ECLI:NL:RVS:2023:3343

Raad van State

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
1 september 2023
Zaaknummer
202206160/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om opheffing ongewenstverklaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 oktober 2022 een eerder beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had in 2020 een verzoek ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om opheffing van zijn ongewenstverklaring. Dit verzoek werd op 14 januari 2020 afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 28 juli 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Een volgend verzoek om opheffing, ingediend op 1 september 2020, werd eveneens afgewezen. Het bezwaar tegen de afwijzing van dit verzoek werd op 3 februari 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202206160/1/V2.
Datum uitspraak: 1 september 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 5 oktober 2022 in zaken nrs. 20/6489 en 21/4623 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 14 januari 2020 heeft de staatssecretaris een verzoek van de vreemdeling om opheffing van zijn ongewenstverklaring afgewezen.
Bij besluit van 28 juli 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 1 september 2020 heeft de staatssecretaris een volgend verzoek van de vreemdeling om opheffing van zijn ongewenstverklaring afgewezen.
Bij besluit van 3 februari 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 oktober 2022 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het besluit van 28 juli 2020 ongegrond verklaard en het door de vreemdeling ingestelde beroep tegen het besluit van 3 februari 2021 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.          Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1        Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.          Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Prins
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 september 2023
307-1065