ECLI:NL:RBAMS:2024:7106

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
13/122211-24 (A) en 13/300778-23 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en wapenbezit met aanzienlijke strafverzwarende omstandigheden

Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en wapenbezit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar. De zaak betreft een schietincident op 9 juli 2023 in Amsterdam, waarbij de verdachte meerdere keren op het slachtoffer heeft geschoten, wat resulteerde in een schotwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Daarnaast was de verdachte in het bezit van een vuurwapen en een aanzienlijke hoeveelheid MDMA. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, dat meerdere eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten bevat, en met de adviezen van gedragsdeskundigen die een hoog recidiverisico hebben vastgesteld. De rechtbank heeft ook de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging genomen, wat heeft geleid tot een hogere straf dan door de officier van justitie was geëist.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/122211-24 (A) en 13/300778-23 (B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 21 november 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 november 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.J. Smilde, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. V.H. Hammerstein, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A, feit 1:
(medeplegen van) poging moord
(primair)dan wel poging doodslag
(impliciet subsidiair)op [slachtoffer 1] op 9 juli 2023 in Amsterdam;
Zaak A, feit 2:
voorhanden hebben van een (semi-)automatisch werkend pistool van het merk Glock, kaliber 9 millimeter Parabellum, op 9 juli 2023 in Amsterdam;
Zaak B, feit 1:
(medeplegen van) het bewerken, verwerken, vervoeren, verkopen en/of aanwezig hebben van 4.510 gram van een materiaal bevattende MDMA in de periode van 15 juni 2023 tot en met 20 november 2023 in Amsterdam en/of [plaats] , gemeente Dijk en Waard althans in Nederland;
Zaak B, feit 2:
bedreiging van [slachtoffer 2] in de periode van 15 september 2023 tot en met 17 november 2023 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Zaak A, feiten 1 en 2:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord op [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ). Niet kan worden bewezen dat verdachte het plan heeft beraamd om hem van het leven te beroven.
Wel is de officier van justitie van oordeel dat de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer 1] kan worden bewezen. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat zowel verdachte als [slachtoffer 1] kunnen worden geplaatst op de locatie en het tijdstip van het schieten, dat de betrokkenheid van een derde persoon daarbij niet is gebleken en dat verdachte minimaal het voorwaardelijk opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] te doden door meermaals op hem te schieten en hem daarbij op vitale delen van het lichaam met een kogel te raken.
Het voorgaande maakt – mede gelet op het munitieonderzoek, waaruit blijkt dat met een vuurwapen van het merk Glock is geschoten – dat het onder 2 ten laste gelegde ook kan worden bewezen.
Zaak B, feit 1:
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk 1,61 kilogram pillen, bevattende MDMA, aanwezig heeft gehad in zijn voormalige woning aan de [adres] . Voor het opzettelijk aanwezig hebben van de overige pillen dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat voor de betrokkenheid van verdachte daarvan onvoldoende bewijs voorhanden is.
Zaak B, feit 2:
Tot slot heeft de officier van justitie aangevoerd dat het in zaak B onder 2 ten laste gelegde kan worden bewezen. De door verdachte geuite bedreigingen zijn immers rechtstreeks aan [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) gericht en zijn van dien aard en onder zulke omstandigheden gedaan dat deze in het algemeen vrees kunnen opwekken.
4.2
Standpunt van de verdediging
Zaak A:
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat hij niet op de plaats delict kan worden geplaatst en dus niet als pleger dan wel medepleger van het schietincident kan worden aangemerkt. Weliswaar zijn er berichten over een vermoedelijke ontmoeting op de avond van 9 juli 2023 tussen verdachte en [slachtoffer 1] , maar op basis van het dossier is niet vast te stellen dat er daadwerkelijk een ontmoeting tussen hen heeft plaatsgevonden. Bovendien is de tijdspanne tussen het vermoedelijke parkeren door verdachte en het schietincident erg krap. De afgeluisterde telefoongesprekken dan wel de OVC-gesprekken, die mogelijk op betrokkenheid van verdachte kunnen wijzen, zijn naar de mening van de verdediging dusdanig vaag en algemeen dat bezwaarlijk kan worden geoordeeld dat de personen, die aan die gesprekken deelnamen, zonder twijfel refereerden aan het ten laste gelegde schietincident.
Bovendien heeft de raadsvrouw bepleit dat ook indien de rechtbank vaststelt dat verdachte zich als pleger of medepleger schuldig heeft gemaakt aan het schietincident, hij alsnog moet worden vrijgesproken van zowel het primair als het impliciet subsidiair ten laste gelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte het plan had om iemand van het leven te beroven, waardoor de ten laste gelegde poging tot moord niet kan worden bewezen. De ten laste gelegde poging tot doodslag kan evenmin worden bewezen, omdat niet kan worden geoordeeld dat sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood. Een letselverklaring ontbreekt en er kunnen geen feitelijke vaststellingen ten aanzien van de gedraging, te weten het schieten, worden gedaan.
Zaak B, feit 1:
Ten aanzien van de 1,61 kilogram aangetroffen MDMA in de voormalige woning van verdachte heeft de raadsvrouw geen bewijsverweer gevoerd.
Ten aanzien van de overige drugs die in de woning in [plaats] zijn aangetroffen, heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte deze drugs heeft afgeleverd, vervoerd, voorhanden heeft gehad of zich ervan bewust was dat deze drugs zich in die woning bevonden.
Zaak B, feit 2:
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat voor een bewezenverklaring van bedreiging bij de bedreigde persoon daadwerkelijk de redelijke vrees moet zijn ontstaan dat verdachte hem iets aan wilde doen. De raadsvrouw heeft beargumenteerd dat, aangezien [slachtoffer 2] heeft verklaard niet bang te zijn voor verdachte en de ten laste gelegde uitingen te hebben opgevat als emotionele uitingen, deze uitingen niet als een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kunnen worden aangemerkt. Verdachte moet daarom van dit feit worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A, feit 1
Heeft verdachte [slachtoffer 1] ontmoet en op hem geschoten?
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat verdachte op 9 juli 2023 met een vuurwapen in de richting van en op [slachtoffer 1] heeft geschoten, waardoor [slachtoffer 1] een schotwond in zijn bil heeft opgelopen. Zij overweegt daarover het volgende.
Op 9 juli 2023 omstreeks 23.24 uur zijn bij de politie meldingen binnengekomen van een schietincident bij de Isabella Richaardsstraat in Amsterdam. De getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) heeft verklaard meerdere knallen te hebben gehoord en om 23:23 uur uit zijn raam te hebben gekeken. Hij zag toen iemand over een brug rennen in de richting van de Diemer Campus. De ter plaatse gekomen opsporingsambtenaren troffen in de Isabella Richaardsstraat hulzen, kogelpatronen en bloedsporen aan. De hulzen en kogelpatronen zijn door het Nederlands Forensisch Instituut onderzocht en geconcludeerd wordt dat de aangetroffen sporen worden verwacht wanneer gebruik is gemaakt van één (semi-) automatisch werkend pistool van het kaliber 9 millimeter Parabellum, merk Glock.
Op diezelfde dag omstreeks 23:30 uur meldde [slachtoffer 1] zich bij het Cellencomplex Zuidoost in Amsterdam. [slachtoffer 1] verklaarde tegen een verbalisant dat hij was neergeschoten. Zijn kleding was doordrenkt van het bloed en de ter plaats gekomen ambulancemedewerkers constateerden dat hij een schotwond had bij de onderkant van zijn bil en dat ze geen uitschot konden vinden.
De politie heeft de telefoon van [slachtoffer 1] inbeslaggenomen en onderzocht. Uit dat onderzoek kan worden afgeleid dat [slachtoffer 1] in de middag van 9 juli 2023 via Snapchat heeft gesproken met [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en met verdachte over het oplossen van een conflict tussen verdachte en [naam 1] . Tussen hen drie vond in de middag een telefonisch groepsgesprek plaats, dat door [slachtoffer 1] was opgezet. Verder blijkt uit het onderzoek naar de telefoon van [slachtoffer 1] dat hij en verdachte daarna, wederom via Snapchat, contact hebben gehad met elkaar voor een ontmoeting. Uit dat contact blijkt dat zij elkaar rond het tijdstip en de locatie van het schietincident zouden ontmoeten.
Uit de reisbewegingen van het voertuig van verdachte, te weten een Kia Picanto (hierna: de Kia), blijkt dat de Kia zich ten tijde van het contact tussen verdachte en [slachtoffer 1] over het afstemmen van hun ontmoeting telkens verplaatste in de richting van Amsterdam Zuidoost. Om 23:17:12 uur stond de Kia stil aan de [adres] . De rechtbank merkt op dat die locatie een paar honderd meter van de afgesproken ontmoetingsplaats en de plaats delict ligt. Verdachte en [slachtoffer 1] hebben vervolgens een telefoongesprek gevoerd van 50 seconden dat om 23:20:19 uur werd afgerond. Enkele minuten daarna vond het schietincident plaats, namelijk vlak vóór of in ieder geval uiterlijk om 23:23 uur, gezien de verklaring van [getuige 1] .
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat ondanks dat [slachtoffer 1] en verdachte een afspraak hebben gemaakt, niet is vast te stellen dat daadwerkelijk een ontmoeting tussen hen heeft kunnen plaatsvinden. Het contact tussen verdachte en [slachtoffer 1] stopt immers volgens de raadsvrouw om 23:20 uur en vanaf de parkeerplek van de Kia en de plaats delict is het dan nog zeker vijf minuten lopen, wat de tijdspanne erg krap zou maken.
Indien de verdediging ervan uit is gegaan dat verdachte pas om 23:20 uur, na het telefoongesprek met [slachtoffer 1] , in de richting van de plaats delict is gaan lopen, merkt de rechtbank op dat verdachte om 23:18:29 uur naar [slachtoffer 1] heeft gestuurd:
‘Ma ben er bijna was geen parkeer’.Gelet op dit bericht acht de rechtbank het meer dan aannemelijk dat verdachte al in de richting van de plaats delict was gaan lopen nadat hij de Kia had geparkeerd, omstreeks 23:17:12 uur, en niet pas om 23:20 uur. Verdachte moet dan na het laatste telefoongesprek met [slachtoffer 1] al een paar minuten te voet onderweg zijn geweest. Bovendien heeft verdachte in zijn bericht van 23:18:29 uur aan [slachtoffer 1] aangegeven er bijna te zijn. Gelet hierop en gezien de omstandigheid dat de afstand tussen de parkeerplek en de plaats delict niet zodanig groot is dat verdachte dit niet binnen die tijd te voet heeft kunnen afleggen, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de OVC-gesprekken met sessienummers 1266 en 342 wel degelijk voldoende concreet zijn en daaruit voldoende blijkt dat wordt verwezen naar het schietincident. Het volgende is daarvoor van belang.
Op 1 november 2023 vond naar aanleiding van het schietincident op 9 juli 2023 in de straat Egoli in Amsterdam, nabij het plaats delict, een buurtonderzoek plaats. De oom van verdachte, [naam 2] , is woonachtig aan de [adres] . Op 3 november 2023 is een gesprek opgenomen (sessienummer 1266) tussen verdachte en een onbekend gebleven man. Verdachte vertelt in dat gesprek dat “ze” twee à drie dagen geleden langs alle huizen in de buurt van zijn oom zijn geweest. Daarop zegt de onbekend gebleven man: ‘
Ja? Maar wat.. ze weten niet dat jij het bent?’. Nu het buurtonderzoek op 1 november 2023 plaatsvond in de buurt van de oom van verdachte en verdachte in het gesprek van 3 november 2023 spreekt over dat
ze(waarvan de rechtbank begrijpt: de politie) twee à drie dagen geleden langs alle huizen in de buurt van zijn oom zijn geweest, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat wordt verwezen naar het buurtonderzoek naar het ten laste gelegde schietincident. De rechtbank zal dit gesprek dan ook gebruiken voor het bewijs. Daarbij levert dit gesprek een concrete aanwijzing voor de betrokkenheid van verdachte bij het schietincident, omdat de onbekend gebleven man verdachte naar het oordeel van de rechtbank op niet mis te verstane wijze aanwijst als direct betrokkene.
Ook het afgeluisterde telefoongesprek met sessienummer 342 acht de rechtbank voldoende concreet. In dat gesprek vertelt de moeder van [slachtoffer 1] over wat zij [slachtoffer 1] heeft horen zeggen tegen zijn vader. Het gesprek vindt twee dagen na het schietincident plaats en er wordt gezegd dat [slachtoffer 1] is beschoten. Daarmee kan het niet anders zijn dan dat zij verwijst naar het schietincident van 9 juli 2023 waarvan [slachtoffer 1] het slachtoffer is geworden. Daarom zal de rechtbank dit gesprek ook gebruiken voor het bewijs. Daarbij levert dit gesprek een concrete aanwijzing op voor de betrokkenheid van verdachte bij het schietincident, omdat in dit gesprek net als in de Snapchatsessie wordt verwezen naar een conflict, waarbij de omschrijving van een van de partijen voldoet aan die van [naam 1] en waarbij [slachtoffer 1] een bemiddelende rol zou hebben, en dat de ontmoeting tussen [slachtoffer 1] en de schutter daarmee in verband stond.
Dat er op 9 juli 2023 vlak vóór of om 23:23 uur een schietincident heeft plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer 1] met een vuurwapen is beschoten en in zijn bil is geraakt, staat gelet op het voorgaande genoegzaam vast. De rechtbank is gelet op het voorgaande ook van oordeel dat verdachte als de schutter bij die schietpartij was betrokken. Dit schietincident heeft plaatsgevonden omstreeks hetzelfde tijdstip als het tijdstip dat [slachtoffer 1] en verdachte elkaar zouden ontmoeten. Ook heeft het schietincident plaatsgevonden op dan wel nabij de tussen hen afgesproken ontmoetingslocatie. Daarnaast heeft de rechtbank hiervoor overwogen dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om [slachtoffer 1] voordat hij werd beschoten, te hebben kunnen ontmoeten. Tot slot bevat het dossier, gezien bovengenoemde OVC-sessie 1266, een concrete aanwijzing van de betrokkenheid van verdachte bij het schietincident. De rechtbank overweegt daarom dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en [slachtoffer 1] elkaar hebben ontmoet en dat verdachte degene is geweest die op [slachtoffer 1] heeft geschoten met een vuurwapen. De rechtbank neemt daarbij bovendien in aanmerking dat verdachte voor deze omstandigheden die telkens op zichzelf en in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
Vrijspraak van poging tot moord
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte met zijn handelingen zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot moord. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Zij overweegt als volgt.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad [1] volgt dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte rade’ moet komen vast te staan, dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat een verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat van voorbedachte raad sprake is, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat een verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Verdachte is weliswaar gewapend naar zijn ontmoeting met [slachtoffer 1] gegaan, maar de rechtbank acht het enkel meenemen van een vuurwapen onvoldoende om vast te kunnen stellen dat verdachte voorafgaand aan die ontmoeting het plan had beraamd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Het dossier bevat verder onvoldoende omstandigheden om daar anders over te oordelen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot moord.
Poging tot doodslag
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer 1] .
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag op [slachtoffer 1] moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte door zijn handelen, opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval op de dood van [slachtoffer 1] – aanwezig is als een verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dit gevolg zal intreden.
De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat zij het afgeluisterde gesprek van de moeder van [slachtoffer 1] zal gebruiken voor het bewijs. Uit dat gesprek en uit het forensisch onderzoek volgen wel degelijk, anders dan door de raadsvrouw is bepleit, enige feitelijke vaststellingen over het schieten en hetgeen is voorgevallen. Daarnaast zijn in de telefoon van [slachtoffer 1] foto’s en een screenshot van een brief van het Amsterdam UMC aangetroffen die betrekking hebben op zijn letsel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten minste driemaal heeft geschoten op [slachtoffer 1] . Dat blijkt uit het forensisch onderzoek en uit hetgeen de moeder van [slachtoffer 1] heeft gehoord. Gelet op het afgeluisterde telefoongesprek van de moeder van [slachtoffer 1] , liet verdachte iets aan [slachtoffer 1] zien op een telefoon en heeft hij vervolgens zijn vuurwapen getrokken. [slachtoffer 1] is op de vlucht geslagen en werd beschoten door verdachte. [slachtoffer 1] is vervolgens gestruikeld, waarna verdachte dichtbij is gekomen en van dichtbij op [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag. Dit scenario past, gelet op de plaats van de schotwond, bij het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen. Uit het screenshot van de brief van het Amsterdam UMC blijkt dat [slachtoffer 1] van 9 juli 2023 tot en met 14 juli 2023 was opgenomen op de afdeling Traumachirurgie. Voorts wordt beschreven dat zijn defecte dunne darm en defecte blaasdak operatief moesten worden gesloten (spoed traumalaparatomie), waaruit volgt dat door de schotwond zijn dunne darm en blaasdak waren beschadigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is door minimaal driemaal van een relatief geringe afstand met een vuurwapen op een, vluchtende en later liggende, persoon te schieten de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat die persoon dodelijk wordt geraakt. De kans is immers groot dat in die hectiek vitale delen van het lichaam worden getroffen, hetgeen in dit geval ook is gebleken. [slachtoffer 1] is door één van de afgevuurde kogels namelijk in zijn bil geraakt, waarbij zijn dunne darm en blaasdak zijn beschadigd. Het handelen van verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het dodelijk treffen van [slachtoffer 1] , dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Daarmee acht zij de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] bewezen.
Vrijspraak van medeplegen
Het medeplegen van een strafbaar feit kan worden bewezen als bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een of meer andere personen.
Uit het bewijs blijkt niet dat sprake is van een voldoende en nauwe bewuste samenwerking van verdachte met een ander of anderen. De onbekend gebleven man van het OVC-gesprek met sessienummer 1266 spreekt slechts over de betrokkenheid van verdachte bij het schietincident. Ook de moeder van [slachtoffer 1] heeft het enkel over één man die was gekomen om met [slachtoffer 1] te praten en hem uiteindelijk heeft beschoten. Om die redenen, en omdat er verder geen aanwijzingen in het dossier zijn die wijzen op de betrokkenheid van een ander of anderen bij het schietincident, spreekt de rechtbank verdachte vrij van het ten laste gelegde medeplegen.
Zaak A, feit 2
Uit de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde volgt ook de bewezenverklaring voor het onder 2 ten laste gelegde. Daarmee acht de rechtbank eveneens bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen van het merk Glock, kaliber 9 millimeter Parabellum.
Zaak B, feit 1
De rechtbank begrijpt uit het dossier dat de 1.610 gram pillen, de pillen zijn die in de voormalige woning van verdachte, te weten de [adres] , zijn aangetroffen. De rechtbank acht – gelet hierop en gezien de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting – bewezen dat verdachte zich op 20 november 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben gehad van 1.610 gram MDMA.
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van de overige drugs die in de woning in [plaats] , gemeente Dijk en Waard, zijn aangetroffen. Evenmin kan op basis van het dossier wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de productie, het vervoer of de handel in drugs. De rechtbank spreekt verdachte daar dan ook van vrij.
Bovendien spreekt de rechtbank verdachte vrij van het ten laste gelegde medeplegen. Uit het dossier blijkt niet dat sprake is van een voldoende en nauwe bewuste samenwerking van verdachte met een ander of anderen ten aanzien van het aanwezig hebben gehad van de in zijn woning aangetroffen drugs. Uit het dossier blijkt weliswaar dat verdachte voor verscheidene activiteiten met anderen contact legt, maar of dat contact betrekking heeft op de drugs die in zijn woning zijn aangetroffen, kan niet worden vastgesteld.
Zaak B, feit 2
De raadsvrouw stelt dat voor een bewezenverklaring van bedreiging bij de bedreigde persoon daadwerkelijk de redelijke vrees moet zijn ontstaan dat verdachte hem iets aan wilde doen. Zij verwijst hierbij naar een arrest van het Gerechtshof Arnhem. [2] Volgens de raadsvrouw kennen [slachtoffer 2] en verdachte elkaar al jaren en heeft [slachtoffer 2] de ten laste gelegde uitingen niet als een bedreiging opgevat.
De stelling van de raadsvrouw dat voor een bewezenverklaring van bedreiging in de zin van artikel 285 Sr is vereist dat bij de bedreigde persoon daadwerkelijk de redelijke vrees moet zijn ontstaan dat verdachte hem ook daadwerkelijk iets aan wilde doen, vindt, gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad, geen steun in het recht.
Uit deze rechtspraak volgt immers dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees
konontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. [3]
De rechtbank gaat daarom voorbij aan het verweer van de raadsvrouw en overweegt ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging als volgt.
Op grond van de OVC-sessies 787, 788 en 219 lijkt het erop dat verdachte op 15 september 2023 en op 9 oktober 2023 dreigende voiceberichten heeft ingesproken die zijn gericht aan [bijnaam] , oftewel [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft bij het verhoor bij de rechter-commissaris op 23 mei 2024 verklaard dat zijn bijnaam [bijnaam] is en dat verdachte hem af en toe zo noemt.
De rechtbank is van oordeel dat niet is vast te stellen dat bovengenoemde voiceberichten daadwerkelijk aan [slachtoffer 2] zijn verstuurd en hem dus hebben bereikt. Niet is uit te sluiten dat verdachte na het inspreken de voiceberichten heeft verwijderd dan wel deze niet heeft verstuurd. [slachtoffer 2] heeft desgevraagd ook niet bevestigd dat hij deze berichten heeft ontvangen en geluisterd. De rechtbank spreekt verdachte ten aanzien van deze geuite bewoordingen dan ook vrij.
Dit is anders ten aanzien van de geuite bewoordingen van verdachte van 10 oktober 2023. Uit OVC-sessie 796 volgt immers dat verdachte op 10 oktober 2023 een telefoongesprek voerde met [slachtoffer 2] . Verdachte zei daarbij het volgende tegen hem: ‘
Ik ga jou kieren op mijn kanker kinderen, ik schiet jou dwars door je kankerschedel’,
Broer in die weekend broer, he broer, kijk [bijnaam] ga niet tegen mij liegen [bijnaam] .’, ‘
He broer, als ik naar daar kom, en je bent er niet, [bijnaam] , op mijn kankermoeder toch, ik ga naar je moeder thuis en wie open doet, ik schiet dwars... ik heb schijt of het een baby is of je moeder of je zusje broer.’,en ‘
Ik vermoord je, ik vermoord je’.
Deze bewoordingen zijn van dien aard en zijn onder zodanige omstandigheden geschied dat bij [slachtoffer 2] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Aangezien verdachte deze bewoordingen telefonisch rechtstreeks tegen [slachtoffer 2] heeft geuit, was laatstgenoemde op de hoogte van deze bedreiging.
Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer 2] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A, feit 1:
op 9 juli 2023 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, meermaals met een vuurwapen, te weten een (semi-)automatisch werkend pistool van het merk Glock, in de richting van en op die voornoemde [slachtoffer 1] heeft geschoten, waarbij die voornoemde [slachtoffer 1] een schotwond in zijn bil heeft opgelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak A, feit 2:
op 9 juli 2023 te Amsterdam een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een (semi-)automatisch werkend pistool van het merk Glock, kaliber 9 millimeter Parabellum, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren voorhanden
heeft gehad;
Zaak B, feit 1:
op 20 november 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1610 gram van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Zaak B, feit 2:
op 10 oktober 2023 in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen “waar ben je, ik kom nu naar jou toe. Ik ben klaar met jou. Ik ga jou kieren op mijn kanker kinderen, ik schiet jou dwars door je kankerschedel” en “ik ga naar je moeder thuis en wie open doet, ik schiet dwars... ik heb schijt of het een baby is of je moeder of je zusje broer” en “Ik vermoord je”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Wel heeft zij de rechtbank verzocht rekening te houden met artikel 63 Sr.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst en aard van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Hij heeft een ontmoeting gepland met het slachtoffer en hem vervolgens meermaals van dichtbij met een vuurwapen beschoten. Het slachtoffer is daarbij door één kogel geraakt en heeft een schotwond opgelopen. Bij de politie kwam hij doordrenkt van het bloed aan. Het slachtoffer, maar ook verdachte mag van geluk spreken dat het slachtoffer niet dodelijk is geraakt. De aanleiding voor het geweld lijkt een conflict tussen verdachte en een derde, een goede bekende van het slachtoffer, te zijn geweest. Door zijn handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Verder brengt een feit als dit, gepleegd op straat in een woonwijk waarbij meerdere personen de schoten hebben gehoord, angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. De rechtbank vindt het dan ook een zeer ernstig feit.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan wapenbezit, het voorhanden hebben van een handelshoeveelheid MDMA en een bedreiging. Deze feiten, hoewel zij niet de boventoon voeren, zijn eveneens ernstig. Verdachte heeft aldus een rol gehad in de verspreiding van verdovende middelen, dat gepaard gaat met veel vermogens- en andere criminaliteit. Drugsgebruik levert tevens een gevaar op voor de volksgezondheid, omdat regelmatig drugsgebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich kan brengen. Bovendien vormt het ongecontroleerde bezit van vuurwapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen, zoals in dit geval ook is gebleken.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 13 september 2024, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor wapenbezit. Het strafblad van verdachte is omvangrijk. Al vanaf jonge leeftijd is hij meerdere malen veroordeeld voor met name geweldsdelicten. Kennelijk hebben eerdere veroordelingen verdachte er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank merkt voorts op dat artikel 63 Sr van toepassing is en zal daar in de strafoplegging rekening mee houden.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van zowel het Pro Justitia rapport als het aanvullend Pro Justitia rapport, opgemaakt door E.C. Wendt, GZ-psycholoog, en dr. D.J. Vinkers, psychiater. De gedragsdeskundigen hebben gerapporteerd dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Volgens hen vertoont verdachte van jongs af aan een patroon van grensoverschrijdend en antisociaal gedrag, waarbij hij geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag neemt of dat externaliseert. Hij heeft een prikkelbare en agressieve houding en een lacunaire gewetensvorming. Verdachte voelt zich al snel gerechtvaardigd in het inzetten van agressie om zijn zin te krijgen. Door zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft hij een egocentrische houding, gericht op zijn eigen belang. Hij heeft nooit een baan gehad en kiest in plaats daarvan voor criminele activiteiten. De gedragsdeskundigen concluderen dat zijn stoornis weliswaar verklarend is voor zijn houding, maar dat dit niet de mate van toerekening vermindert. Zij adviseren daarom om de ten laste gelegde feiten volledig aan verdachte toe te rekenen.De psychiater is van oordeel dat het risico op gewelddadig gedrag bij verdachte hoog is. De psycholoog merkt in het kader van het recidiverisico op dat kan worden verondersteld dat de kans aanwezig is dat verdachte zijn criminele carrière voort zal zetten. Beiden zien geen aanleiding om een advies voor behandeling of begeleiding in een strafrechtelijk kader uit te brengen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de hare.
Daarnaast wordt rekening gehouden met de inhoud van de reclasseringsrapporten, waaronder het meest recente rapport van 10 juni 2024, opgemaakt door J.P. Sint-Nieklaas. De reclassering heeft gerapporteerd dat verdachte op jonge leeftijd naar Nederland is verhuisd en dat zowel zijn moeder als zijn vader langdurig en meermalen gedetineerd zijn geweest, waardoor verdachte veelal op zichzelf was aangewezen. Volgens de reclassering heeft hij nooit een stabiele leefomgeving of relatie gekend. De reclassering rapporteert voorts dat reclasseringstrajecten in het verleden moeizaam verliepen. Gelet op de ontkenning van verdachte bij de ten laste gelegde feiten betrokken te zijn geweest, kan het recidiverisico niet adequaat worden ingeschat. Evenwel schat de reclassering, gelet op de vroege start van delictplegingen, de delictgeschiedenis, het eerdere verloop van trajecten, de (opnieuw ontstane) instabiele situatie door de detentie en de ernstige verdenkingen, het recidiverisico en het risico op letselschade bij een veroordeling in op hoog. Bij een veroordeling adviseert de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden, aangezien de reclassering geen mogelijkheden ziet om met interventies of toezicht het risico op recidive te beperken.
Straf
Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf dan een langdurige gevangenisstraf passend is. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd en heeft zij rekening gehouden met de recente verhoging van de wettelijke strafmaximum van doodslag als bedoeld in artikel 287 Sr. Gelet hierop neemt de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van acht jaren voor de bewezen verklaarde poging tot doodslag als vertrekpunt en houdt in strafverzwarende zin rekening met de ernst van de bewezenverklaarde bedreiging en het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid MDMA.
De rechtbank neemt in strafverzwarende zin in aanmerking het omvangrijke strafblad van verdachte en dat hij nooit een baan heeft gehad, maar daarvoor in de plaats heeft gekozen voor een crimineel bestaan. Het dossier wekt dan ook de indruk dat verdachte zich sinds zijn vrijlating in juni 2023 (wederom) voortdurend heeft bezig gehouden met criminele activiteiten. Verdachte blijft bewust voor de criminaliteit kiezen. Daarnaast houdt de rechtbank in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, terwijl de voorlopige hechtenis van verdachte in het kader van de verdenking in een andere drugszaak was geschorst. Ook het grote gevaar van herhaling dat de gedragsdeskundigen hebben vastgesteld, is een strafverzwarende omstandigheid.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarmee komt de rechtbank tot een hogere gevangenisstraf dan geëist, omdat zij – zoals hiervoor overwogen – strafverzwarende omstandigheden bij de uiteindelijke strafbepaling betrekt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen zoals vermeld in
bijlage IIIin beslag genomen.
Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 33a Sr, zodat de bij verdachte in beslag genomen telefoons niet kunnen worden verbeurdverklaard.
Teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de telefoons – te weten nrs. 10 en 11 – aan de rechthebbende, namelijk verdachte.
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de kogelpatronen en hulzen – te weten nrs. 1 tot en met 9 – onttrekken aan het verkeer. De kogelpatronen en hulzen zijn voorwerpen met betrekking tot welke het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit is begaan en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De rechtbank zal de verdovende middelen – te weten nr. 9 – onttrekken aan het verkeer. De verdovende middelen zijn voorwerpen met betrekking tot welke het in zaak B onder 1 ten laste gelegde is begaan en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de volgende artikelen:
36b, 36c, 45, 57, 63, 285 en 287 Sr;
2 en 10 en van de Opiumwet, en
26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde:
poging tot doodslag;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
nr. 10 – 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-AD2R023069_794961, iPhone);
nr. 11 – 1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-AD2R023069_793945, iPhone).
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van:
nr. 1 – 1 STK Patroon (Omschrijving: 2023154564);
nr. 2 – 1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2023154564-G6365776);
nr. 3 – 1 STK Huls (Omschrijving: PL1300-2023154564-G6365779);
nr. 4 – 1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2023154564-G6365779);
nr. 5 – 1 STK Huls (Omschrijving: PL1300-2023154564-G6365782);
nr. 6 – 1 STK Huls (Omschrijving: PL1300-2023154564-G6365783);
nr. 7 – 1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2023154564-G6425563, Geco);
nr. 8 – 1 STK Patroon (Omschrijving: PL1300-2023154564-G6425574, Geco);
nr. 9 – 1,61 KG Verdovende Middelen (Omschrijving: PL1300-2023154564-G6425529,
MDMA).
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.C. Danel, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en H.H.J. Zevenhuijzen rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Alexeas griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 november 2024.

Voetnoten

1.Hoge Raad 20 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:943; Hoge Raad 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1411 en Hoge Raad 3 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:122.
2.Hof Arnhem 1 februari 2005, ECLI:NL:GHARN:2005:AS5050.
3.Hoge Raad 10 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:24; Hoge Raad 22 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6181 en Hoge Raad 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0096.