officier van justitie heeft verzocht de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat het opsporingsonderzoek in Frankrijk heeft plaatsgevonden, dat het bewijsmateriaal zich in Frankrijk bevindt, dat de verdovende middelen binnen Frans grondgebied zijn gebracht, dat de goederen in Frankrijk in beslag zijn genomen en dat het Openbaar Ministerie niet voornemens is de vervolging over te nemen.
In dat licht vormt het gegeven dat de feiten geacht worden geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, is onvoldoende voor de rechtbank om tot een ander oordeel te komen.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Zoals eerder vermeld heeft de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit en kan zijn overlevering daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, hij deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het
Parquet du Tribunal Judiciaire de Paris, 3eme Divison-Section A2in Parijs heeft op 27 juni 2023 de volgende garantie gegeven:
“I undertake that [opgeëiste persoon] , if he gets convicted and sentenced of the acts giving rise to the European arrest warrant, may serve his sentence in Netherlands, of which he is the national or resident.
The terms and conditions for the return will be made on the basis of the European Union framework decision 2008/909/JAI on the application of the principle of mutual recognition to judgments in criminal matters, imposing custodial sentences or measures involving deprivation of liberty, with a view to their enforcement in the European Union”.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

8.Artikel 11 OLW: artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er op dit moment ten aanzien van de detentie-instelling in Nîmes een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld, in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). [6]
Het
Parquet du Tribunal Judiciaire de Paris, 3eme Divison-Section A2in Parijs heeft op 27 juni 2023 de garantie gegeven dat de opgeëiste persoon in het geval van overlevering aan Frankrijk niet in de detentie-instelling Nîmes zal worden gedetineerd.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering moet worden geweigerd, omdat de verstrekte detentiegarantie onvoldoende waarborgen biedt om de vrees voor het schenden van mensenrechten na overlevering weg te nemen. De strafzaak zal worden behandeld door de rechtbank in Parijs waardoor het bepaald niet onwaarschijnlijk is dat de opgeëiste persoon in een detentie-instelling in de omgeving van Parijs zal worden geplaatst. Onder verwijzing naar de inhoud van een rapport van het
Observatoire International Des Prisonsvan juni 2022 stelt de raadsvrouw dat ook in de instellingen rondom Parijs de detentieomstandigheden niet aan de Europese normen voldoen. Daarbij wordt in het bijzonder gewezen op de gevangenis van Nanterre. De opgeëiste persoon heeft in die detentie-instelling in voorarrest gezeten en is, gelet op zijn zeer slechte ervaringen met deze detentie-instelling, bang dat hij daar opnieuw geplaatst zal worden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de informatie die de raadsvrouw heeft overgelegd niet blijkt dat in andere detentie-instellingen dan Nîmes sprake is van een reëel algemeen gevaar voor schending van mensenrechten. Daarmee is de garantie van de Franse autoriteiten dat de opgeëiste persoon na overlevering niet in deze detentie-instelling zal worden geplaatst toereikend.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt allereerst vast dat, gelet op de verstrekte garantie, het reële gevaar van een onmenselijk of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in de detentie-instelling in Nîmes voor de opgeëiste persoon is weggenomen. Dit betekent dat de detentieomstandigheden in Nîmes geen beletsel voor de overlevering vormen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de raadsvrouw aan de hand van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens heeft onderbouwd dat in de penitentiaire inrichting in Nanterre sprake is van een algemeen reëel gevaar dat personen die aldaar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld. Naast de rapportage die de raadsvrouw heeft overgelegd, heeft de rechtbank kennis genomen van andere publicaties van het
Observatoire International Des Prisonsen uitspraken van de Franse voorzieningenrechter van 3 december 2022 en 30 juni 2023. Hieruit volgt dat de penitentiaire inrichting in Nanterre kampt met overbevolking van minstens 50%. Bij een overbevolking van deze omvang, is het naar het oordeel van de rechtbank niet onwaarschijnlijk dat hierdoor de waarborgen van artikel 4 van het Handvest, in het bijzonder de minimum
personal spacevan (ten minste een deel van de) gedetineerden, in het gedrang komen.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in de penitentiaire inrichting in Nanterre, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in deze detentie-instelling, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de opgeëiste persoon bij overlevering onmenselijk of vernederend zal worden behandeld. [7]
Teneinde te verzekeren dat artikel 4 van het Handvest in het concrete geval wordt geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens concreet en nauwkeurig na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Frankrijk een reëel gevaar zal lopen te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van dat artikel wegens de omstandigheden waarin hij in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd. [8]
In het kader van dat nadere onderzoek zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en de officier van justitie verzoeken aan de Franse autoriteiten de volgende vragen te stellen:
1.
Zal de opgeëiste persoon, na zijn eventuele overlevering aan Frankrijk, naar alle waarschijnlijkheid worden gedetineerd in de detentie-instelling van Nanterre?
2)
Zo ja,
- hoeveel individuele celruimte (personal space) zal hem ter beschikking staan in een eenpersoonscel en hoeveel in een meerpersoonscel, en is dit - voor wat betreft de meerpersoonscel - inclusief of exclusief het sanitair mede gelet op de situatie van overbevolking op het moment van beantwoording van de vraag?
- beschikt deze detentie-instelling over een deugdelijk afgeschermd toilet in de meerpersoonscellen?
In afwachting van het antwoord op voornoemde vragen, zal de rechtbank op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van 22, derde lid, OLW moet beslissen met 30 dagen verlengen, ingaande op het moment waarop de termijn van 90 dagen verstrijkt, met bevel dat de geschorste gevangenhouding voortduurt.
Het onderzoek ter zitting zal worden geschorst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak binnen deze 30 dagen wederom op zitting of in raadkamer (indien de vragen nog niet zijn beantwoord) zal worden aangebracht om over een eventuele verdere verlenging van de beslistermijn en voortduring van de geschorste gevangenhouding te beslissen.

9.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen voornoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen.
BEPAALTdat de zaak binnen 30 dagen op zitting (of raadkamer) moet worden aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 augustus 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Rechtbank Amsterdam, 19 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
5.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.
6.O.a. Rechtbank Amsterdam, 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763.
7.HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 ( [...] ), punten 91 en 93).
8.HvJ EU 5 april 2016, C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 ( [...] ), punten 92 en 94).