ECLI:NL:RVS:2023:3343
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om opheffing ongewenstverklaring
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 oktober 2022 een eerder beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had in 2020 een verzoek ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om opheffing van zijn ongewenstverklaring. Dit verzoek werd op 14 januari 2020 afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 28 juli 2020 niet-ontvankelijk verklaard. Een volgend verzoek om opheffing, ingediend op 1 september 2020, werd eveneens afgewezen. Het bezwaar tegen de afwijzing van dit verzoek werd op 3 februari 2021 ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.C. van Paridon, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.