ECLI:NL:RBAMS:2025:1788

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
20 maart 2025
Zaaknummer
11025033 EL 24-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging effectenleaseovereenkomst en terugbetaling door Dexia

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen Eega, de echtgenote van de overleden contractant, en Dexia Nederland B.V. Eega vorderde de vernietiging van een effectenleaseovereenkomst die haar echtgenoot, [erflater], had afgesloten zonder haar schriftelijke toestemming. De rechtbank oordeelde dat Eega tijdig een beroep had gedaan op de vernietigbaarheid van de overeenkomst op grond van artikel 1:88 BW. Dexia werd veroordeeld om aan Eega terug te betalen wat [erflater] aan Dexia had betaald, verminderd met wat hij had ontvangen. De rechtbank oordeelde dat Dexia haar zorgplicht had geschonden en dat er voldoende causaal verband was tussen de schade van [erflater] en de onrechtmatige daad van Dexia. De vorderingen van Dexia in reconventie werden afgewezen, en de proceskosten werden toegewezen aan Eega. De uitspraak benadrukt de bescherming van de niet-handelende echtgenoot in effectenleaseovereenkomsten en de noodzaak van schriftelijke toestemming.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Zaaknummer 11025033 EL 24-11
vonnis van de kantonrechter van 13 maart 2025
in de zaak van
[eiseres] ,
te dezen handelend voor zichzelf als ook in hoedanigheid van nabestaande en erfgenaam van [erflater] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk (Leaseproces),
tegen
de besloten vennootschap
Dexia Nederland B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.
Partijen worden hierna [eiseres] en Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 maart 2024, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie, met producties;
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Wijlen [erflater] (hierna: [erflater] ), overleden op [overlijdensdatum] 2008, heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend met als wederpartij (de rechtsvoorganger van) Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
[contractnummer 1]
29-03-1999
SpaArEXtra
240 mnd
€ 21.781,44
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
31-03-2008
+ € 2.340,70
Ja, door Dexia
2.3.
Naast de onder 2.1. genoemde overeenkomst zijn ook de volgende overeenkomsten van effectenlease met [erflater] afgesloten:
Productnaam
Contractnummer
Beleggen met Korting
[contractnummer 2]
Beleggen met Bonus
[contractnummer 3]
2.4.
Volgens opgave van Dexia heeft [erflater] op grond van overeenkomst I. – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – een bedrag van € 9.802,08 aan maandtermijnen. Volgens die opgave heeft [erflater] met betrekking tot overeenkomst I. € 846,50 aan fiscaal voordeel genoten.
2.5.
[eiseres] (hierna verder te noemen: Eega) was ten tijde van het aangaan van overeenkomst I. gehuwd met [erflater] . Eega heeft [erflater] geen schriftelijke toestemming verleend voor het aangaan van overeenkomst I.
2.6.
Bij brief van 14 april 2003 (hierna: de vernietigingsbrief) heeft Eega een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van overeenkomst I. als bedoeld in artikel 1:89 BW.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
Eega vordert bij vonnis, zover rechtens toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat de onderhavige overeenkomst rechtsgeldig is vernietigd en Dexia te veroordelen om al hetgeen door [erflater] krachtens die overeenkomst aan Dexia is betaald, aan Eega terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente daarover telkens vanaf veertien dagen na de vernietigingsbrief althans vanaf de door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum tot aan die der voldoening;
Dexia te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten:
 voor recht zal verklaren dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [erflater] gesloten overeenkomsten met nummers [contractnummer 1] en [contractnummer 2] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan Eega verschuldigd is;
 Eega zal veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [erflater] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[erflater] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
Overeenkomst I.
Huurkoop en artikel 1:88/1:89 BW
4.4.
Er is sprake van huurkoop. Dit betekent dat [erflater] voor het aangaan van elke overeenkomst de schriftelijke toestemming van Eega behoefde (HR 28 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2837 en HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3868). Aangezien deze schriftelijke toestemming ontbreekt, had Eega de bevoegdheid een beroep te doen op de vernietigbaarheid als bedoeld in artikel 1:88 en 1:89 BW.
4.5.
Volgens Dexia heeft de vernietigingsbrief geen rechtsgevolg omdat deze niet is ondertekend en kan om die reden het beroep op de artikelen 1:88/1:89 BW niet slagen. Dexia wordt daarin niet gevolgd. Uit de door Eega overgelegde stukken, zoals de ontvangstbevestiging van 18 april 2003 van Dexia (productie C bij de dagvaarding), blijkt dat Dexia uitdrukkelijk en zonder voorbehoud de ontvangst van deze vernietigingsbrief heeft bevestigd. In elk geval heeft Dexia in algemene termen gereageerd op de vernietigingsbrief. Uit de vernietigingsbrief heeft Dexia kunnen en moeten begrijpen dat de verklaring tot vernietiging gericht was op de betreffende overeenkomst. Voor zover de vernietigingsbrief volgens Dexia onvolkomenheden vertoonde had bovendien van Dexia mogen worden verwacht dat zij hierover opheldering zou hebben gevraagd aan Eega en Eega in de gelegenheid zou hebben gesteld deze op te heffen, bijvoorbeeld door de brief alsnog van een handtekening te voorzien. Dit heeft Dexia nagelaten. Dexia kan zich (voor het eerst) in deze procedure niet beroepen op de omstandigheid dat de vernietigingsbrief niet is ondertekend.
Beroep Dexia op verjaring vernietiging ex artikel 1:88/89 BW
4.6.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 oktober 2015 (JOR 2015/337 m.nt. mr. T.M.C. Arons, ECLI:NL:HR:2015:3018) beslist dat de stuitende werking op de voet van artikel 3:316 lid 1 BW van een collectieve vordering in de zin van artikel 3:305a BW zich uitstrekt tot de verjaring van een op die collectieve actie, ingesteld op 13 maart 2003, aansluitende, individuele vordering tot vernietiging van rechtshandelingen krachtens artikel 1:89 BW en dat dit ingevolge het bepaalde in artikel 3:52 lid 2 BW ertoe leidt dat ook de verjaring van de bevoegdheid tot het uitbrengen van een buitengerechtelijke verklaring tot vernietiging wordt gestuit. Voorts heeft de Hoge Raad daarin bepaald dat een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring als hiervoor bedoeld, die wordt uitgebracht voor het tijdstip waarop de in artikel 3:316 lid 2 BW bedoelde termijn van zes maanden is verstreken, tijdig is uitgebracht.
4.7.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 19 mei 2017 (ECLI:NL:HR:2017:936) volgt dat tot uitgangspunt moet worden genomen dat de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging van de effectenleaseovereenkomst is gestuit indien uiterlijk zes maanden na 25 januari 2007, dat wil zeggen uiterlijk op 25 juli 2007, een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring is afgegeven.
4.8.
Vastgesteld wordt dat de overeenkomst méér dan drie jaar voorafgaand aan het aanhangig maken van de collectieve vordering is afgesloten. Dat betekent dat bovengenoemd arrest van de Hoge Raad niet van toepassing is indien Eega op 13 maart 2000 bekend was met deze overeenkomst. Dexia heeft naar aanleiding daarvan aangevoerd dat de bevoegdheid tot die vernietiging is verjaard. Dit wordt door Eega betwist.
4.9.
In het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2023 ECLI:NL:RBAMS:2023:1221 is het toetsingskader voor zaken als de onderhavige, weergegeven. Beoordeling van deze zaak aan de hand van dat toetsingskader leidt tot het volgende.
4.10.
Voor de beoordeling van het beroep op verjaring door Dexia is van belang op welk tijdstip Eega daadwerkelijk bekend werd met de overeenkomst. Het verjaringsberoep van Dexia kan alleen slagen wanneer Dexia daarvoor voldoende stelt en onderbouwt. Om Dexia daartoe in staat te stellen moet Eega voldoende gegevens verstrekken over de (financiële) gezinssituatie en andere feiten, die relevant kunnen zijn voor het vaststellen van het tijdstip van daadwerkelijke bekendheid van Eega met de overeenkomst. Doet Eega dat niet dan heeft Eega het verweer tegen het verjaringsberoep onvoldoende onderbouwd.
4.11.
Eerst zal worden beoordeeld of Eega haar verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia voldoende heeft onderbouwd.
4.12.
Door Eega zijn schriftelijke verklaringen van haarzelf en van [zwager] , de broer van [erflater] , overgelegd, waarin staat vermeld dat deze zijn opgesteld in een telefoongesprek met hun gemachtigde.
4.12.1.
In de verklaring van Eega staat vermeld:
‘(…).
a.
Hoe was in de betreffende periode de samenstelling van het gezin van de contractant en de echtgenoot, en wat was hun beroep en leeftijd (en het beroep/de opleiding en leeftijd van eventuele kinderen)?
In maart 1999 was ik 48 jaar oud en samen met [erflater] heb ik twee kinderen gekregen. [zoon] en [dochter] waren in 1999 al het huis uit. Zij zijn geboren in 1974 en in 1976. Tot aan het huwelijk in 1973 heb ik gewerkt, daarna was ik huisvrouw. Mijn man was landmeter. Hij is in 2008 overleden.
Op welke wijze is (zijn) het (de) in de procedure betrokken effectenleasecontract(en) (hierna: de contracten) tot stand gekomen? Is in verband daarmee een tussenpersoon thuis op bezoek gekomen? Zo ja, wie waren daarbij aanwezig?
Dat wist ik niet, maar achteraf heb ik begrepen dat er een paar collega’s waren die dit ook hebben gedaan. Maar het afsluiten is niet met mij besproken. Ik bemoeide mij niet met financiële zaken, dat was [erflater] zijn ding.
Uit welke bron(nen) en van welke bankrekening(en) kwam het geld voor de inleg vandaan?
Nee, dat weet ik echt niet. Dat zal wel via de computer zijn geweest en daar heb ik al helemaal geen verstand van. U houdt mij voor dat de inleg is betaald met bankrekening eindigend op . [nummer] . Dat kan kloppen, dat is nog steeds een rekening van de Rabobank die ik nu gebruik.
Op welk tijdstip, op welke wijze en op welke plaats kreeg de echtgenoot (niet zijnde de contractant) wetenschap van het bestaan van de contracten?
Toen [erflater] overleed in 2008 ben ik met mijn zwager alle stukken gaan doorspitten en toen kwam dit boven water. Eerder heeft mijn man gezegd dat het met een spaarovereenkomst niet goed was gegaan, maar niet meer dan dat. Toen is de vernietiging verstuurd. U zegt mij dat hij aan het beleggen was met geleend geld, maar dat is niet waar. Het was [erflater] zijn eigen spaargeld. Hij heeft nooit gespeculeerd met geleend geld.
Welke bankrekeningen hadden de contractant en de echtgenoot? En per bankrekening:
- op welke na(a)m(en) was deze gesteld?
- wie had daarvan een pas?
- voor welke uitgaven/betalingen werd deze bankrekening gebruikt?
Volgens mij was er alleen die lopende rekening en een spaarrekening. Allebei bij de Rabobank. Van de spaarrekening had ik geen pas, maar volgens mij wel van de lopende rekening. Ik pinde toen contant geld voor mijn uitgaven.
Welke inkomsten(bronnen) hadden de contractant en de echtgenoot en op welke bankrekening(en) werden deze inkomsten gestort?
Alleen het inkomen van mijn man. Ik heb de luxe gehad dat ik niet hoefde te werken.
Wie verzorgde in het betreffende huishouden de financiële administratie en op welke wijze gebeurde dat?
Dat deed mijn man [erflater] . [erflater] deed dat zoveel mogelijk met de computer. Verzekeringen en dergelijke regelde hij ook.
Wie van beiden (contractant en echtgenoot) deed welke soort betalingen?
Ik betaalde alle huishoudelijke uitgaven met contant geld. Verder regelde [erflater] alles.
i.
Wie van beiden (contractant en echtgenoot) opende(n) enveloppen met bankdagafschriften? Waar werden deze opgeborgen? Wie van beiden heeft ooit (hetzij na ontvangst, hetzij op een later tijdstip) inzage gehad in een of meer bankafschriften?
Als wij post kregen wat mij niet interesseerde, dan liet ik het gewoon liggen. Zoals de bankafschriften bijvoorbeeld. Financiële post opende ik niet. De leuke post maakte ik ook wel open. [erflater] nam de post mee naar de ruimte waar zijn computer stond. Ik had daar geen omkijken naar.
Wie verzorgde de belastingaangifte van de contractant en de echtgenoot, en wie ondertekende deze?
[naam] , de belastingadviseur regelde dat voor mijn man. En nu doet hij dat nog steeds voor mij. Ik keek de aangiftes niet door, maar ik moest wel ondertekenen volgens mij.
Hebben de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een hypothecaire lening of andere lening afgesloten? En is daarbij de aanwezigheid van de contracten aan de orde gekomen?
Nee. Wij hadden geen leningen.
Hadden de contractant en/of de echtgenoot in de betreffende periode een pensioenvoorziening, een lijfrentepolis, een belegging in aandelen of een soortgelijke vermogensvoorziening?
Mijn man had een pensioen opgebouwd bij zijn werkgever.
Over welke uitgaven beslisten de contractant en de echtgenoot gezamenlijk?
Eigenlijk niets. Wij vonden het allebei wel goed. Als er iets nodig was, dan werd het gekocht. Voor grotere zaken gingen wij samen kijken. Een bankstel koop je niet alleen. Bij een televisie keek [erflater] weer meer, hij keek veel sport en wilde dan een groot scherm.
In het geval in de voorafgaande processtukken sprake is geweest van bijzondere feiten en omstandigheden die naar aanleiding van het beroep op verjaring van de vernietigingsbevoegdheid onderdeel van de partijdiscussie zijn geweest: Wat kunnen de contractant respectievelijk de echtgeno(o)t(e) verklaren over die feiten en omstandigheden en waaraan ontlenen zij hun wetenschap?
U zegt mij dat mijn man veelvuldig correspondentie heeft gevoerd met Dexia waaronder in 2007 over aanmaningen. Daar weet ik niets van. Mijn man heeft dit ook niet met mij gedeeld. Pas na het overlijden heb ik begrepen dat dit iets anders was dan sparen en dat daarom dit bij Leaseproces loopt.
(…).’.
4.12.2.
In de verklaring van [zwager] staat vermeld:
‘Ik kan u vertellen dat de vrouw van mijn broer zich nooit bemoeide met de financiën voor zover ik dat weet. Na het overlijden van mijn broer in 2008 werd dat extra duidelijk. Wij, mijn vrouw en ik, hebben haar ruim een half jaar begeleid om haar te leren hoe het werkte met bankieren. Mijn broer heeft altijd alles op financieel vlak binnen hun huishouden geregeld, dat was duidelijk. Na het overlijden zijn wij door alle paperassen gegaan en daarbij kwamen de stukken en correspondentie van Dexia tevoorschijn. Duidelijk was dat mijn broer nog een flinke boete heeft moeten betalen om de zaak te repareren. Ik heb mijn hele leven in het verzekeringswezen gezeten dus ik wist gelijk dat het foute boel was bij het zien van de overeenkomsten bij Dexia. Ik heb haar toen globaal daarover verteld. Ik denk dat zij nu nog niet precies begrijpt hoe de effectenlease overeenkomsten precies in elkaar steken.’
4.13.
Dexia voert in de onderhavige zaak onder meer aan dat geen van doorslaggevende aard zijnde bewijskracht mag worden toegekend aan de door Eega afgelegde schriftelijke verklaring, nu deze verklaring onvoldoende is getoetst om enige consequenties aan te kunnen verbinden.
4.14.
Dexia verliest hierbij echter uit het oog dat Eega niet hoeft te bewijzen wanneer zij daadwerkelijk kennisnam van het bestaan van de overeenkomst. Zoals hiervoor reeds is overwogen rust die bewijslast op Dexia. Wel mag van Eega worden verwacht dat het verweer tegen het verjaringsberoep van Dexia zo goed is onderbouwd als in het gegeven geval redelijkerwijs van Eega kan worden verlangd. Nu echter gesteld noch gebleken is dat in dit geval aan Eega ook andere bronnen of aanknopingspunten ter beschikking staan dan de herinneringen van Eega zelf, kan van Eega niet worden verlangd dat deze het verweer op iets anders baseert dan op die herinneringen.
4.15.
Naar aanleiding van hetgeen Eega heeft verklaard concludeert Dexia dat de inhoud van de verklaring van Eega onvoldoende concreet is en niet is gebaseerd op de separate eigen herinnering van Eega. Volgens Dexia wijst de verklaring geen concreet moment aan waarop Eega bekend werd met de overeenkomst.
4.16.
Voor zover Dexia hiermee aanvoert dat het verweer tegen het beroep op verjaring onvoldoende is onderbouwd wordt zij hierin niet gevolgd. De door Eega in haar verklaring gegeven informatie over de gezinssituatie, over het beheer van de gezinsfinanciën en over de informatievoorziening omtrent die financiën, onderbouwt voldoende het verweer van Eega dat Eega in elk geval niet vóór 13 maart 2000 bekend is geworden met de overeenkomst. Niet gebleken is dat Eega op relevante punten méér kan verklaren dan zij heeft gedaan. Het betoog van Dexia betreffende deze verklaring berust slechts op aannames en veronderstellingen die niet concreet zijn onderbouwd.
4.17.
Dexia heeft tegenover de toelichting door Eega onvoldoende concrete feiten of omstandigheden genoemd die, indien zij komen vast te staan, kunnen bijdragen aan de conclusie dat Eega op een eerdere datum dan 13 maart 2000 daadwerkelijk bekend was met de overeenkomst.
4.18.
Daarnaast wordt verwezen naar het arrest van gerechtshof Amsterdam van 30 april 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:1074) waarin het gerechtshof overwoog, onder verwijzing naar onder meer de arresten van de Hoge Raad van 12 januari 2024 (ECLI:NL:HR:2024:18 en 19), dat de verjaring pas behoort aan te vangen als de niet-handelende echtgenoot (in dit vonnis aangeduid als ‘Eega’) in staat is zijn recht geldend te maken en dat daarvoor vereist is dat hij beschikt over de kennis en het inzicht die nodig zijn om zich te beraden over het al dan niet nemen van maatregelen. Volgens het gerechtshof is daarbij van belang of de niet-handelende echtgenoot de kennis en het inzicht had dat voor het sluiten van de onderhavige leaseovereenkomst zijn of haar toestemming was vereist. Volgens het gerechtshof was verder van belang dat dit vereiste pas in of rond 2002 algemeen bekend werd. Voor een geslaagd beroep op verjaring dient Dexia volgens het gerechtshof feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat de niet-handelende echtgenoot al vóór 2002 de kennis en het inzicht had dat voor het sluiten van de overeenkomst zijn of haar toestemming was vereist. Wanneer – zoals ook in de onderhavige zaak het geval is – dergelijke feiten en omstandigheden niet door Dexia zijn gesteld en deze ook niet uit de processtukken en overgelegde producties zijn af te leiden, kan Dexia niet worden toegelaten tot bewijslevering.
4.19.
Uit het voorgaande volgt dat Dexia, mede gelet op de toelichting door Eega, haar stellingen in elk geval onvoldoende heeft onderbouwd. Om die reden wordt het bewijsaanbod van Dexia gepasseerd. Voor wat betreft de datum waarop de niet-handelende echtgenoot daadwerkelijk bekend werd met het bestaan van de overeenkomst wordt als uitgangspunt genomen dat dit niet op een eerdere datum dan 13 maart 2000 het geval is geweest.
4.20.
Het beroep van Dexia op verjaring van de bevoegdheid tot vernietigen slaagt dus niet.
Misbruik van recht
4.21.
Dexia heeft nog aangevoerd dat er in het onderhavige geval sprake zou zijn van misbruik van recht ex artikel 6:278 BW, waarbij op oneigenlijke wijze gebruik wordt gemaakt van een verplichting tot ongedaanmaking van de prestaties om te profiteren van een ten gunste van de afnemer gewijzigde waardeverhouding.
4.22.
Daarover wordt overwogen dat het aannemen daarvan strijdig zou zijn met de strekking van artikel 1:88 BW om de andere echtgenoot te beschermen. Volgens artikel 6:278 BW is de partij die de stoot tot ongedaanmaking geeft van een reeds uitgevoerde overeenkomst, nadat de verhouding in waarde tussen hetgeen wederzijds bij ongedaanmaking zou moeten worden verricht, zich te haren gunste heeft gewijzigd, verplicht door bijbetaling de oorspronkelijke waardeverhouding te herstellen indien aannemelijk is dat zij zonder deze wijziging niet de stoot tot ongedaanmaking zou hebben gegeven. Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie wordt overwogen dat artikel 6:278 BW niet rechtstreeks van toepassing is, aangezien de stoot tot ongedaanmaking niet door een partij bij de overeenkomst gegeven is, maar door een derde, namelijk de echtgenote van de afnemer, te weten [eiseres] . Als artikel 6:278 BW analoog zou worden toegepast, zou de beschermende functie van artikel 1:88 BW worden ontkracht. Daarom is in dit geval voor toepassing van het beginsel van artikel 6:278 BW geen plaats.
De vorderingen van Eega
4.23.
Het voorgaande betekent dat de gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst rechtsgeldig vernietigd is zal worden toegewezen.
4.24.
Dexia dient aan Eega ter zake van de overeenkomst te betalen al hetgeen [erflater] ter zake van de overeenkomst aan Dexia heeft betaald, verminderd met al hetgeen hij ter zake van deze overeenkomst van Dexia heeft ontvangen, zoals uitgekeerde dividenden, overige uitkeringen, opbrengsten en eventueel een reeds ontvangen (gedeeltelijke) schadevergoeding (exclusief wettelijke rente). De betreffende bedragen blijken uit de door Dexia (meest recent) overgelegde financiële gegevens van de onderhavige overeenkomst waarvan de juistheid niet is weersproken.
Wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten, overig en proceskosten
4.25.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment waarop Dexia met de terugbetaling in verzuim was, zijnde het einde van de termijn als genoemd in de vernietigingsbrief, zijnde 28 april 2003.
4.26.
De gevorderde wettelijke rente ter zake van de overeenkomst is toewijsbaar als volgt.
4.26.1.
Dexia is vanaf bovengenoemde ingangsdatum wettelijke rente verschuldigd over het saldo van hetgeen aan Dexia is betaald minus hetgeen van Dexia is ontvangen.
4.26.2.
Telkens indien na bovengenoemde ingangsdatum door Dexia een bedrag (exclusief wettelijke rente) is betaald ter zake van deze overeenkomst, is vanaf de datum van die betaling de wettelijke rente verschuldigd over hetgeen na aftrek van dat bedrag (exclusief wettelijke rente) nog door Dexia verschuldigd is.
4.26.3.
De wettelijke rente is verschuldigd tot aan de datum van de voldoening van al hetgeen Dexia op grond van de hiervoor onder 4.24. bedoelde berekeningswijze verschuldigd is.
4.26.4.
Voor zover Dexia in het verleden reeds wettelijke rente heeft voldaan kan deze in mindering worden gebracht op het totale bedrag aan wettelijke rente dat Dexia op grond van het voorgaande verschuldigd is.
vorderingen Dexia
4.27.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia ten aanzien van de overeenkomst met nummer [contractnummer 1] afgewezen.
overeenkomsten met nummers [contractnummer 2] en [contractnummer 3]
4.28.
Ten aanzien van deze overeenkomsten heeft Eega geen steekhoudend verweer gevoerd tegen de door Dexia gevorderde verklaring voor recht, zodat deze wordt toegewezen.
4.29.
Nadat aan dit vonnis is voldaan zullen partijen geen verplichtingen meer jegens elkaar hebben uit de onderhavige rechtsverhouding.
4.30.
Omdat Eega in conventie inhoudelijk gelijk krijgt, is Dexia aan te merken als de in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van Eega gevallen. De proceskosten van Eega worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 899,97.
Gelet op de uitkomst in reconventie worden de kosten in reconventie als na te melden gecompenseerd.

5.De beslissing

in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de overeenkomst met nummer [contractnummer 1] is vernietigd,
5.2.
veroordeelt Dexia om aan Eega ter zake de overeenkomst met nummer [contractnummer 1] te betalen hetgeen Dexia op grond van de hiervoor in r.o. 4.24. bedoelde berekening verschuldigd is,
5.3.
veroordeelt Dexia om aan Eega te betalen de wettelijke rente die Dexia verschuldigd is ter zake de hiervoor genoemde overeenkomst op grond van hetgeen hiervoor is overwogen in r.o. 4.25. en verder,
5.4.
veroordeelt Dexia in de proceskosten van € 899,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.5.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.7.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met nummers [contractnummer 2] en [contractnummer 3] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en niets meer aan Eega verschuldigd is,
5.8.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. Otten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: FB
coll:

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).