ECLI:NL:RBAMS:2024:8588

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2024
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
AMS 22/5393
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift wegens ontbreken gronden van bezwaar en de rol van verzendtheorie in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure waarbij eiser, die de Iraakse en Nederlandse nationaliteit heeft, zijn bezwaar tegen de intrekking van zijn Nederlanderschap aanvoert. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard door verweerder, omdat eiser zijn bezwaar niet tijdig heeft aangevuld met gronden na ontvangst van een herstelverzuimbrief. Eiser stelt echter dat hij deze brief nooit heeft ontvangen, wat leidt tot een discussie over de verzend- en ontvangsttheorie. De rechtbank overweegt dat verweerder de verzending van de herstelverzuimbrief aannemelijk heeft gemaakt, maar dat eiser voldoende omstandigheden heeft aangevoerd die de ontvangst van de brief redelijkerwijs kunnen betwijfelen. De rechtbank wijst op de deugdelijke procesvoering van de gemachtigde van eiser en de bekende problemen bij PostNL. Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiser gegrond is, en vernietigt het bestreden besluit. Verweerder wordt opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt tevens zijn griffierecht en proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
Zaaknummer: AMS 22/5393

uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. P.J. Schüller),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigden: mr. J. de Kort en mr. W. Poot).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het Nederlanderschap van eiser met onmiddellijke ingang ingetrokken. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 oktober 2022 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
Op 10 november 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen het bestreden besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van de zaak door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op 22 februari 2023. Eiser heeft deelgenomen via een videoverbinding en zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder was mr. R.P.G.H. Belluz aanwezig.
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie over te leggen. Verweerder heeft de aanvullende informatie verstrekt en eiser heeft daarop gereageerd. Partijen hebben vervolgens over en weer nog op elkaar gereageerd.
Bij brief van 17 juli 2023 heeft de rechtbank de behandeling van het beroep verwezen naar de meervoudige kamer. De behandeling door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op 12 maart 2024. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Ook waren op beide zittingen eisers ouders en zus aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiser is op [geboortedatum] 1999 geboren in Zoetermeer en heeft de Iraakse en Nederlandse nationaliteit. Eiser is bij vonnis van [medio] juni 2021 [1] door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Rotterdam veroordeeld voor het medeplegen van de voorbereiding van een terroristisch misdrijf en het medeplegen van deelneming aan de terroristische organisatie IS [2] . Eiser is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar. De veroordeling is op 2 augustus 2021 onherroepelijk geworden.
Besluitvorming
2.1
Met een brief van 21 april 2022 (aan eiser uitgereikt op 22 april 2022) heeft verweerder het voornemen uitgebracht om op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, van de RWN [3] eisers Nederlanderschap in te trekken. Op grond van dat artikel kan verweerder het Nederlanderschap intrekken als een persoon onherroepelijk is veroordeeld voor een terroristisch misdrijf.
2.2
Op 31 mei 2022 heeft eiser een zienswijze ingediend. Op 8 juni 2022 heeft een gehoor plaatsgevonden.
2.3
Met het primaire besluit van 17 juni 2022 heeft verweerder eisers Nederlanderschap ingetrokken. Tegen dat besluit heeft eiser op 26 juli 2022 bezwaar op nader aan te voeren gronden gemaakt, door verweerder ontvangen op 27 juli 2022. Eiser heeft daarbij verzocht om een nadere termijn voor het indienen van de gronden van bezwaar.
2.4
Met het bestreden besluit van 4 oktober 2022 heeft verweerder het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft weliswaar tijdig een bezwaarschrift ingediend, maar eiser heeft zijn bezwaar niet binnen twee weken na een herstelverzuimbrief van 8 augustus 2022 aangevuld met gronden. Omdat eiser niet binnen de gestelde termijn de gronden van het bezwaar heeft ingediend, heeft verweerder het bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb [4] kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank is zich ervan bewust dat gedurende deze procedure verschillende beroepsgronden zijn aangevoerd en dat deze gronden ook op de zittingen uitgebreid aan bod zijn gekomen. Nu de rechtbank echter, zoals hierna zal worden gemotiveerd, van oordeel is dat het beroep gegrond is omdat het vermoeden van ontvangst van de herstelverzuimbrief redelijkerwijs kan worden betwijfeld, komt de rechtbank aan bespreking van de overige gronden, zoals de belangenafweging bij het aanwenden van de bevoegdheid om een bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, niet toe.
4.1
Op grond van artikel 6:5 van de Awb moet een bezwaarschrift ook gronden van bezwaar bevatten. Als dit niet het geval is, wordt de indiener op grond van artikel 6:6 van de Awb alsnog in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen binnen een bepaalde termijn. Als de indiener van het bezwaar hier niet aan voldoet, kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.2
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [5] volgt dat in geval van niet aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde documenten, het bestuursorgaan aannemelijk moet maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. [6] De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op het aangegeven adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Als het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde dit te ontzenuwen. Hiertoe is voldoende dat, op grond van wat de geadresseerde aanvoert, de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. [7]
5.1
Niet in geschil is dat geen bezwaargronden zijn ingediend, zodat het bezwaar niet van een motivering was voorzien. Eiser stelt echter dat de aan het kantoor van zijn gemachtigde gerichte herstelverzuimbrief nooit is ontvangen, zodat hij niet in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen. Gelet daarop mocht verweerder volgens eiser nog niet overgaan tot het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar.
5.2
De rechtbank stelt vast dat de herstelverzuimbrief niet aangetekend is verzonden. Vraag is dus of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de desbetreffende brief is verzonden. Niet in geschil is dat de herstelverzuimbrief voorzien is van de juiste adressering en een verzenddatum. In geschil is of er sprake is van een deugdelijke verzendadministratie.
Deugdelijke verzendadministratie
6.1
Eiser betwist dat Indigo en het verzendhuis, samen het verzendsysteem van verweerder, een deugdelijk en betrouwbaar postverzendingssysteem vormen.
6.2
Tijdens de zitting van 22 februari 2023 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie over te leggen die ziet op de verzending van de herstelverzuimbrief.
6.3
Verweerder heeft op 28 februari 2023 gereageerd. Om te beginnen verwijst verweerder naar het verweerschrift van 20 februari 2023 waarin uiteen is gezet dat de verzenddatum en -tijd die in de schermafbeelding (als bijlage 1 bij het verweerschrift gevoegd) is vermeld, correspondeert met de datum en de tijd waarop de functioneel beheerder het controlebestand heeft geplaatst op de verzendhuisserver. Verweerder heeft in de brief van 28 februari 2023 verder verwezen naar de toelichting op het centrale verzendproces en de werkwijze van verweerder, zoals ook uiteen is gezet onder 6.2.4 van de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 5 oktober 2022. [8] Tot op heden is er volgens verweerder niets veranderd aan dit proces.
6.4
Naar aanleiding van de schorsing van het beroep door de enkelvoudige kamer heeft verweerder contact opgenomen met de functioneel beheerder bij de afdeling Business Innovation & Support. Deze heeft toegelicht dat de couverteermachine bestanden genereert van alle brieven die zijn ingepakt. Dit zijn zogenaamde JCF bestanden. Binnen de Access database worden diverse controles uitgevoerd. Hierbij worden alle uitgaande berichten in Indigo vergeleken met de inhoud van de JCF bestanden. Zodra de controles en uitval verwerkt zijn, wordt een Excelbestand aangemaakt (mppc_feedback bestand). Dit bestand wordt dan klaargezet op de verzendhuisserver en zal door Indigo worden opgepakt en verwerkt. Het Excelbestand wordt door de functioneel beheerder handmatig op een server van Indigo gezet, waarna Indigo in de nacht het bestand oppakt en verwerkt. Het oppakken en verwerken van dit bestand gebeurt volautomatisch. Dagelijks wordt de inhoud van de Acces database aan het einde van de dag geleegd, zodat deze de volgende dag weer gebruikt kan worden. De JCF bestanden en het verwerkingsbestand (Excelbestand mppc_feedback) voor Indigo worden bewaard.
6.5
Verweerder legt verder uit dat ieder uitgaand bericht een Integration-ID heeft, een uniek nummer dat aan een uitgaand bericht wordt toegekend. In het scherm ‘IND Beheer - Uitgaande Berichten’ in Indigo wordt bij het uitgaande bericht het unieke Integration-ID getoond. In het geval van de herstelverzuimbrief was dat: 1-22WT13G7. Dit Integration-ID correspondeert met het Integration-ID dat op 9 augustus 2022 aan Indigo ter verwerking is aangeboden. Een Excelbestand van 9 augustus 2022 omvat alle 4948 uitgaande berichten die aan het verzendhuis zijn aangeboden. Op regel 3681 van dit bestand is het Integration-ID van de herstelverzuimbrief terug te vinden. Verweerder heeft een screenshot ter onderbouwing overgelegd. Hierbij is statuscode 3 meegegeven. Statuscode 3 wordt in Indigo vertaald naar ‘Bericht verwerkt’. Indien een brief geen of een onvolledig adres bevat, zal deze niet verzonden worden. In het bestand zal deze dan statuscode 6 meekrijgen. Statuscode 6 wordt in Indigo vertaald naar ‘Bericht niet verzonden’, aldus verweerder.
6.6
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met deze uitgebreide beschrijving van de verzendadministratie, in combinatie met de recente uitspraak van de Afdeling waarin de genoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, is bevestigd [9] , aannemelijk heeft gemaakt dat de herstelverzuimbrief van 8 augustus 2022 correct is verwerkt en dat deze aan PostNL is aangeboden. In de uitspraak van zittingsplaats Rotterdam heeft de rechtbank namelijk geoordeeld dat Indigo en het verzendhuis een deugdelijk postverzendings(registratie)systeem vormen en dat dit concreet betekent dat als een poststuk in Indigo de status ‘Bericht verwerkt’ heeft gekregen, onder vermelding van een datum, aangenomen kan worden dat het desbetreffende poststuk daadwerkelijk op die datum is verzonden. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het geval van eiser anders te oordelen. De rechtbank betrekt daarbij ook dat verweerder zoals gezegd een uitgebreide beschrijving heeft gegeven van het verzendproces en, anders dan eiser meent, ook voldoende heeft toegelicht waar de statuscodes voor staan.
6.7
Verweerder heeft hiermee naar het oordeel van de rechtbank de verzending van de herstelverzuimbrief aannemelijk gemaakt.
Kan de ontvangst redelijkerwijs worden betwijfeld?
7.1
Nu verweerder de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om dit te ontzenuwen. Daarvoor moet eiser omstandigheden aanvoeren op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
7.2
Eiser brengt in dit kader in zijn gronden van 7 december 2022 naar voren dat het kantoor van zijn gemachtigde voldoet aan de kwaliteitsstandaarden van de Raad voor Rechtsbijstand en de Orde van Advocaten. Zowel tijdens de aan- als afwezigheid van de gemachtigde wordt de termijn onder toezicht van minimaal ‘vier ogen’ genoteerd, namelijk door het secretariaat en bij afwezigheid van de gemachtigde door een collega advocaat. Alle post wordt door de receptie in het juiste postvakje gedeponeerd, nadat een digitale scan is gemaakt met notificatie daarvan per e-mail aan zowel het secretariaat als de desbetreffende gemachtigde. Hierdoor heeft het secretariaat zowel een papieren als een digitale versie van het document. De gemachtigde van eiser brengt verder naar voren dat de postregistratie van alle stukken in de betreffende periode na de datum van de herstelverzuimbrief (dus de periode van 9 tot en met 15 augustus 2022) door zowel de receptie als de ondersteuning is nagelopen, waarbij de herstelverzuimbrief niet is gevonden. Het is gelet hierop volgens eiser niet aannemelijk dat de herstelverzuimbrief wel zou zijn ontvangen, maar desondanks niet geregistreerd zou zijn.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat eiser de aannemelijk gemaakte verzending voldoende heeft ontzenuwd. De rechtbank zal dat hieronder uitleggen.
7.4
De rechtbank overweegt dat de lat voor het ‘ontzenuwen’ van een aannemelijk gemaakte verzending hoog lijkt te liggen als men kijkt naar de jurisprudentie van de hoogste bestuursrechters. Zo is de rechtbank geen uitspraak van de hoogste bestuursrechters tegengekomen waarbij het een geadresseerde is gelukt om een aannemelijk gemaakte verzending te ontzenuwen. Ook is de rechtbank in de uitspraken van de hoogste bestuursrechters geen aanwijzingen tegengekomen waaruit volgt wanneer de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. De rechtbank vraagt zich dan ook af in hoeverre het in de praktijk daadwerkelijk mogelijk is om een aannemelijk gemaakte verzending te ontzenuwen en of dit niet slechts een fictieve theorie is. De rechtbank ziet in recente jurisprudentie van eerstelijnsrechters wel een verschuiving, waarbij deze lat lager lijkt te liggen. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 14 februari 2024. [10] In die uitspraak wordt de vraag opgeworpen of de fictie van de verzendtheorie niet achterhaald is. Daarbij wordt acht geslagen op de recente ontwikkelingen in het bestuursrecht ten aanzien van de toetsing van overheidsbesluiten. Zo oordeelde de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven zeer recent nog dat bestuursorganen en bestuursrechters een minder strikte benadering binnen het wettelijk kader van verschoonbaarheid moeten hanteren, door in bepaalde gevallen meer maatwerk in het individuele geval te bieden en meer aandacht te hebben voor bijzondere omstandigheden. [11]
7.5
De rechtbank zoekt in haar oordeel aansluiting bij voornoemde uitspraak van deze rechtbank van 14 februari 2024 waarin wordt overwogen dat het ontzenuwen van ontvangst van een poststuk, de geadresseerde in een zeer lastig, zo niet onmogelijk, parket brengt. Het feitelijk ontzenuwen van het vermoeden van ontvangst in een concreet geval zal, zo vervolgt de rechtbank in de uitspraak, in de praktijk zeer lastig zijn. In de praktijk zal het geregeld voorkomen dat mensen bepaalde post soms niet ontvangen, of dat zij post ontvangen die voor anderen bestemd is. Kortom, problemen met de postbezorging komen in de praktijk geregeld voor, zo heeft ook eiser betoogd. Maar hoe kan van een belanghebbende verwacht worden om dat in zijn specifieke geval geloofwaardig te maken? Tot op heden is in de rechtspraak verwijzing naar algemeen bekende klachten over postbezorging, die niet zien op postbezorging die is te relateren aan het adres of de buurt van een eiser, onvoldoende om het vermoeden te weerleggen. De rechtbank merkt op dat een deugdelijke verzendadministratie niet meer bewijst dan dat het poststuk is aangeboden bij PostNL. Dat het poststuk in zijn geheel en dus ook de herstelverzuimbrief gericht aan eiser vervolgens ook door PostNL op het juiste adres is bezorgd, volgt hier niet uit. In feite ontbreekt dus een verzendadministratie vanuit PostNL. [12]
7.6
De rechtbank is van oordeel dat op grond van wat eiser heeft aangevoerd, de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de gemachtigde van eiser werkzaam is bij een bekend advocatenkantoor, welk kantoor een deugdelijk proces van ontvangst van stukken heeft gewaarborgd in een eigen ontvangstregistratiesysteem met een ‘vierogenprincipe’. De gemachtigde heeft gesteld dat dit systeem voldoet aan de eisen die de Orde van Advocaten en Raad voor de Rechtsbijstand daaraan stellen. Verweerder heeft dit niet betwist en de rechtbank gaat daar dan ook vanuit. Dit betekent dat de gemachtigde voldoet aan de aan advocaten te stellen kwaliteitseisen om te waarborgen dat sprake is van een deugdelijke ontvangstadministratie. Verder acht de rechtbank van belang dat, zoals door eiser naar voren is gebracht, bekend is dat er al langere tijd problemen spelen bij PostNL, waardoor niet is uit te sluiten dat er na de correcte verzending vanuit verweerder, onderweg naar het kantoor van de gemachtigde van eiser iets mis is gegaan. De gemachtigde van eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangevoerd op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat eiser de door verweerder aannemelijk gemaakte verzending van de herstelverzuimbrief voldoende heeft ontzenuwd.
Conclusie en gevolgen
8.1
Verweerder heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
8.2
De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
8.3
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Ook krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor de nadere reactie, 1 punt voor de eerste zitting en 0,5 punt voor de nadere zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 180,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.625,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.J. Bernt, voorzitter, en mr. H.J. Doets en mr. Y. Moussaoui, leden, in aanwezigheid van mr. N.R. Peters, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2024.
griffier
rechter
is verhinderd om te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Parketnummer: 10/96014319.
2.Islamitische Staat.
3.Rijkswet op het Nederlanderschap.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN4254.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 30 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:358, en 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1277.
9.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 5 oktober 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:10531 en de bevestiging van die uitspraak door de Afdeling in een uitspraak van 1 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3343.
11.Zie in dat verband ook de uitspraak van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.