ECLI:NL:GHARL:2020:3098

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
200.276.202/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek conservatoir bewijsbeslag in hoger beroep wegens niet voldoen aan subsidiariteit en proportionaliteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot conservatoir bewijsbeslag. Het verzoek was ingediend door [verzoeker], die eerder in eerste aanleg door de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland op 16 maart 2020 was afgewezen. Het hof oordeelde dat aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit niet was voldaan, waardoor het verzoek opnieuw werd afgewezen. De zaak betreft een geschil tussen [verzoeker] en zijn broers, die tot 1 maart 2020 vennoten waren in een vennootschap onder firma. Na de uittreding van een van de broers heeft [verzoeker] geprobeerd bewijsbeslag te leggen op documenten en gegevensdragers die zich bij de andere broers bevonden. Het hof concludeerde dat [verzoeker] niet aannemelijk had gemaakt dat hij een rechtmatig belang had bij het bewijsbeslag, en dat de gevraagde gegevens zich ook op privéadressen bevonden, wat de proportionaliteit in het geding bracht. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de voorzieningenrechter en wees het verzoek tot bewijsbeslag af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.276.202/01
(zaaknummer rechtbank C/19/130463 / KG RK 20-66)
beschikking van 15 april 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: verzoeker,
advocaat: mr. N.E. Koelemaij, kantoorhoudend te Assen,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

2.
[geïntimeerde2],
3.
[geïntimeerde3],
allen wonende te [A] ,
4.
de vennootschap onder firma Strijk Veetransport,
gevestigd te [A] ,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: verweerders,
niet opgeroepen in beide instanties.
Partijen zullen hierna ook bij hun naam worden genoemd.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 16 maart 2020.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift (met 2 producties) dat op de griffie is ontvangen op 18 maart 2020.
2.2.
Telefonisch heeft mr. N.E. Koelemaij de griffier op 1 april 2020 laten weten dat zijn in het beroepschrift opgenomen verzoek om af te zien van het horen van geïntimeerden meebrengt dat ook [verzoeker] ervan afziet om in hoger beroep te worden gehoord. Het hof heeft geen aanleiding gezien om geïntimeerden op het verzoek in hoger beroep te horen.
2.3.
Het hof heeft beschikking bepaald op vandaag.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
– [verzoeker] en [geïntimeerde1] zijn broers en waren tot 1 maart 2020 de vennoten van V.O.F. Internationaal Transport Gebr. Strijk (hierna: de VOF).
– [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] zijn zonen van [geïntimeerde1] en werknemers van de VOF.
– Op 1 maart 2020 is [geïntimeerde1] uit de VOF getreden. [verzoeker] heeft verklaard op grond van de desbetreffende bepalingen in de vennootschapsakte de onderneming van de vennootschap te willen voortzetten, maar is voornemens daarop terug te komen en aan te sturen op verdeling en vereffening van het vennootschappelijk vermogen.
– [B] , [C] en MB Livestock waren tot (omstreeks) 1 maart 2020 de belangrijkste opdrachtgevers van de VOF (hierna: de opdrachtgevers van de VOF).
– [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] hebben op 1 maart 2020 transportbedrijf Strijk Veetransport VOF opgericht.
3.2.
In de beschikking van 16 maart 2020 heeft de voorzieningenrechter, zakelijk weergegeven, het door [verzoeker] verzochte conservatoir bewijsbeslag afgewezen en het verzochte conservatoir beslag tot afgifte (deels) toegewezen voor zover de betreffende zaken zich bevinden op het woonadres van [geïntimeerde1] , dat ook als postadres voor de VOF dient. Het hoger beroep strekt er toe dat de verzoeken voor zover die zijn afgewezen, alsnog worden toegewezen. Daartoe heeft [verzoeker] zes grieven geformuleerd. Grief I heeft daarbij geen zelfstandige betekenis, zodat deze grief niet afzonderlijk besproken hoeft te worden. Voor zover de verzoeken van [verzoeker] zijn toegewezen, zijn die aan beoordeling in hoger beroep onttrokken en is het hof aan de beslissingen over die verzoeken gebonden.
conservatoir bewijsbeslag
3.3.
Grief IIricht zich tegen de afwijzing van de voorzieningenrechter van het verzoek tot het ten laste van [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] leggen van conservatoir bewijsbeslag op:
– schriftelijke gegevensdragers (brieven, memo's, aantekeningen, verdere verslagen en welke bescheiden dan ook) en,
– digitale gegevensdragers, zoals computers, USB-sticks, externe harde schijven die onder andere bevatten e-mailcorrespondentie, (concept)brieven en (concept)memo's, en wat voor bestanden dan ook, in zoverre deze bestanden naar redelijke verwachting bevatten:
correspondentie uit het jaar 2020 tussen [geïntimeerde1] en/of [geïntimeerde2] en/of [geïntimeerde3] en - één of meer van - de opdrachtgevers van de VOF
correspondentie uit het jaar 2020 tussen [geïntimeerde1] en/of [geïntimeerde2] en/of [geïntimeerde3] onderling omtrent de beëindiging van de samenwerking tussen [verzoeker] en [geïntimeerde1]
correspondentie uit het jaar 2020 tussen [geïntimeerde1] en/of [geïntimeerde2] en/of [geïntimeerde3] omtrent de oprichting van Strijk Veetransport VOF
e eigen notities van [geïntimeerde1] en/of [geïntimeerde2] en/of [geïntimeerde3] omtrent de beëindiging van de samenwerking tussen [verzoeker] en [geïntimeerde1] , voor zover dit blijkbaar ziet op beoogde of voorziene verbreking van de handelsrelatie tussen de opdrachtgevers en de VOF
eigen notities van [geïntimeerde1] en/of [geïntimeerde2] en/of [geïntimeerde3] omtrent de oprichting van Strijk Veetransport VOF, voor zover dit blijkbaar ziet op beoogde of voorziene overname van de relaties met de opdrachtgevers van de VOF,
zowel voor zover [geïntimeerde1] en/of [geïntimeerde2] en/of [geïntimeerde3] deze gegevensdragers voor zichzelf houden als voor zover zij deze gegevensdragers voor elkaar houden, welke stukken zich in alle gevallen bevinden op de woonadressen van [geïntimeerde1] en/of [geïntimeerde2] en/of [geïntimeerde3] en het vestigingsadres van de VOF en op enig ander adres in Nederland waar zij hun gegevens bewaren.
3.4.
Een bewijsbeslag zoals hier verzocht is in beginsel mogelijk op grond van het bepaalde in de artikelen 843a en 730 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Dit betekent dat de beslaglegging slechts kan plaatsvinden onder de in artikel 843a Rv gestelde voorwaarden (zie HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9958).
3.5.
Bij de beoordeling van het verzoek van [verzoeker] heeft de voorzieningenrechter op juiste gronden vooropgesteld dat een bewijsbeslag een ingrijpend middel is, zodat bij de beoordeling van een dergelijk verzoek getoetst dient te worden of niet op andere wijze tegemoet kan worden gekomen aan de belangen van [verzoeker] (subsidiariteitsbeginsel) bijvoorbeeld omdat de beoogde bewijsvoering op andere, minder ingrijpende, wijze kan plaatsvinden en of de in het verzoekschrift gestelde omstandigheden de inzet van een zo ingrijpend middel rechtvaardigen (proportionaliteitstoets). Aan de stelplicht van degene die verlof vraagt om bewijsbeslag te leggen, worden hoge eisen gesteld. Dat geldt in het bijzonder indien verlof wordt gevraagd om beslag te mogen leggen in de woningen, zoals hier in de woningen van [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] .
3.6.
Het hof verenigt zich met het oordeel van de voorzieningenrechter dat de inzet van een zo ingrijpend dwangmiddel als het bewijsbeslag in deze situatie niet gerechtvaardigd is. Het hof overweegt daartoe als volgt.
3.7.
Artikel 843a Rv schrijft in het eerste lid voor dat hij i) die daarbij rechtmatig belang heeft, (op zijn kosten) inzage, afschrift of uittreksel kan vorderen van ii) bepaalde bescheiden aangaande iii) een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene iv) die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
Heeft [verzoeker] een rechtmatig belang?
3.8.
De vordering die [verzoeker] tegen [geïntimeerde1] wil instellen is een vordering tot vereffening en verdeling van de VOF. Volgens [verzoeker] is te verwachten dat [geïntimeerde1] in die procedure tot zijn verweer zal aanvoeren dat voor vereffening en verdeling van de VOF geen grond is omdat [verzoeker] heeft verklaard de onderneming van de VOF te willen voortzetten. [verzoeker] stelt dat hij de gegevens waarop hij bewijsbeslag wil doen leggen nodig heeft voor de onderbouwing en eventueel, indien het verweer gevoerd zou worden dat hij niet op zijn aanvankelijke keuze terug mag komen, van het bewijs van zijn stelling dat hij als gevolg van de handelwijze van [geïntimeerde1] niet gehouden kan worden aan die verklaring tot voortzetting van de onderneming van de VOF. [verzoeker] stelt dat hij op die verklaring mag terugkomen omdat [geïntimeerde1] op (of omstreeks) 29 februari 2020 - een dag nadat [verzoeker] had laten weten de onderneming te willen voortzetten en een dag voor uittreding van [geïntimeerde1] uit de VOF - telefonisch tegen de opdrachtgevers van de VOF heeft gezegd dat de VOF vanaf 2 maart 2020 niet langer (voor hen) transporten verzorgt. De opdrachtgevers van de VOF hebben daarop alle opdrachten ingetrokken waardoor de onderneming van de VOF volgens [verzoeker] niet langer levensvatbaar is. [verzoeker] betoogt dat sprake is van een vooropgezet plan van [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] om de VOF in zware financiële problemen te brengen en mogelijk failliet te laten gaan zodat [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] de activa van de VOF op gunstige condities over kunnen nemen voor de onderneming die zij op 1 maart 2020 hebben opgericht. [verzoeker] stelt dat [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] al eerder belangstelling toonden voor overname van de onderneming van de VOF als hij die niet zou voortzetten. [verzoeker] voert aan dat deze handelwijze van [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] ook onrechtmatig jegens hem is op grond waarvan zij schadeplichtig ten opzichte van hem zijn.
3.9.
Naar het oordeel van het hof heeft [verzoeker] met deze stellingen niet aannemelijk weten te maken dat hij een rechtmatig belang heeft in de in artikel 843a Rv vereiste zin. De deugdelijkheid van de daarvoor door [verzoeker] aangevoerde grondslag voor wat betreft zijn rechtsverhouding met [geïntimeerde1] is bepaald onzeker, nu deze slechts uitgaat van de veronderstelling dat [geïntimeerde1] de wens van [verzoeker] om toch tot verdeling en vereffening van het vennootschappelijk vermogen over te gaan niet zal respecteren en daartegen het verweer zal voeren dat [verzoeker] niet op zijn eerdere verklaring tot voortzetting mag terugkomen. Daarbij is het hof er ook niet van overtuigd dat in een hoofdzaak zal worden geoordeeld dat [verzoeker] slechts onder bijzondere, door hem te bewijzen omstandigheden daarop mag terugkomen.
3.10.
[verzoeker] spreekt verder wel zijn vermoeden uit dat (met [geïntimeerde1] ) [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] een vooropgezet plan hebben om de activa van de VOF onder gunstige condities over te nemen en daardoor jegens hem onrechtmatig handelen, maar concretiseert dat niet nader dan dat zij op 1 maart 2020 een eigen vervoersonderneming hebben opgericht, blijkend uit het uittreksel van de KvK. Onduidelijk is in hoeverre die mogelijke onderneming concurrerend is of zal zijn aan die van de VOF. [verzoeker] heeft verder niet onderbouwd dat het [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] op grond van hun arbeidsovereenkomst niet is toegestaan om na hun dienstverband met de VOF een concurrerende onderneming te beginnen, dan wel op grond van welke andere feiten en omstandigheden dat verboden is. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] gebonden zijn aan een daartoe strekkend concurrentiebeding. Bij de stukken bevinden zich geen arbeidsovereenkomsten waaruit dat kan volgen.
Fishing expedition?
3.11.
Bij de beoordeling van het gevraagde bewijsbeslag betrekt het hof verder dat [verzoeker] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in beslag te nemen bescheiden zich onder [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en/of [geïntimeerde3] bevinden. De zeer ruim en generieke omschrijving van de gegevens waarvan [verzoeker] inzage wil, maakt eerder aannemelijk dat [verzoeker] hoopt dat [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] die gegevens ergens hebben dan dat zij over die gegevens beschikken. Artikel 843a Rv biedt niet de mogelijkheid voor het opvragen van documenten waarvan een partij hoopt dat de wederpartij over die stukken beschikt en waarvan hij vermoedt dat zij wel eens steun zouden kunnen geven aan zijn stellingen (vlg. het arrest van dit hof van 22 april 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3377).
3.12.
Op grond van het voorgaande en omdat de gegevens waarop [verzoeker] bewijsbeslag wil doen leggen zich bevinden op (ook) de privéadressen van [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en/of [geïntimeerde3] , is naar het oordeel van het hof niet voldaan aan het vereiste van proportionaliteit.
3.13.
Voor toewijzing van het verzochte bewijsbeslag is ook geen plaats omdat [verzoeker] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt, zoals ook de voorzieningenrechter heeft overwogen, dat eventuele bewijsvoering niet op andere wijze kan plaatsvinden, zodat niet is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit. [verzoeker] stelt dat [geïntimeerde1] de handelsrelaties tussen de VOF en de opdrachtgevers van de VOF telefonisch heeft beëindigd. Het hof heeft geen aanleiding - [verzoeker] heeft daarvoor geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd - om voorshands aan te nemen dat de genoemde opdrachtgevers van de VOF en ook [geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] onvolledige en/of leugenachtige getuigenverklaringen zullen afleggen, indien zij onder ede worden gehoord. Aan de belangen van [verzoeker] kan dan ook op een andere manier tegemoet worden gekomen dan door het leggen van een bewijsbeslag.
3.14.
Gegeven deze omstandigheden faalt grief II.
conservatoir beslag tot afgifte
3.15.
De voorzieningenrechter heeft het beslag tot afgifte van de administratie van de onderneming van de VOF toegewezen en ook het beslag tot afgifte van een aantal zaken van de VOF, te weten de bankpassen, tankpassen, voorgedrukt briefpapier en kentekenbewijzen en sleutels van in het beslagverzoek nader aangeduide voertuigen, één en ander voor zover de zaken zich op het adres van [geïntimeerde1] bevinden.
3.16.
Grief IIIziet op de afwijzing van het verzoek om te bepalen dat de deurwaarder en/of de bewaarder zich kan laten bijstaan door een computerdeskundige of een ander technisch expert. Deze grief slaagt niet. Bij een conservatoir beslag tot afgifte met aanstelling van een bewaarder mag de deurwaarder zich door hem ondergeschikten laten bijstaan waaronder, ingeval de administratie zich op een computer bevindt, ook door iemand die kan assisteren om de boekhouding ter plaatsen te kopiëren. Dat in een dergelijk geval met kopieën kan worden volstaan is ook in verzoek opgenomen (het onderdeel sub 6) en dit onderdeel van het verzoek is door de rechtbank toegewezen. Een nadere beslissing omtrent wie de deurwaarder bij deze beslaglegging mee mocht nemen om hem te assisteren bij de effectuering van dit beslag tot afgifte hoeft de rechter niet te geven.
3.17.
Met
grief IVkomt [verzoeker] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat het beslag tot afgifte wordt beperkt tot het woonadres van [geïntimeerde1] , dat ook als (post)adres voor de VOF dient. Het hof is van oordeel dat [verzoeker] zijn grief onvoldoende heeft onderbouwd. In de brief van 2 maart 2020 heeft (de advocaat van) [geïntimeerde1] aan (de advocaat van) [verzoeker] laten weten dat [verzoeker] de administratie van de VOF van 2018 tot en met 2020 op een accountantskantoor kan afhalen en dat [geïntimeerde1] de administratie van de VOF van de jaren daarvoor onder zich houdt. Het is gelet daarop niet aannemelijk dat de administratie van de VOF zich bij één van de zonen van [geïntimeerde1] bevindt. [verzoeker] heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat de bankpassen, voorgedrukt briefpapier en kentekenbewijzen en sleutels van in het beslagverzoek nader aangeduide voertuigen zich op de woonadressen van [geïntimeerde2] en/of [geïntimeerde3] bevinden. Bovendien blijkt niet dat het niet in de macht van [verzoeker] ligt om een dergelijke tankpas te blokkeren. Dat [verzoeker] om teruggave heeft gevraagd, blijkt evenmin.
3.18.
Grief Vricht zich tegen de afwijzing van de voorzieningenrechter van het verzoek van [verzoeker] om te bepalen dat de deurwaarder bij de gerechtelijke bewaring de hulp van de sterke arm van politie en justitie in kan roepen. Deze grief slaagt niet. De met de executie van het beslagverlof tot afgifte belaste deurwaarder heeft geen rechterlijke machtiging nodig om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm van politie en justitie in te roepen als de deuren gesloten zijn, of de opening geweigerd wordt. Die bevoegdheid ontleent de deurwaarder rechtstreeks aan het bepaalde in de artikelen 444-444b Rv, welke bepalingen overeenkomstig van toepassing zijn op conservatoir beslag (artikelen 712 en 734 Rv; vgl. rov 3.7.4. van HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9958).
3.19.
Grief VIziet op de afwijzing door de voorzieningenrechter van het verzoek om te verklaren dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en uitvoerbaar op alle dagen en uren is. De grief faalt. Dat het beslag, zoals [verzoeker] aanvoert, op meerdere adressen moet worden gelegd is een ontoereikende onderbouwing van dat verzoek. Die andere adressen dan het woonadres van [geïntimeerde1] zijn door de rechtbank immers terecht afgewezen en ook overigens heeft [verzoeker] geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk is dat een noodzaak bestaat het beslag ook gedurende avonduren, in het weekend en op feestdagen ten uitvoer te kunnen leggen.

4.De slotsom

De grieven falen. De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Voor een proceskostenveroordeling ziet het hof geen aanleiding.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen van 16 maart 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Kuiper, R.E. Weening en J. Smit en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 april 2020.