4.3Het oordeel van de rechtbank
Heeft verdachte [slachtoffer 1] ontmoet en op hem geschoten?
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat verdachte op 9 juli 2023 met een vuurwapen in de richting van en op [slachtoffer 1] heeft geschoten, waardoor [slachtoffer 1] een schotwond in zijn bil heeft opgelopen. Zij overweegt daarover het volgende.
Op 9 juli 2023 omstreeks 23.24 uur zijn bij de politie meldingen binnengekomen van een schietincident bij de Isabella Richaardsstraat in Amsterdam. De getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) heeft verklaard meerdere knallen te hebben gehoord en om 23:23 uur uit zijn raam te hebben gekeken. Hij zag toen iemand over een brug rennen in de richting van de Diemer Campus. De ter plaatse gekomen opsporingsambtenaren troffen in de Isabella Richaardsstraat hulzen, kogelpatronen en bloedsporen aan. De hulzen en kogelpatronen zijn door het Nederlands Forensisch Instituut onderzocht en geconcludeerd wordt dat de aangetroffen sporen worden verwacht wanneer gebruik is gemaakt van één (semi-) automatisch werkend pistool van het kaliber 9 millimeter Parabellum, merk Glock.
Op diezelfde dag omstreeks 23:30 uur meldde [slachtoffer 1] zich bij het Cellencomplex Zuidoost in Amsterdam. [slachtoffer 1] verklaarde tegen een verbalisant dat hij was neergeschoten. Zijn kleding was doordrenkt van het bloed en de ter plaats gekomen ambulancemedewerkers constateerden dat hij een schotwond had bij de onderkant van zijn bil en dat ze geen uitschot konden vinden.
De politie heeft de telefoon van [slachtoffer 1] inbeslaggenomen en onderzocht. Uit dat onderzoek kan worden afgeleid dat [slachtoffer 1] in de middag van 9 juli 2023 via Snapchat heeft gesproken met [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en met verdachte over het oplossen van een conflict tussen verdachte en [naam 1] . Tussen hen drie vond in de middag een telefonisch groepsgesprek plaats, dat door [slachtoffer 1] was opgezet. Verder blijkt uit het onderzoek naar de telefoon van [slachtoffer 1] dat hij en verdachte daarna, wederom via Snapchat, contact hebben gehad met elkaar voor een ontmoeting. Uit dat contact blijkt dat zij elkaar rond het tijdstip en de locatie van het schietincident zouden ontmoeten.
Uit de reisbewegingen van het voertuig van verdachte, te weten een Kia Picanto (hierna: de Kia), blijkt dat de Kia zich ten tijde van het contact tussen verdachte en [slachtoffer 1] over het afstemmen van hun ontmoeting telkens verplaatste in de richting van Amsterdam Zuidoost. Om 23:17:12 uur stond de Kia stil aan de [adres] . De rechtbank merkt op dat die locatie een paar honderd meter van de afgesproken ontmoetingsplaats en de plaats delict ligt. Verdachte en [slachtoffer 1] hebben vervolgens een telefoongesprek gevoerd van 50 seconden dat om 23:20:19 uur werd afgerond. Enkele minuten daarna vond het schietincident plaats, namelijk vlak vóór of in ieder geval uiterlijk om 23:23 uur, gezien de verklaring van [getuige 1] .
De raadsvrouw heeft het verweer gevoerd dat ondanks dat [slachtoffer 1] en verdachte een afspraak hebben gemaakt, niet is vast te stellen dat daadwerkelijk een ontmoeting tussen hen heeft kunnen plaatsvinden. Het contact tussen verdachte en [slachtoffer 1] stopt immers volgens de raadsvrouw om 23:20 uur en vanaf de parkeerplek van de Kia en de plaats delict is het dan nog zeker vijf minuten lopen, wat de tijdspanne erg krap zou maken.
Indien de verdediging ervan uit is gegaan dat verdachte pas om 23:20 uur, na het telefoongesprek met [slachtoffer 1] , in de richting van de plaats delict is gaan lopen, merkt de rechtbank op dat verdachte om 23:18:29 uur naar [slachtoffer 1] heeft gestuurd:
‘Ma ben er bijna was geen parkeer’.Gelet op dit bericht acht de rechtbank het meer dan aannemelijk dat verdachte al in de richting van de plaats delict was gaan lopen nadat hij de Kia had geparkeerd, omstreeks 23:17:12 uur, en niet pas om 23:20 uur. Verdachte moet dan na het laatste telefoongesprek met [slachtoffer 1] al een paar minuten te voet onderweg zijn geweest. Bovendien heeft verdachte in zijn bericht van 23:18:29 uur aan [slachtoffer 1] aangegeven er bijna te zijn. Gelet hierop en gezien de omstandigheid dat de afstand tussen de parkeerplek en de plaats delict niet zodanig groot is dat verdachte dit niet binnen die tijd te voet heeft kunnen afleggen, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de OVC-gesprekken met sessienummers 1266 en 342 wel degelijk voldoende concreet zijn en daaruit voldoende blijkt dat wordt verwezen naar het schietincident. Het volgende is daarvoor van belang.
Op 1 november 2023 vond naar aanleiding van het schietincident op 9 juli 2023 in de straat Egoli in Amsterdam, nabij het plaats delict, een buurtonderzoek plaats. De oom van verdachte, [naam 2] , is woonachtig aan de [adres] . Op 3 november 2023 is een gesprek opgenomen (sessienummer 1266) tussen verdachte en een onbekend gebleven man. Verdachte vertelt in dat gesprek dat “ze” twee à drie dagen geleden langs alle huizen in de buurt van zijn oom zijn geweest. Daarop zegt de onbekend gebleven man: ‘
Ja? Maar wat.. ze weten niet dat jij het bent?’. Nu het buurtonderzoek op 1 november 2023 plaatsvond in de buurt van de oom van verdachte en verdachte in het gesprek van 3 november 2023 spreekt over dat
ze(waarvan de rechtbank begrijpt: de politie) twee à drie dagen geleden langs alle huizen in de buurt van zijn oom zijn geweest, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat wordt verwezen naar het buurtonderzoek naar het ten laste gelegde schietincident. De rechtbank zal dit gesprek dan ook gebruiken voor het bewijs. Daarbij levert dit gesprek een concrete aanwijzing voor de betrokkenheid van verdachte bij het schietincident, omdat de onbekend gebleven man verdachte naar het oordeel van de rechtbank op niet mis te verstane wijze aanwijst als direct betrokkene.
Ook het afgeluisterde telefoongesprek met sessienummer 342 acht de rechtbank voldoende concreet. In dat gesprek vertelt de moeder van [slachtoffer 1] over wat zij [slachtoffer 1] heeft horen zeggen tegen zijn vader. Het gesprek vindt twee dagen na het schietincident plaats en er wordt gezegd dat [slachtoffer 1] is beschoten. Daarmee kan het niet anders zijn dan dat zij verwijst naar het schietincident van 9 juli 2023 waarvan [slachtoffer 1] het slachtoffer is geworden. Daarom zal de rechtbank dit gesprek ook gebruiken voor het bewijs. Daarbij levert dit gesprek een concrete aanwijzing op voor de betrokkenheid van verdachte bij het schietincident, omdat in dit gesprek net als in de Snapchatsessie wordt verwezen naar een conflict, waarbij de omschrijving van een van de partijen voldoet aan die van [naam 1] en waarbij [slachtoffer 1] een bemiddelende rol zou hebben, en dat de ontmoeting tussen [slachtoffer 1] en de schutter daarmee in verband stond.
Dat er op 9 juli 2023 vlak vóór of om 23:23 uur een schietincident heeft plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer 1] met een vuurwapen is beschoten en in zijn bil is geraakt, staat gelet op het voorgaande genoegzaam vast. De rechtbank is gelet op het voorgaande ook van oordeel dat verdachte als de schutter bij die schietpartij was betrokken. Dit schietincident heeft plaatsgevonden omstreeks hetzelfde tijdstip als het tijdstip dat [slachtoffer 1] en verdachte elkaar zouden ontmoeten. Ook heeft het schietincident plaatsgevonden op dan wel nabij de tussen hen afgesproken ontmoetingslocatie. Daarnaast heeft de rechtbank hiervoor overwogen dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om [slachtoffer 1] voordat hij werd beschoten, te hebben kunnen ontmoeten. Tot slot bevat het dossier, gezien bovengenoemde OVC-sessie 1266, een concrete aanwijzing van de betrokkenheid van verdachte bij het schietincident. De rechtbank overweegt daarom dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte en [slachtoffer 1] elkaar hebben ontmoet en dat verdachte degene is geweest die op [slachtoffer 1] heeft geschoten met een vuurwapen. De rechtbank neemt daarbij bovendien in aanmerking dat verdachte voor deze omstandigheden die telkens op zichzelf en in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs van het aan hem ten laste gelegde feit, geen aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven.
Vrijspraak van poging tot moord
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte met zijn handelingen zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot moord. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Zij overweegt als volgt.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raadvolgt dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte rade’ moet komen vast te staan, dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat een verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat van voorbedachte raad sprake is, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat een verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Verdachte is weliswaar gewapend naar zijn ontmoeting met [slachtoffer 1] gegaan, maar de rechtbank acht het enkel meenemen van een vuurwapen onvoldoende om vast te kunnen stellen dat verdachte voorafgaand aan die ontmoeting het plan had beraamd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Het dossier bevat verder onvoldoende omstandigheden om daar anders over te oordelen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde poging tot moord.
Poging tot doodslag
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag op [slachtoffer 1] .
Voor een bewezenverklaring van poging tot doodslag op [slachtoffer 1] moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte door zijn handelen, opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval op de dood van [slachtoffer 1] – aanwezig is als een verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat dit gevolg zal intreden.
De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat zij het afgeluisterde gesprek van de moeder van [slachtoffer 1] zal gebruiken voor het bewijs. Uit dat gesprek en uit het forensisch onderzoek volgen wel degelijk, anders dan door de raadsvrouw is bepleit, enige feitelijke vaststellingen over het schieten en hetgeen is voorgevallen. Daarnaast zijn in de telefoon van [slachtoffer 1] foto’s en een screenshot van een brief van het Amsterdam UMC aangetroffen die betrekking hebben op zijn letsel.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten minste driemaal heeft geschoten op [slachtoffer 1] . Dat blijkt uit het forensisch onderzoek en uit hetgeen de moeder van [slachtoffer 1] heeft gehoord. Gelet op het afgeluisterde telefoongesprek van de moeder van [slachtoffer 1] , liet verdachte iets aan [slachtoffer 1] zien op een telefoon en heeft hij vervolgens zijn vuurwapen getrokken. [slachtoffer 1] is op de vlucht geslagen en werd beschoten door verdachte. [slachtoffer 1] is vervolgens gestruikeld, waarna verdachte dichtbij is gekomen en van dichtbij op [slachtoffer 1] heeft geschoten, terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag. Dit scenario past, gelet op de plaats van de schotwond, bij het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen. Uit het screenshot van de brief van het Amsterdam UMC blijkt dat [slachtoffer 1] van 9 juli 2023 tot en met 14 juli 2023 was opgenomen op de afdeling Traumachirurgie. Voorts wordt beschreven dat zijn defecte dunne darm en defecte blaasdak operatief moesten worden gesloten (spoed traumalaparatomie), waaruit volgt dat door de schotwond zijn dunne darm en blaasdak waren beschadigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is door minimaal driemaal van een relatief geringe afstand met een vuurwapen op een, vluchtende en later liggende, persoon te schieten de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat die persoon dodelijk wordt geraakt. De kans is immers groot dat in die hectiek vitale delen van het lichaam worden getroffen, hetgeen in dit geval ook is gebleken. [slachtoffer 1] is door één van de afgevuurde kogels namelijk in zijn bil geraakt, waarbij zijn dunne darm en blaasdak zijn beschadigd. Het handelen van verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het dodelijk treffen van [slachtoffer 1] , dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Daarmee acht zij de onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] bewezen.
Vrijspraak van medeplegen
Het medeplegen van een strafbaar feit kan worden bewezen als bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met een of meer andere personen.
Uit het bewijs blijkt niet dat sprake is van een voldoende en nauwe bewuste samenwerking van verdachte met een ander of anderen. De onbekend gebleven man van het OVC-gesprek met sessienummer 1266 spreekt slechts over de betrokkenheid van verdachte bij het schietincident. Ook de moeder van [slachtoffer 1] heeft het enkel over één man die was gekomen om met [slachtoffer 1] te praten en hem uiteindelijk heeft beschoten. Om die redenen, en omdat er verder geen aanwijzingen in het dossier zijn die wijzen op de betrokkenheid van een ander of anderen bij het schietincident, spreekt de rechtbank verdachte vrij van het ten laste gelegde medeplegen.
Uit de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde volgt ook de bewezenverklaring voor het onder 2 ten laste gelegde. Daarmee acht de rechtbank eveneens bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen van het merk Glock, kaliber 9 millimeter Parabellum.
De rechtbank begrijpt uit het dossier dat de 1.610 gram pillen, de pillen zijn die in de voormalige woning van verdachte, te weten de [adres] , zijn aangetroffen. De rechtbank acht – gelet hierop en gezien de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting – bewezen dat verdachte zich op 20 november 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben gehad van 1.610 gram MDMA.
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van de overige drugs die in de woning in [plaats] , gemeente Dijk en Waard, zijn aangetroffen. Evenmin kan op basis van het dossier wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij de productie, het vervoer of de handel in drugs. De rechtbank spreekt verdachte daar dan ook van vrij.
Bovendien spreekt de rechtbank verdachte vrij van het ten laste gelegde medeplegen. Uit het dossier blijkt niet dat sprake is van een voldoende en nauwe bewuste samenwerking van verdachte met een ander of anderen ten aanzien van het aanwezig hebben gehad van de in zijn woning aangetroffen drugs. Uit het dossier blijkt weliswaar dat verdachte voor verscheidene activiteiten met anderen contact legt, maar of dat contact betrekking heeft op de drugs die in zijn woning zijn aangetroffen, kan niet worden vastgesteld.
De raadsvrouw stelt dat voor een bewezenverklaring van bedreiging bij de bedreigde persoon daadwerkelijk de redelijke vrees moet zijn ontstaan dat verdachte hem iets aan wilde doen. Zij verwijst hierbij naar een arrest van het Gerechtshof Arnhem.Volgens de raadsvrouw kennen [slachtoffer 2] en verdachte elkaar al jaren en heeft [slachtoffer 2] de ten laste gelegde uitingen niet als een bedreiging opgevat.
De stelling van de raadsvrouw dat voor een bewezenverklaring van bedreiging in de zin van artikel 285 Sr is vereist dat bij de bedreigde persoon daadwerkelijk de redelijke vrees moet zijn ontstaan dat verdachte hem ook daadwerkelijk iets aan wilde doen, vindt, gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad, geen steun in het recht.
Uit deze rechtspraak volgt immers dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees
konontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De rechtbank gaat daarom voorbij aan het verweer van de raadsvrouw en overweegt ten aanzien van de ten laste gelegde bedreiging als volgt.
Op grond van de OVC-sessies 787, 788 en 219 lijkt het erop dat verdachte op 15 september 2023 en op 9 oktober 2023 dreigende voiceberichten heeft ingesproken die zijn gericht aan [bijnaam] , oftewel [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft bij het verhoor bij de rechter-commissaris op 23 mei 2024 verklaard dat zijn bijnaam [bijnaam] is en dat verdachte hem af en toe zo noemt.
De rechtbank is van oordeel dat niet is vast te stellen dat bovengenoemde voiceberichten daadwerkelijk aan [slachtoffer 2] zijn verstuurd en hem dus hebben bereikt. Niet is uit te sluiten dat verdachte na het inspreken de voiceberichten heeft verwijderd dan wel deze niet heeft verstuurd. [slachtoffer 2] heeft desgevraagd ook niet bevestigd dat hij deze berichten heeft ontvangen en geluisterd. De rechtbank spreekt verdachte ten aanzien van deze geuite bewoordingen dan ook vrij.
Dit is anders ten aanzien van de geuite bewoordingen van verdachte van 10 oktober 2023. Uit OVC-sessie 796 volgt immers dat verdachte op 10 oktober 2023 een telefoongesprek voerde met [slachtoffer 2] . Verdachte zei daarbij het volgende tegen hem: ‘
Ik ga jou kieren op mijn kanker kinderen, ik schiet jou dwars door je kankerschedel’,‘
Broer in die weekend broer, he broer, kijk [bijnaam] ga niet tegen mij liegen [bijnaam] .’, ‘
He broer, als ik naar daar kom, en je bent er niet, [bijnaam] , op mijn kankermoeder toch, ik ga naar je moeder thuis en wie open doet, ik schiet dwars... ik heb schijt of het een baby is of je moeder of je zusje broer.’,en ‘
Ik vermoord je, ik vermoord je’.
Deze bewoordingen zijn van dien aard en zijn onder zodanige omstandigheden geschied dat bij [slachtoffer 2] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. Aangezien verdachte deze bewoordingen telefonisch rechtstreeks tegen [slachtoffer 2] heeft geuit, was laatstgenoemde op de hoogte van deze bedreiging.
Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de bedreiging van [slachtoffer 2] .