ECLI:NL:HR:2023:943

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
21/05326
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over moord met voorbedachte raad en overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1958, werd beschuldigd van de moord op zijn moeder, gepleegd op 23 september 2018. De verdachte had eerder nagedacht over de mogelijkheid om zijn moeder om het leven te brengen, en nam uiteindelijk in de hal van het verzorgingshuis het besluit om haar te doden. Hij heeft haar gewurgd met een tie-wrap in zijn auto op de parkeerplaats van het verzorgingshuis. Het hof had vastgesteld dat de verdachte voldoende tijd had om na te denken over zijn daad, en dat hij niet handelde uit een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere uitspraken over voorbedachte raad en oordeelde dat het hof toereikend gemotiveerd had geoordeeld dat de verdachte met voorbedachte raad had gehandeld. Daarnaast werd in de cassatiefase geconstateerd dat de redelijke termijn van artikel 6 lid 1 van het EVRM was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van elf jaren en twee maanden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde straf, en verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/05326
Datum20 juni 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 december 2021, nummer 22-005085-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van feit 1 wat betreft de voorbedachte raad ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij op 23 september 2018 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, immers heeft de verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg een tie-wrap om de hals en de nek van die [slachtoffer] gedaan en die tie-wrap om die hals/nek strak getrokken en aangetrokken gehouden, waardoor de hals van die [slachtoffer] werd dichtgedrukt en waardoor die [slachtoffer] (enige tijd) geen adem kon halen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 4. Daarvan zijn in het bijzonder van belang:
“1. De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 14 oktober 2019 verklaard - zakelijk weergegeven - (...):
De voorzitter deelt mee:
Op de camerabeelden van 23 september 2018 is te zien dat u omstreeks 16:28 uur met uw moeder het verpleeghuis verlaat en dat er nog andere personen bij u in de buurt lopen. (...) Bij de politie heeft u verklaard dat u op dat moment bent gaan treuzelen, omdat u wilde dat deze personen weg zouden gaan. Vervolgens zou u extra lang hebben gedaan over uw moeder in de auto helpen, onder andere door eerst uw jasje op de achterbank te leggen voordat u haar in de auto liet stappen. Daarna heeft u nog even gewacht voordat u haar hielp met haar autogordel. Bij het instappen in de auto zou u al een tie-wrap hebben zien liggen in het zijvak van de autodeur. U zei vervolgens tegen uw moeder dat haar autogordel niet goed zat. Toen zij vervolgens de andere kant op keek, zou u de tie-wrap hebben gepakt. Dit was een grote tie-wrap van 78 centimeter die al anderhalf jaar in uw auto zou liggen, zo verklaarde u. Deze tie-wrap had u destijds gevonden bij een bouwterrein. De politie heeft daar nader onderzoek naar gedaan en concludeert dat dat soort tie-wraps inderdaad in de bouw wordt gebruikt. Toen uw moeder keek met wat er met haar gordel aan de hand was, heeft u de tie-wrap over haar hoofd gedaan en de tie-wrap vervolgens stevig aangetrokken. Klopt dat?
De verdachte verklaart:
Ja.
(...)
De oudste rechter deelt aan de verdachte mee:
Uit uw verklaringen bij de politie blijkt dat u heeft nagedacht over hoe u uw moeder om het leven zou brengen, bijvoorbeeld met uw blote handen of met het suède sjaaltje dat uw moeder die dag droeg. Uiteindelijk is die tie-wrap in beeld gekomen. Het lijkt er daarom op dat u op 23 september 2018 gedurende de dag al momenten heeft gehad waarop u nadacht over de manier waarop u uw moeder om het leven ging brengen. Dat zou kunnen betekenen dat u er al langer mee bezig was.
De verdachte verklaart:
Er hebben veel scenario’s in mijn hoofd gezeten. Ik kon de confrontatie met mijn moeder aangaan en opbiechten dat ik haar geld had vergokt, het geld van iemand anders lenen of op een andere manier het geld proberen te verdienen. Die mogelijkheden heb ik tegen elkaar afgewogen en op een gegeven moment heb ik besloten om haar om het leven te brengen. Dan moest het gebeuren voordat we weg zouden rijden bij het verpleeghuis. Achteraf gezien was het beter geweest als ik gewoon tegen mijn moeder had opgebiecht dat ik haar geld had vergokt. U, voorzitter, vraagt mij of het klopt dat ik verschillende scenario's in mijn hoofd had, maar nog geen beslissing had genomen. Dat klopt. U, oudste rechter, vraagt mij op welk moment ik precies de beslissing heb genomen om mijn moeder om het leven te brengen. Dat was in de hal van het verpleeghuis.
(...)
De verdachte verklaart op verdere vragen van de officier van justitie als volgt:
(...) U vraagt mij of ik het plan om mijn moeder om het leven te brengen al had op de heenweg naar het verpleeghuis. Nee. (...) Op het moment dat ik in de auto stapte, was ik van plan om mijn moeder met mijn blote handen of met haar sjaaltje om het leven te brengen. Toen ik de deur open deed, zag ik de tie-wrap liggen en toen dacht ik: “dat is ook een mogelijkheid”.
(...) U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik om 16:34 uur de parkeerplaats van het verpleeghuis heb verlaten. U zegt mij dat mij is voorgehouden dat te zien is dat ik om 16:40 uur de parkeerplaats heb verlaten. (...) Ik weet zeker dat ik er om 16:34 uur weg ben gereden. (...) U houdt mij voor dat het tijdsbestek tussen het moment dat ik met mijn moeder het verpleeghuis verliet en het moment waarop ik zeg te zijn weggereden, namelijk om 16:34 uur, erg kort is. Ja, dat is het ook, ik kan het ook niet helpen. Ik ben om 16:34 uur weggereden, zo zag ik op de klok in de auto. U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat het tweeënhalve minuut heeft geduurd voordat mijn moeder is overleden en u vraagt mij hoe ik dat zo zeker weet, omdat de klok in de auto geen seconden aangeeft. Ik had een horloge om met een secondewijzer.
(...)
2. Een proces-verbaal van bevindingen verhoor [verdachte] , maandag 5 november 2018 d.d. 6 november 2018 van de politie eenheid Den Haag, dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (DH) (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (...):
als de op 5 november 2018 afgelegde verklaring van de verdachte:
[Verbalisant:] Wat is er met je moeder gebeurd, [verdachte] .
[Antwoord:] Ik (...)
Ik heb mijn moeder gewurgd. (...)
[Verbalisant:] Hoe is dat gegaan?
[Antwoord:] Ik heb haar opgehaald bij tante [betrokkene 1] . De afspraak is met haar gemaakt de donderdag ervoor. Ik zou die zondag het pasje en het geld geven. Moeder is in mijn auto ingestapt. We zijn naar [betrokkene 2] toegereden. In het Kalverbos is [betrokkene 3] dood gegaan. Daar heb ik het over gehad op de heenweg, omdat ik mijn moeder zoveel mogelijk aan het praten wilde hebben. Om de doodeenvoudige reden, zolang je aan het praten bent, begin je niet over het geld. En dat is gelukt tot aan [A] . Ik ben bij [A] binnen geweest. En dan zit je met de terugweg. Ik heb mijn moeder de auto in geholpen en heb haar vast gezet. Ik heb gewacht tot de mensen die voor mij geparkeerd stonden weg waren. Toen zei ik tegen mijn moeder: "De autogordel zit niet goed vast." Die had ik vastgezet. Toen heb ik de tie-wrap om haar hoofd gedaan en aangetrokken.
(...)
[Verbalisant:] En waarom [verdachte] ?
[Antwoord:] Omdat ik wist dat mijn moeder op de terugweg over die veertig (40) duizend zou beginnen. Ik had het op de heenweg uitgesteld en op de terugweg zou ze erover beginnen.
(...)
[Verbalisant:] Wanneer bedacht jij hem om haar nek te doen? (...)
[Antwoord:] In de auto eigenlijk pas.
[Verbalisant:] Wanneer in de auto? (...)
[Antwoord:] Op dat moment eigenlijk. Ik bedoel, ik weet dat hij links naast me in de auto ligt. Mijn moeder had dat suède sjaaltje om, want eerst dacht ik nog aan dat suède sjaaltje.
(...)
[Verbalisant:] Maar dat zeg je dan wel, maar je zit naast haar. En dan ... Wat zeg je dan letterlijk?
[Antwoord:] Eerst heb ik zitten treuzelen, omdat die andere mensen weg moesten rijden. Vlak voor je zien ze toch wat er gebeurt. Dus terwijl ik daar mee bezig was, zag ik hen wegrijden. In tussentijd heeft mijn moeder haar portemonnee open gemaakt en “Hier heb je twintig (20) euro”. Want dat is de afspraak. Dat heb ik aangepakt en in het dashboard gelegd.
[Verbalisant:] En toen?
[Antwoord:] Portemonnee dicht. Die doet ze in haar tasje. Die mensen zijn toen weggereden. Dan heb je geen getuigen.
[Verbalisant:] Dus daar zat je op te wachten, totdat er geen getuigen waren.
[Antwoord:] Nadat die (het hof begrijpt: die auto) weggereden was, toen zei ik, volgens mij zit je gordel niet goed. Niet aan deze kant, waar ik haar vast gezet had, maar aan de andere kant. Toen draaide ze haar hoofd om. Toen pakte ik de tie-wrap, douwde hem er door heen, en sjoem (fon) gelijk erover heen en check (fon). Dat gaat echt in een seconde.
(...)
[Verbalisant:] Op welk moment dacht je wel of niet?
[Antwoord:] (...) Ik had mijn jas uitgedaan. Op de achterbank gegooid. Ik ging er zelf naast zitten. En dan is het van... nu... want ik kan moeilijk zeggen, als ik drie straten verderop zit... ja sorry ma... we gaan nu even stoppen want.... Op dat moment dacht ik “het moet maar gebeuren”. Ik moest natuurlijk tijd rekken om te wachten tot die mensen het parkeervak uit waren.
[Verbalisant:] Hoe lang duurde dat?
[Antwoord:] Ja, heel kort maar. Die mensen lopen in de hal al voor me, ik dacht: “wegwezen”.
[Verbalisant:] Dat dacht je toen al?
[Antwoord:] Ja, toen moest ik mijn moeder nog in de wagen helpen ... en toen ik in de wagen zat, toen dacht ik: “nu”.
3. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] dd. 8 november 2018 met bijlagen d.d. 14 november 2018 van de politie eenheid Den Haag, dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (DH) (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (...):
als de op 8 november 2018 afgelegde verklaring van de verdachte:
[Verbalisant:] Want je had je moeder ook gesproken toch, die donderdag?
[Antwoord:] Die bel ik meestal rond een uur of 7. (...)
[Verbalisant:] Wat heb je met de moeder besproken?
[Antwoord:] Ze begon over het feit dat ze die 40.000 terug wilde hebben. Ze zegt: “Ik heb een afschrift binnengekregen en daar staan er al zoveel op, ik wil dat je stopt!”. Ik zeg: “Ma, dan maak ik er eerst een rond bedrag van en dan geef ik het je zondag terug”.
(...)
[Verbalisant:] Hoe weet jij dat zo goed, [verdachte] ?
[Antwoord:] Omdat ze dat tegen mij zei. Ze zei: “Ik wil dat je stopt!”. “Ma, er staat nog teveel op, ik wil nog meer opnemen tot je onder de 20.000 komt.” “Nee,” zegt ze, “ik wil dat je stopt”. Ja, en toen zat ik met een probleem.
(...)
[Verbalisant:] Jij hebt dan een gesprek gehad met je moeder en je weet dat die 40.000 terug moeten.
[Antwoord:] En die heb ik niet.
(...)
En dan zit je ineens met dat tijdsbestek tot zondag. Waarvan de zondag ook afvalt.
[Verbalisant:] Wat ging er door je hoofd die zaterdag?
[Antwoord:] Dat ik het niet ging redden...
(...)
4. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met bijlagen d.d. 18 december 2018 van de politie eenheid Den Haag, dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (DH) (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (...):
als de op 14 december 2018 afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Wat zou je met dat geld doen?
A: Ik zou 40.000 aan mijn moeder geven.
V: Wat is daarmee gebeurd?
A: Dat is opgegaan aan het casino.
(...)
V: Dan denk je nu moet het gebeuren. Je treuzelt dan bij het weggaan. Je wilt geen pottenkijkers.
A: Ja. Je ziet die mensen nog voor je dus. Dus ik heb gewacht tot die mensen wegreden.
(...)
V: Nou ja, misschien niet hoe je het zou gaan doen, maar je wist, ik heb een probleem.
A: Nee...ja, vanaf donderdag had ik wel een probleem.
(...)
V: Hoe lang ben jij daar geweest in [A] ?
A: Tussen twee en half vijf
V: Hoe laat ging je naar buiten?
A: Ja, uhhh 16:28.
V: Om 16:28 uur loop jij naar buiten?
A: Ja, en om 16:34 ben ik weggereden.
5. Een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 23 september 2019 van de politie eenheid Den Haag, dienst Regionale Recherche, Team Grootschalige Opsporing (DH) (...). Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (...):
als de op 23 september 2019 afgelegde verklaring van de verdachte:
V: Wanneer bedenk je dan: "Ik ga het doen?" Op welk moment heb je dat bedacht?
A: (stilte)
Op het moment dat ik zo'n beetje naar buiten liep. Nadat ik [betrokkene 2] naar zijn kamer had gebracht. Zo in de auto gaat ze erover beginnen.
V: Dus je brengt [betrokkene 2] naar zijn kamer, dan loop je bij [betrokkene 2] weg, wat denk je dan?
A: Ik heb mijn moeder opgepakt, ze zat in de hal.
V: Wat dacht je toen? Toen je naar je moeder liep?
A: (...) Als ik iets ga doen, dan moet het gebeuren voordat ik ga rijden. Als je aan het rijden bent, kun je niks meer doen.
(...)
V: Wat doe je dan verder nog?
A: Treuzelen omdat er mensen om je heen lopen. Ik heb mijn jas op de achterbank gegooid.
V: Waarom?
A: Ook als vertraging zijnde. Treuzelen en zorgen dat die auto wegrijdt. Daar zat ik op te wachten.
V: Hoe lang duurde dat?
A: Een minuut misschien, anderhalf weet ik niet. Je zit met je moeder te praten en ik zie dat ze wegrijden.
V: Ze geeft je nog geld?
A: Ze geeft me eerst nog geld ja.
V: Dan geeft ze jou € 20 en dat pak je aan. Wat gaat er dan in je om?
A: Nu of nooit.
V: Nu of nooit? En dan...?
A: Nu.
(...)
V: Er gaan dan meerdere opties door je hoofd. Je denkt een soort van na, welke opties zijn er? Ik kan nog ruzie met haar maken.
A: Had gekund.
V: En ik kan het erover hebben? Ik kan nog een smoesje verzinnen of ik ga haar dood maken, hier en nu.
A: Ja.
V: Hoe komt het dan dat je voor het laatste kiest en niet voor het eerste?
A: Weet ik niet. Je neemt op dat moment een beslissing.
V: Dan neem je weloverwogen een beslissing?
A: Ja! Niet DE oplossing. Maar goed...
(stilte)
V: Je hebt even de tijd hè? Want eerder verklaar je ook... "Dat je het idee voor het doden van de moeder bij je opkwam toen je [betrokkene 2] van het restaurant naar zijn kamer bracht en je moeder op je wachtte in de gang"
A: Ik heb gezegd tegen je, op de terugweg toen ik met mijn moeder in de hal was.
(...)
V: Op het moment dat je [betrokkene 2] weg ging brengen?
A: Nee, nadat ik hem weggebracht heb, dat ze opstaat en aan mijn arm meegaat. Toen dacht ik van: "Het is of nu... Onderweg gaat het niet met mijn handen aan het stuur."
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Moord
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig de door hem overgelegde en in het dossier gevoegde pleitnota voorts bepleit – kort en zakelijk weergegeven – dat indien het hof uitgaat van de bekennende verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd, geen sprake is geweest van voorbedachten rade, althans dat daar contra-indicaties voor bestaan. Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963 en HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761).
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ acht het hof in het bijzonder de feiten en omstandigheden die blijken uit de bekennende verklaringen die de verdachte bij de politie en de rechtbank heeft afgelegd, redengevend. Hieruit leidt het hof af dat de verdachte het vooropgezette plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hij heeft immers meerdere malen nagedacht over de mogelijke oplossingen voor zijn financiële probleem, waarbij één van deze oplossingen het om het leven brengen van [slachtoffer] inhield. In de hal van het verpleeghuis heeft hij de beslissing genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hij heeft erover nagedacht om dit met zijn handen te doen of met het sjaaltje dat [slachtoffer] die dag droeg. Ook heeft hij op dat moment de keuze gemaakt om [slachtoffer] op de parkeerplaats in zijn auto om het leven te brengen, omdat dit al rijdende niet mogelijk zou zijn. Uiteindelijk heeft hij in zijn auto de keuze gemaakt om haar te wurgen door middel van een tie-wrap. Het hof stelt vast dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft kunnen geven. Tussen het in de hal genomen besluit om [slachtoffer] om het leven te brengen en de uitvoering in de auto is immers enige tijd verstreken. Deze tijd heeft hij echter niet gebruikt voor herbezinning, maar heeft hij gebruikt om na te denken over de manier waarop het moest gebeuren. De verdachte heeft expres getreuzeld zodat er geen mensen meer in de buurt zouden zijn wanneer hij de daad zou verrichten. Ook in de auto heeft hij nog gewacht tot de laatste personen op de parkeerplaats uit het zicht waren. Voorts wist de verdachte dat het gebruiken van een tie-wrap onomkeerbaar zou zijn.
Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld, is niet gebleken. Het handelen van de verdachte is doelgericht en planmatig geweest. Dit wordt bovendien versterkt door de gedragingen die de verdachte na de verwurging heeft verricht, meer in het bijzonder dat de verdachte het wilde laten lijken op een vermissing en de familieleden van [slachtoffer] aldus heeft voorgelogen. Uitgaande van de feitelijke toedracht zoals reeds vastgesteld, is naar het oordeel van het hof niet gebleken van contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachten rade. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft gehandeld en acht de onder 1 primair impliciet primair tenlastegelegde moord wettig en overtuigend bewezen.”
2.3
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrip ‘met voorbedachten rade’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepaling.
2.4
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezenverklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder als de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat voor en tijdens het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963).
2.5
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte al meerdere malen had nagedacht over de mogelijke oplossingen voor zijn financiële probleem, waarbij één van deze oplossingen het om het leven brengen van [slachtoffer] inhield, en daaruit afgeleid dat de verdachte al eerder het plan had om haar van het leven te beroven. Het hof heeft verder vastgesteld dat de verdachte vervolgens in de hal van het verpleeghuis de uiteindelijke beslissing heeft genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verder heeft het hof vastgesteld dat ook tussen dit besluit en de daadwerkelijke uitvoering daarvan in de auto op de parkeerplaats enige tijd is verstreken, mede omdat de verdachte heeft getreuzeld zodat daarbij geen mensen in de buurt zouden zijn, en dat de verdachte die tussentijd heeft gebruikt om verder na te denken over het moment en de manier waarop het volgens hem zou moeten gebeuren. Uiteindelijk heeft de verdachte in zijn auto de keuze gemaakt om [slachtoffer] te wurgen met behulp van een tie-wrap.
Met deze vaststellingen heeft het hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en toereikend gemotiveerd geoordeeld dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Dat de vaststellingen van het hof ook inhouden dat de verdachte pas op het laatste moment heeft gekozen tussen de verschillende manieren waarop hij zijn voornemen [slachtoffer] te wurgen kon uitvoeren, is voor de begrijpelijkheid van dit oordeel niet relevant.
2.6
Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, faalt het.
2.7
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van elf jaren en twee maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze elf jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 juni 2023.