Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser 1] ,
1.De procedure
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren aan de zijde van [eiser 1] en Sarabel aanwezig mr. E.E.U. Vroom, mr. I. Koudstaal en mr. M.E. Rosing (kantoorgenoten van mr. De Greve). [eiser 1] was niet aanwezig. [gedaagde] was aanwezig met mr. Ynzonides en zijn kantoorgenoot mr. M.H. de Boer.
Als toehoorders waren aanwezig [naam 1] (deurwaarder), [naam 2] en
[naam 3] (beiden van DigiJuris B.V.) en mr. D.C. Roessingh en mr. M. Gerrits (beiden advocaat van [naam 4] ).
2.De feiten
€ 10.000.000,-) is door [eiser 1] en [naam 4] een
letter of intentgetekend. Hieruit volgt kort gezegd dat zou worden gekozen voor een
joint venture-structuur: [eiser 1] zou een belang van 50% verwerven in de onderneming die [naam 4] in Iran zou oprichten.
joint venture-structuur. [gedaagde] heeft toen bemiddeld tussen [eiser 1] en [naam 4] met als doel de samenwerking tussen hen te formaliseren. Onder begeleiding van [gedaagde] is onderhandeld over een samenwerkingsovereenkomst. In die onderhandelingen is tevens afgesproken dat [eiser 1] aanvullend € 10.850.000,- (€ 10.000.000,- als investering en € 850.000,- als werkkapitaal) aan [naam 4] zou verstrekken. In december 2016 heeft [eiser 1] het bedrag van € 10.850.000,- overgemaakt naar de derdengeldrekening van [gedaagde] , ten behoeve van [naam 4] . Vanaf die derdengeldrekening heeft [gedaagde] het bedrag overgemaakt naar Corporate Real Estate B.V., een vennootschap van [naam 4] .
€ 15.000.000,- aan [eiser 1] zou terugbetalen, bij gebreke waarvan het volledig uitstaande bedrag per direct opeisbaar zou zijn.
“
allecorrespondentie (waaronder, maar uitdrukkelijk niet beperkt tot, correspondentie tussen [gedaagde] en [naam 4] , en tussen [gedaagde] en de raadslieden van [naam 4] ), digitale en fysieke bescheiden en/of andere relevante bescheiden, schriftelijk en/of elektronisch (waaronder, maar uitdrukkelijk niet beperkt tot: e-mails, brieven, SMS-, Whatsapp- of Telegram-berichten, en/of berichten via andere direct messaging-tools) in welke vorm en op welke gegevensdrager dan ook (waaronder, maar uitdrukkelijk niet beperkt tot, servers, USB-sticks, iPads, iPhones, andere mobiele telefoons of tablets, flash drives en harde schijven), alsmede al hetgeen zich in ‘the cloud’ bevindt”.
Onder randnummer 99 van het verzoek is opgenomen dat onder de in beslag te nemen bescheiden in ieder geval ook de overeenkomst valt die op 12 april 2016 tussen [gedaagde] en [naam 4] is gesloten en de afschriften van bankrekeningen op naam van [gedaagde] of aan hem gelieerde vennootschappen met daarop zichtbaar overboekingen van of aan [naam 4] of van of aan [naam 4] gelieerde vennootschappen. [eiser 1] is, aldus het verzoekschrift, op de hoogte van het bestaan van deze stukken omdat hij dit van de FIOD heeft vernomen en in het strafdossier heeft gelezen.
Onder randnummers 129 en 130 van het verzoekschrift is verzocht de deurwaarder toegang te verlenen tot de gehele zakelijke en persoonlijke e-mailboxen van [gedaagde] . In de persoonlijke e-mailbox zou zich geen geprivilegieerde correspondentie moeten bevinden. [eiser 1] benadrukt verder dat hij geen toegang zal krijgen tot de gehele zakelijke e-mailbox, omdat pas in de artikel 843a Rv-procedure (op tegenspraak) zal worden bepaald van welke bescheiden aan [eiser 1] een afschrift dient te worden verstrekt. Er zijn in die procedure voldoende waarborgen om ervoor te zorgen dat de geprivilegieerde correspondentie vertrouwelijk blijft, dit alles aldus het verzoekschrift. Subsidiair is verzocht op de zakelijke e-mailbox beslag te leggen aan de hand van de in het verzoekschrift onder randnummer 130 opgenomen zoektermen.
- alle correspondentie tussen gerekestreerde en de in het verzoekschrift genoemde [naam 4] , zowel op papier als op gegevensdragers, en welke vorm dan ook, inclusief de correspondentie die zich in the Cloud, (waaronder in ieder geval ten aanzien van de in randnummer 129 van het verzoekschrift genoemde e-mailadressen/mailboxen; bij die emailboxen dient te worden gezocht met gebruikmaking van de in randnummer 130 van het verzoekschrift subsidiair genoemde emailadressen en/of zoektermen);- de schriftelijke overeenkomst tussen gerekestreerde en [naam 4] van 12 april 2016;- informatie over wallets op naam van gerekestreerde of aan hem gelieerde ondernemingen waarin cryptovaluta worden gehouden en informatie betreffende bestaande bankrekeningnummers; rekeningafschriften behoeven vooralsnog niet te worden beslagen nu die bij kennis van de in gebruik zijnde rekeningnummers later altijd nog kunnen worden opgevraagd;2.17. Op 30 november 2022 is het bewijsbeslag ten laste van [gedaagde] gelegd. In het proces-verbaal van beslaglegging is opgenomen dat twee ordners (een rode ordner met opschrift “
Mediation” en een zwarte ordner met opschrift “
AMB 040”) en een tweetal losse A-4 documenten in beslag zijn genomen (althans door de deurwaarder zijn gekopieerd, de originelen zijn aan [gedaagde] geretourneerd). Daarnaast heeft de deurwaarder kopieën gemaakt van een iPhone en een Apple Macbook Air. Vanaf die gegevensdragers heeft de deurwaarder kopieën gemaakt van WhatsApp, Signal en van de e-mailboxen van [gedaagde] . De deurwaarder heeft de fysieke en digitale kopieën (op een USB-stick en op een harde schijf) in bewaring gegeven aan DigiJuris.
3.Het geschil in conventie en in reconventie
in conventiebij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. ten aanzien van bescheiden waarover [gedaagde] direct of indirect kan beschikken[gedaagde] te veroordelen om binnen een week na het wijzen van dit vonnis aan de advocaat van [eiser 1] afschrift van de volgende bescheiden te verstrekken:
iii. alle concepten van deze overeenkomst en alle correspondentie over deze overeenkomst;
Mediation", de zwarte ordner met het opschrift "
AMB 040" en de losse A4-documenten die door de deurwaarder in beslag zijn genomen;
entussen [gedaagde] en de raadslieden van [naam 4] , onder wie in ieder geval begrepen mr. Van Bekkum, mr. Brouwer, mr. Wijers en mr. Koets, zowel als geadresseerde als in de cc, schriftelijk en/of elektronisch (waaronder – doch uitdrukkelijk niet beperkt tot – e-mails, brieven, telefoonnotities, (MS Word) bestanden, SMS-, WhatsApp- of Signal berichten) in de periode van 1 januari 2015 tot en met de datum van dit vonnis die zien op [eiser 1] en/of de steengroeven, waaronder in ieder geval (doch niet beperkt tot) alle correspondentie en documentatie over:
‘fuzzy search’) en op basis van de zoektermen zoals genoemd in Annex I bij de dagvaarding;
30 november 2022 in beslag genomen bescheiden zo spoedig mogelijk aan de advocaat van [eiser 1] te verstrekken, voor zover deze onder de door de gerechtelijk bewaarder gemaakte selectie vallen, en van deze opdracht een afschrift te verstrekken aan de advocaat van [eiser 1] ;
in reconventiebij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
(1) het op 30 november 2022 door [eiser 1] en Sarabel ten laste van [gedaagde] gelegde bewijsbeslag met onmiddellijke ingang op te heffen;
(2) [eiser 1] en Sarabel te bevelen al het in beslag genomen materiaal te doen vernietigen, op straffe van dwangsommen;
(3) [eiser 1] en Sarabel te bevelen aan de advocaat van [gedaagde] te bevestigen dat aan het bevel tot vernietiging is voldaan, op straffe van dwangsommen;
(4) [eiser 1] en Sarabel te bevelen bij elk volgend verzoek tot het leggen van beslag ten laste van [gedaagde] de voorzieningenrechter te voorzien van een kopie van dit vonnis, op straffe van een dwangsom;
(5) met veroordeling van [eiser 1] en Sarabel in de proces- en nakosten.
4.De standpunten van partijen
jetset-leven dat [naam 4] zich heimelijk aanmat met het geld van [eiser 1] . [naam 4] heeft in een paar jaar tijd tientallen miljoenen euro’s over de balk gegooid (casino’s, luxe jachten, privévliegtuigen, horloges, kunst etc.). Zonder tussenkomst van [gedaagde] was [eiser 1] nooit een samenwerking met [naam 4] aangegaan. [gedaagde] heeft vervolgens op cruciale momenten in het proces een dubbelrol vervuld en daarbij misbruik gemaakt van zijn jarenlange vertrouwensrelatie met [eiser 1] .
letter of intentovereen. Het was de bedoeling om op een later moment een uitvoerige samenwerkingsovereenkomst op te stellen, maar dat vlotte niet of nauwelijks. Hierdoor verslechterden de verhoudingen. [gedaagde] zou daarom als onafhankelijk bemiddelaar, en niet als advocaat, optreden. Opmerkelijk is dat [gedaagde] [eiser 1] tijdens die onderhandelingen nog wist te verleiden om nogmaals een bedrag van € 10.850.000,- aan [naam 4] ter beschikking te stellen. [gedaagde] opperde toen ook het gebruik van zijn derdengeldrekening om dat bedrag aan [naam 4] te kunnen doen toekomen. Dat [gedaagde] dit bedrag vervolgens aan Corporate Real Estate heeft overgemaakt, en niet aan [naam 4] , wist [eiser 1] niet. Had hij dit geweten dan had hij hierover uiteraard kritische vragen gesteld. Inmiddels is [eiser 1] bekend dat Corporate Real Estate een van de verdachten is in het onderzoek van het OM en eigenaar is geworden van vier panden in Nederland (met een waarde van € 12.500.000,-), waarop het OM beslag heeft gelegd. Tijdens een getuigenverhoor bij de FIOD is [eiser 1] voorgehouden (en dit is ook in het strafdossier opgenomen) dat [gedaagde] een bedrag van ten minste € 450.000,- heeft ontvangen van [naam 4] voor ‘netwerkactiviteiten’ en dat [gedaagde] door [naam 4] een ‘verkoopbonus’ van € 10.000.000,- in het vooruitzicht is gesteld wanneer de steengroeven worden doorverkocht. Van dit laatste bedrag is reeds € 150.000,- aan [gedaagde] betaald. Een en ander volgt uit een geheime overeenkomst tussen [gedaagde] en [naam 4] van 12 april 2016 die bij een doorzoeking van een pand van [naam 4] is gevonden. Dergelijke transacties kunnen het daglicht niet verdragen en dit alles is dan ook verzwegen voor [eiser 1] . [eiser 1] kan niet anders concluderen dan dat [gedaagde] zich door [naam 4] heeft laten omkopen. [gedaagde] had om die reden een eigen belang om [naam 4] in de bemiddeling te bevoordelen ten koste van [eiser 1] . [gedaagde] deed dit door steeds sturend op te treden en druk uit te oefenen op [eiser 1] (onder meer bij het ondertekenen van de schikkingsovereenkomst).
(1) [gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld jegens [eiser 1] door misbruik te maken van het vertrouwen dat [eiser 1] in hem stelde, onder meer door in het geheim betalingen aan te nemen van [naam 4] . Voor zover [naam 4] geen volledig verhaal biedt voor de vorderingen uit hoofde van de leningsovereenkomsten, betekent dit dat [eiser 1] schade heeft geleden waarvoor [gedaagde] mogelijk (mede) aansprakelijk kan worden gesteld.
(2) [eiser 1] heeft een vordering tot vernietiging van de bemiddelingsovereenkomst wegens bedrog en/of dwaling.
(3) [eiser 1] heeft uit hoofde van wanprestatie een vordering op [gedaagde] tot terugbetaling van de vergoeding die aan [gedaagde] is betaald voor zijn bemiddelende werkzaamheden.
(4) [eiser 1] heeft een vordering op [naam 4] van ruim € 75 miljoen. [naam 4] neemt in de bodemprocedure die [eiser 1] tegen hem heeft aangespannen stellingen in over de rol van [gedaagde] die [eiser 1] in die procedure moet kunnen weerleggen.
(5) [eiser 1] heeft vorderingen op [naam 4] en [gedaagde] uit hoofde van groepsaansprakelijkheid (artikel 6:166 BW).
[eiser 1] heeft ook een rechtmatig belang in de zin van artikel 843a Rv. Het gaat dan om een bewijsbelang in de eerder genoemde procedures tegen [gedaagde] en [naam 4] . [eiser 1] heeft verder belang bij afgifte van de overeenkomst van 12 april 2016 waarin de vergoeding van [gedaagde] van € 10.000.000,- is opgenomen. [eiser 1] dient een compleet beeld te krijgen van de heimelijke en onrechtmatige afspraken tussen [gedaagde] en [naam 4] . Hetzelfde geldt voor openbaarmaking van de rekeningafschriften en voor alle (e-mail)correspondentie tussen [gedaagde] en [naam 4] . Tot slot geldt in het kader van artikel 843a Rv dat de gevorderde bescheiden voldoende bepaalbaar zijn. Dat geldt in ieder geval voor de overeenkomst van 12 april 2016 en voor de twee in beslag genomen ordners (een rode ordner met opschrift “
Mediation” en een zwarte ordner met opschrift “
AMB 040”). Dat voor de rest niet alle bescheiden afzonderlijk kunnen worden gespecificeerd staat volgens jurisprudentie van de Hoge Raad niet aan toewijzing van de exhibitievordering in de weg.
€ 450.000,- aan (een vennootschap van) [gedaagde] . Van belang hierbij is dat [gedaagde] zich vanaf 2016 naast zijn advocatenpraktijk is gaan bezighouden met ondernemen en netwerkactiviteiten, waarbij hij uit zijn grote netwerk de juiste mensen bij elkaar brengt voor specifieke projecten en investeringen, hetgeen [eiser 1] niet kan zijn ontgaan.
(1) [gedaagde] krijgt het onterechte verwijt dat hij vertrouwelijke informatie over het FIOD-onderzoek voortijdig heeft doorgespeeld. Dit is een harde leugen.
(2) [gedaagde] krijgt het onterechte verwijt dat hij informatie afkomstig uit dossiers van [eiser 1] zou hebben gedeeld.
(3) [eiser 1] stelt met betrekking tot de gesprekken in juni 2020 (zie 2.11) ten onrechte dat [gedaagde] namens [naam 4] actief op zoek was naar nieuwe investeerders en dat [gedaagde] [eiser 1] zou hebben gevraagd of hij bereid zou zijn [naam 4] uitstel van betaling te verlenen.
(4) [eiser 1] heeft [gedaagde] telkenmale neergezet als “zelfverklaard onafhankelijk bemiddelaar”. Deze term wekt een geheel verkeerde indruk. Ook heeft [eiser 1] gesteld dat hij zwaar heeft geleund op het vertrouwen dat hij in [gedaagde] stelde. [eiser 1] verzwijgt echter dat hij deze verwijten schriftelijk heeft ingetrokken in een brief aan de voorzieningenrechter, ten tijde van een kort geding dat eerder aanhangig was. Verderop in zijn conclusie van antwoord heeft [gedaagde] nog een elftal schendingen opgenomen van de waarheidsplicht, zoals neergelegd in artikel 21 Rv.
AMB 040”. Voor iedereen is duidelijk dat dit stukken uit een strafdossier betreft. De deurwaarder heeft hierdoor zijn geheimhoudingsplicht geschonden. Op de mondelinge behandeling van dit kort geding heeft [gedaagde] verklaard dat de beslagen informatie bij DigiJuris niet veilig is. Hij heeft twee beveiligingsrisico’s geanalyseerd bij DigiJuris. Dit geeft [gedaagde] een ongemakkelijk gevoel omdat er een reëel risico is dat derden bij de beslagen informatie kunnen. Dit alles dient te leiden tot opheffing van het beslag, aldus [gedaagde] .
5.De beoordeling in conventie
- bewijsbeslag kan slechts plaatsvinden onder de in artikel 843a Rv gestelde voorwaarden;
- het verlof om bewijsbeslag te leggen geeft geen verdergaande aanspraken dan de bewaring van de in beslag genomen bescheiden;
- het verlof, noch de beslaglegging zelf, geeft de beslaglegger recht op afgifte, inzage of afschrift in of van de beslagen bescheiden;
fishing expedition;
- de verzoeker dient zijn belang bij de beslaglegging voldoende aannemelijk te maken, alsmede feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat de beslaglegging met het oog daarop noodzakelijk is;
bepaalde bescheiden. Van een algemeen inzagerecht is geen sprake. Artikel 843a Rv is bedoeld voor de situatie dat de inhoud van een schriftelijk bewijsmiddel aan een partij in beginsel bekend is, maar dat zij het niet in haar bezit heeft. Een zeer ruime en generieke omschrijving van de gegevens waarin inzage wordt verlangd, staat in de weg aan toewijzing van een vorderingen op grond van artikel 843a Rv. Dit artikel biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan een partij hoopt dat zijn wederpartij daarover beschikt en waarvan hij vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen. [3] 5.3. Vordering A ziet op bescheiden waarover [gedaagde] direct of indirect kan beschikken. Vordering A is onderverdeeld in de onderdelen i. tot en met vi. De onderdelen i., iii., iv. en vi. zien niet op
bepaalde bescheiden, zoals hiervoor bedoeld. Weliswaar kan in het kader van artikel 843a Rv niet worden verlangd dat elk document waarin inzage wordt gevorderd precies bij naam wordt genoemd, maar de omschrijving in de onderdelen i., iii., iv. en vi. is te ruim en te generiek om in dit kort geding de inzagevordering te kunnen toewijzen. Het gaat dan immers om het “
gehele” bemiddelingsdossier inclusief “
alle communicatie”, “
alle” concepten van de overeenkomst van 12 april 2016 en “
alle correspondentie” over die overeenkomst, “
alle bescheiden” waaruit betalingen tussen [gedaagde] en [naam 4] blijken en “
correspondentie en documentatie” gewisseld tussen [gedaagde] en [naam 4] en tussen [gedaagde] en een viertal bij naam genoemde advocaten van [naam 4] “
in de periode van 1 januari 2015 tot en met datum te wijzen vonnis”. Voorshands zal inzage in deze bescheiden ontaarden in een
fishing expeditionen reeds daarom is de vordering voor zover die ziet op deze bescheiden niet toewijsbaar.
allecorrespondentie tussen [gedaagde] en [naam 4] en evenmin op correspondentie tussen [gedaagde] en (andere) advocaten van [naam 4] . Weliswaar ziet vordering A niet op de beslagen bescheiden, maar [eiser 1] kan niet op deze wijze de beschikking van de voorzieningenrechter omzeilen. Verder kan niet kan worden uitgesloten dat de geheimhoudingsplicht van de andere advocaten van [naam 4] zou worden geschonden indien deze inzage zou worden toegestaan, hetgeen voorshands een gewichtige reden vormt als bedoeld in artikel 843a lid 4 Rv, en dus eveneens in de weg staat aan toewijzing van deze inzagevordering.
rechtmatig belangdient te hebben en dat het moet gaan om bepaalde bescheiden
aangaande een rechtsbetrekking.In dit kader hebben [eiser 1] en Sarabel gesteld, dat volgens hen sprake is van een redelijk vermoeden (ofwel een voldoende mate van aannemelijkheid) dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan onrechtmatig handelen en/of wanprestatie, dat zij om die reden een bodemprocedure tegen [gedaagde] aanhangig zullen maken en dat een en ander toewijzing rechtvaardigt van de vorderingen in conventie.
ex parte) bewijsbeslag is weliswaar gehaald, maar de hogere lat die geldt bij een inzagevordering in kort geding (op tegenspraak) niet. Over onderdeel ii. (afgifte van de overeenkomst van 12 april 2016) wordt nog het volgende overwogen. Op zich heeft [eiser 1] in het licht van de vorderingen die hij stelt te hebben op [gedaagde] mogelijk belang om van die overeenkomst kennis te nemen. Dat is echter onvoldoende om de vordering op dit onderdeel toe te wijzen. Allereerst geldt dat de inhoud van de overeenkomst staat beschreven in het strafdossier dat in het bezit is van [eiser 1] en dat ten aanzien van die overeenkomst, die in handen is van de FIOD, geen vrees voor verduistering bestaat. Bovendien heeft [eiser 1] , zoals hiervoor is overwogen, op dit moment onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij door [gedaagde] is benadeeld en niet valt in te zien dat de (verdere inhoud van de) overeenkomst van enig belang is voor de onderbouwing daarvan. Ten aanzien van vordering B wordt overwogen dat uit het proces-verbaal van beslaglegging niet is gebleken dat bij de beslaglegging acht is geslagen op de beperkingen die de voorzieningenrechter in de beschikking van 7 oktober 2022 heeft verbonden aan de verlofverlening. Verder geldt dat een aantal zoektermen zoals opgenomen in Annex 1 bij de dagvaarding te algemeen is om uit de beslagen bescheiden de bescheiden die mogen worden ingezien te kunnen selecteren. Het gaat dan met name om de zoektermen
overeenkomst, contract, lening, derdengeldrekening, derdenrekening, bemiddeling, mediation, terugbetalingen
onafhankelijk.
subsidiairgevorderd die vordering toe te wijzen onder de voorwaarde en beperking als genoemd in randnummer 133 tot en met 135 van de dagvaarding, hetgeen kort gezegd erop neerkomt dat, voor het geval zich onder de beslagen bescheiden geprivilegieerde informatie zou bevinden, [gedaagde] die bescheiden op twee wijzen aanlevert, een volledige en ongeclausuleere selectie, en een tweede selectie waarin [gedaagde] de informatie die volgens hem geprivilegieerd is zwart maakt. Die tweede selectie zou dan aan [eiser 1] kunnen worden verstrekt en vervolgens zou de voorzieningenrechter, de landelijk deken of een door de voorzieningenrechter aan te wijzen deskundige moeten beoordelen of de zwartgemaakte informatie inderdaad geprivilegieerde informatie betreft. Hoe een en ander praktisch zou moeten worden uitgevoerd is op de mondelinge behandeling van dit kort geding niet nader toegelicht door de advocaten van [eiser 1] en Sarabel. Daarnaast staat aan toewijzing van de subsidiaire vorderingen in de weg dat met deze ‘beperkte’ inzage het bezwaar dat geen sprake is van bepaalde bescheiden en/of dat geen sprake is van een rechtmatig belang dan wel van een rechtsbetrekking niet wordt weggenomen.
1.079,00
6.6. De beoordeling in reconventie6.1. Vervolgens liggen de vorderingen van [gedaagde] ter beoordeling: kort gezegd opheffing van het bewijsbeslag en vernietiging van de beslagen bescheiden.
Artikel 21 Rv
als advocaatheeft bemiddeld komt hem uit dien hoofde het verschoningsrecht toe. [4] In dit geval kan uit e-mails en brieven van [gedaagde] zelf worden afgeleid dat [gedaagde] niet – zoals hij stelt – als advocaat is opgetreden, maar als bemiddelaar. [eiser 1] heeft in dit verband verwezen naar e-mails van [gedaagde] uit augustus en oktober 2016, uit januari 2018, uit januari en februari 2019 en uit juni 2020 waarin [gedaagde] (bijvoorbeeld) schrijft:
“
voor geen van beide partijen als advocaat op[treedt]”
“
gevraagd om te bemiddelen”
“
als bemiddelaar”
“
niet in opdracht van [naam 4]”
“
als mediator”
“
de rol van bemiddelaar [heeft] vervuld en [is] blijven vervullen”
“
al jarenlang advocaat [is] van [eiser 1] en [naam 4]” en daarom “
niet voor hen allebei kan optreden”
“
deze opdracht niet als advocaat [kan] aannemen”
“
aansprakelijkheid voor een juridische fout bij de uitwerking en uitvoering van de schikking sowieso niet [kan] accepteren want omdat ik niet als advocaat optreed en ik ook niet [ben] verzekerd tegen dergelijke aansprakelijkheid”
In een brief van 16 februari 2017 heeft [gedaagde] aan [eiser 1] en [naam 4] het volgende geschreven:
“
Zoals jullie begrijpen is er in 2016 voor mij erg veel tijd aan het dossier besteed. Ik heb er meer dan 100 uur in zitten, maar er is ook tijd verloren gegaan aan het bespreken van mijn exacte rol nu ik in deze niet als advocaat maar als mediator optreed.”
In een e-mail van 14 februari 2019 heeft [gedaagde] geschreven:
“
ik wil graag (…) dat beide partijen verklaren zich er volledig van bewust te zijn dat ik datgene wat van mij wordt gevraagd niet als hun advocaat kan doen (want ik ben van beide partijen nog steeds advocaat in andere zaken) omdat er dan sprake is van het optreden ten behoeve van twee partijen die een duidelijk tegenstrijdig belang hebben; gelet op het voorgaande zal ik, als partijen desalniettemin willen dat ik deze opdracht uitvoer, deze opdracht als bemiddelaar op mij nemen.”
Niet alleen valt in het licht van deze (vele) correspondentie niet in te zien hoe [gedaagde] thans het standpunt kan innemen dat hij wél heeft opgetreden als advocaat, ook is voldoende aannemelijk dat [eiser 1] en [naam 4] [gedaagde] zagen als bemiddelaar en niet als advocaat. De hiervoor geciteerde e-mails en brieven van [gedaagde] waren immers gericht aan [eiser 1] en [naam 4] , en niet is gesteld of gebleken dat [eiser 1] of [naam 4] ooit te kennen heeft gegeven het met de inhoud hiervan niet eens te zijn. Dat [gedaagde] niet als advocaat optrad wordt verder onderstreept door het feit dat zowel [eiser 1] als [naam 4] in het gehele proces nog werden bijgestaan door (andere) advocaten.
advocatenkantoor, dat zijn werkzaamheden vielen onder zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering als
advocaat, dat rekening werd gehouden met de gedragsregels en het tuchtrecht voor
advocatenen dat hij bepaalde werkzaamheden op zich nam, juist met het oog op de hem rustende geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht. Deze omstandigheden leggen tegenover de sterke aanwijzingen die hiervoor zijn opgenomen dat [gedaagde] juist niet als advocaat optrad onvoldoende gewicht in de schaal.