ECLI:NL:RBAMS:2024:6162

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
10 oktober 2024
Zaaknummer
13-242515-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel met verzetgarantie en detentieomstandigheden in Frankrijk

Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de procureur van de republiek te Metz, Frankrijk. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1987, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 19 september 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. W.H.R. Hogewind, aanwezig was. De opgeëiste persoon was bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.H.J. Kortz. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd en de gevangenhouding met schorsing bevolen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en er is een garantie gegeven dat hij zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank heeft echter ook aandacht besteed aan de detentieomstandigheden in Frankrijk, met name in de gevangenis van Metz, waar de opgeëiste persoon mogelijk zal worden geplaatst. Er zijn zorgen over de bezettingsgraad en de persoonlijke ruimte die de opgeëiste persoon zal hebben, wat kan leiden tot een schending van zijn grondrechten.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek ter zitting te heropenen en de officier van justitie te verzoeken aanvullende vragen te stellen aan de Franse autoriteiten over de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft ook bepaald dat de zaak uiterlijk op 8 november 2024 opnieuw op zitting moet worden gepland, met een oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-242515-24
Datum uitspraak: 3 oktober 2024
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 31 juli 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 april 2024 door de procureur van de republiek te Metz in Frankrijk (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats],
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[adres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 september 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.H.J. Kortz, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding (met schorsing) bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een bij verstek uitgesproken vonnis van de rechtbank Metz van 17 april 2024, met kenmerk 759/2024
.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort samengevat - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
Het EAB vermeldt in het EAB in onderdeel d):
“X 3.4 De betrokken persoon heeft de betekenis van de beslissing niet persoonlijk ontvangen maar
- Hij zal die onmiddellijk ontvangen na de overhandiging en
- Wanneer hij die ontvangen zal hebben, zal hij duidelijk over zijn recht op een nieuwe procedure van oordeel of van een procedure van beroep ingelicht worden waaraan de betrokken persoon het recht heeft deel te nemen en die het hem mogelijk maakt om de zaak betreffende de grond opnieuw te onderzoeken, rekening houdend met nieuwe bewijzen , en tot een nietigverklaring van de eerste beslissing kan leiden en
- En hij zal ingelicht worden over de termijn waarin hij een nieuwe procedure van oordeel of procedure van beroep moet aanvragen nl 10 dagen.”
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.
Dit betekent dat de veroordeling niet onherroepelijk is, zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet. Voor de toepassing van artikel 6, eerste lid, OLW moet het EAB worden verstaan als strekkende tot (verdere) vervolging van de opgeëiste persoon (zie hierna onder 5.).

4.Strafbaarheid; feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. De feiten vallen op deze lijst onder:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
Het Openbaar Ministerie heeft bij e-mail van 6 augustus 2024 om een dergelijke garantie gevraagd:

Mr [opgeëiste persoon] is a Dutch national. As a consequence, pursuant to Article 5, paragraph 3 of
the Framework Decision on the European Arrest Warrant (2002/584/JHA), and Article
6, paragraph 1 of the Dutch Surrender Act, the surrender may only be authorised if
we receive the guarantee beforehand that, in case the wanted person is sentenced to
an unconditional and irrevocable prison sentence in France after his surrender, he will
be allowed to carry out his punishment in the Netherlands (pursuant to the European
Framework Decision 2008/909/JBZ).”
De
vice-procureurevan het parket in Metz heeft bij e-mail van 14 augustus 2024 de volgende garantie gegeven:
“I can assure you that M.[opgeëiste persoon] will be allowed to ask to carry out his punishment in the Netherlands, under Articles 728-10 et seq. of the Code of Criminal Procedure.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie, gelezen in samenhang met de vraagstelling van 6 augustus 2024, voldoende.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden Frankrijk

6.1.
Inleiding
De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er voor de detentie-instellingen in Nîmes, Nanterre, Bois-d’Arcy, Lille-Loos-Sequedin en voor voorlopig gedetineerden ook de detentie-instellingen Montauban en Toulouse een algemeen reëel gevaar bestaat dat personen die daar zijn gedetineerd onmenselijk of vernederend worden behandeld in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [4]
In onderhavige zaak hebben de Franse autoriteiten op 7 augustus 2024 meegedeeld dat de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid zal worden geplaatst in het penitentiair centrum te Metz. Op 23 augustus 2024 en 29 augustus 2024 is in aanvulling hierop – kort samengevat – meegedeeld dat:
- in de gevangenis van Metz sprake is van een bezettingsgraad van 123,8%;
- de gedetineerden toegang hebben tot de bibliotheek en gym, maar dat geen minimum aantal uren is vastgesteld waarop een gedetineerde buiten de cel mag verblijven, omdat de Franse wet geen wettelijk minimum stelt voor het verlaten van cellen;
- alle cellen (zowel de individuele cellen als de gemeenschappelijke cellen) groter zijn dan 4 m2 (inclusief sanitair).
6.2.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd
(de rechtbank begrijpt: dat aan de overlevering geen gevolg moet worden gegeven),omdat onduidelijk is wat de detentieomstandigheden zijn in de gevangenis waar de opgeëiste persoon naar alle waarschijnlijkheid geplaatst zal worden. De bezettingsgraad in de gevangenis van Metz is 126% en dit kan betekenen dat de opgeëiste persoon met meerdere personen in een cel zou moeten zitten.
6.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de aanvullende informatie uit Frankrijk onvoldoende is om de daadwerkelijke detentieomstandigheden te kunnen beoordelen. Het is onduidelijk wat de individuele ruimte is die de opgeëiste persoon zou krijgen in de gevangenis van Metz en hoeveel tijd hij buiten de cel zou mogen verblijven. De officier van justitie heeft de rechtbank, gelet op het voorgaande, verzocht om (nogmaals) aanvullende vragen te stellen aan de Franse autoriteiten dan wel, indien reeds nu een algemeen gevaar voor de gevangenis van Metz wordt aangenomen, te vragen of dat gevaar – al dan niet met een individuele detentiegarantie – voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen.
6.4
Oordeel van de rechtbank
Toetsingskader
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 29 augustus 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:5399) voor het toetsingskader of er al dan niet sprake is van een algemeen reëel gevaar dat gedetineerden worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling.
Toepassing van het toetsingskader in onderhavige zaak
Uit de onder 6.1 genoemde verstrekte informatie door de Franse autoriteiten kan de rechtbank niet vaststellen over hoeveel m2 persoonlijke ruimte (exclusief sanitair) de opgeëiste persoon zal beschikken in het geval hij zou worden overgeleverd. De verschafte informatie laat de mogelijkheid open dat meerdere personen worden gedetineerd in een cel waarin per persoon niet ten minste 3 m2, exclusief sanitair, beschikbaar is. Dit levert tegen de achtergrond van de vermelde bezettingsgraad van 123,8 % een sterke aanwijzing op voor een schending van het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest. Van eventuele compenserende factoren [5] is naar het oordeel van de rechtbank ook geen sprake, nu onduidelijk is gebleven voor hoeveel uur de opgeëiste persoon buiten de cel zou mogen verblijven.
Nu er op basis van de antwoorden van de Franse autoriteiten wel duidelijke aanwijzingen zijn dat er weinig persoonlijke ruimte (mogelijk minder dan 3 m2) voor de opgeëiste persoon zal zijn, is de rechtbank van oordeel dat er een algemeen reëel gevaar bestaat dat gedetineerden in de detentie-instelling van Metz worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling.
De vaststelling van een algemeen reëel gevaar voor schending van de grondrechten voor gedetineerden die terecht komen in Metz, kan op zichzelf niet tot weigering van de overlevering leiden. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken in deze detentie-instelling, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de grondrechten van de opgeëiste persoon bij overlevering zullen worden geschonden.
Om te verzekeren dat de grondrechten in het concrete geval worden geëerbiedigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, gronden bestaan om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Frankrijk een reëel gevaar zal lopen van schending van zijn grondrechten, gezien de omstandigheden in de gevangenis van de uitvaardigende lidstaat waar hij zal worden gedetineerd.
In het kader van dat nadere onderzoek zal de rechtbank het onderzoek ter zitting heropenen en de officier van justitie verzoeken aan de Franse autoriteiten te vragen of, met inachtneming van de hiervoor geschetste omstandigheden op grond waarvan een algemeen gevaar voor de gevangenis in Metz is aangenomen, dit gevaar – al dan niet met een individuele detentiegarantie – voor de opgeëiste persoon kan worden weggenomen.

7.Slotsom

Gelet op hetgeen hiervoor onder 6.4 is overwogen heropent de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting en schorst zij dit voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de volgende vragen aan de Franse autoriteiten voor te leggen:
1a) Hoeveel individuele celruimte (
personal space) zal de opgeëiste persoon in de
gevangenis van Metz tot zijn beschikking hebben in een eenpersoons- en
meerpersoonscel?
1b) Is dit inclusief of exclusief de sanitaire voorzieningen?
1c) Op welke wijze zijn deze sanitaire voorzieningen afgeschermd?
2. Indien de opgeëiste persoon beschikt over een individuele leefruimte (
personal space) van minder dan 4 m2 – gelet op het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punt 75) – dan heeft de rechtbank de volgende aanvullende vragen:
hoeveel uren per dag verblijft de opgeëiste persoon alsdan in zijn cel;
welke mogelijkheden heeft de opgeëiste persoon alsdan tot luchten, arbeid, sport, scholing en andere activiteiten buiten zijn cel, waaronder toegang tot frisse lucht en daglicht;
hoeveel uren per dag kan de opgeëiste persoon alsdan aan deze activiteiten deelnemen;
3. Indien de opgeëiste persoon zal komen te beschikken over een individuele leefruimte (
personal space) van minder dan 3 m2 – gelet op het arrest Dorobantu (ECLI:EU:C:2019:857, punt 73) – dan heeft de rechtbank ook de volgende aanvullende vragen:
kan ten aanzien van de opgeëiste persoon gegarandeerd worden dat een dergelijke reductie van de individuele leefruimte ten opzichte van de vereiste minimale 3m2 enkel voor korte tijd, bij gelegenheid en in geringe mate zal plaatsvinden?
is in deze penitentiaire inrichting verder sprake van decente detentieomstandigheden en wordt de opgeëiste persoon niet onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden?

8.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen voornoemde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
VERLENGTde termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, eerste en derde lid, OLW uitspraak moet doen op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW met 30 dagen, onder gelijktijdige verlenging van de gevangenhouding (met schorsing) op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
BEPAALTdat de zaak vanwege het verstrijken van deze nogmaals verlengde beslistermijn op 22 november 2024, uiterlijk op 8 november 2024 opnieuw op zitting moet worden gepland.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijd, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van L.E. Poel en L.P. van Kessel, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 3 oktober 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie onder andere:- rechtbank Amsterdam 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3763 (ten aanzien van Nîmes);- rechtbank Amsterdam 9 augustus 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:5123 (ten aanzien van Nanterre);- rechtbank Amsterdam 14 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:782 (ten aanzien van Bois d'Arcy);- rechtbank Amsterdam 20 juni 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:4047 (ten aanzien van Lille-Loos-Sequedin); - ECLI:NL:RBAMS:2024:5399 (ten aanzien van Toulouse en Montauban).
5.Zie hiervoor de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2024 (ECLI:NL:RBAMS:2024:5399).