ECLI:NL:RBAMS:2023:6803

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
13/214447-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Polen met betrekking tot strafbaarheid en dubbele strafbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 oktober 2023 uitspraak gedaan over een vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Poznań, Polen. Het EAB is uitgevaardigd op 8 december 2022 en betreft de aanhouding en overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1967, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 12 oktober 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd met 30 dagen.

De rechtbank heeft de feiten en de grondslag van het EAB beoordeeld, waarbij de verdediging aanvoerde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de feiten niet dubbel strafbaar zouden zijn. De officier van justitie stelde echter dat de feiten wel degelijk onder Nederlandse strafbepalingen vallen. De rechtbank oordeelde dat de dubbele strafbaarheid niet vereist dat de feiten onder identieke Nederlandse strafbepalingen vallen, maar dat het voldoende is dat de feiten onder enige Nederlandse strafbepaling vallen. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsvrouw en concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen individueel reëel gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces in Polen is aangetoond. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan Polen voor de feiten zoals omschreven in het EAB. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/214447-23
Datum uitspraak: 26 oktober 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 28 augustus 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 8 december 2022 door
the Regional Court in Poznań, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1967,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 oktober 2023, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. Y. Finani die waarneemt voor haar kantoorgenoot,
mr. A.C. Vingerling, advocaat in Utrecht, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van 7 April 2021 van
the District Court in Trzcianka(II K 19/21).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog één jaar, vijf maanden en zestien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat beide feiten niet dubbel strafbaar zijn. Met betrekking tot feit 1 is het Poolse wetsartikel het uitgangspunt en van dit artikel bestaat geen Nederlands equivalent. Verder is het niet betalen van alimentatie (feit 2) niet strafbaar naar Nederlands recht.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1, gezien de feitsomschrijving, naar Nederlands recht wel kan worden gekwalificeerd als een strafbaar feit en dat ten aanzien van feit 2 kan worden afgezien van de toepassing van de weigeringsgrond van artikel 7 OLW.
Oordeel van de rechtbank
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank dat het verweer van de raadsvrouw niet slaagt. Bij de toetsing van de dubbele strafbaarheid is niet vereist dat de feitsomschrijving onder een identieke Nederlandse strafbepaling valt of een identieke Nederlandse kwalificatie oplevert. [4] Voldoende is dat zij onder enige Nederlandse strafbepaling valt. Er moet worden nagaan of de feitelijke elementen die de oorsprong vormen van het strafbare feit, zoals die zijn weergegeven in het EAB, indien zij zouden hebben plaatsgevonden op het grondgebied van de uitvoerende lidstaat, als zodanig ook op dat grondgebied strafrechtelijk hadden kunnen worden bestraft. [5] De rechtbank beoordeelt de dubbele strafbaarheid dus niet aan de hand van het Poolse wetsartikel. Het verweer wordt daarom verworpen.
De rechtbank stelt vast dat aan de eisen van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in verbinding met artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank dat het feit, zoals omschreven in het EAB als ‘het niet betalen van kinderalimentatie’, niet naar Nederlands recht strafbaar is. De rechtbank kan aan de hand van het EAB en de aanvullende informatie namelijk niet vaststellen dat de opgeëiste persoon tijdens het begaan van dit feit (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het in een hulpeloze toestand brengen of laten van zijn kind. [6]
De rechtbank ziet echter aanleiding om van de weigering af te zien, omdat zij van oordeel is dat onvoldoende aanleiding voor weigering bestaat. De rechtbank acht daarbij redengevend dat het feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft. Het feit is begaan door een onderdaan van Polen tegen een andere onderdaan van Polen. Daar komt bij dat de overlevering voor feit 1 al toelaatbaar wordt geacht. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [7]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [8]

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 285, 300 en 304 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań, Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J. Scheijde, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 oktober 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie bijv. Rb. Amsterdam 21 mei 2010, ECLI:NL:RBAMS:2010:BM6497 en ECLI:NL:RBAMS:2010:BM6498; Rb. Amsterdam 21 januari 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BP2326.
5.HvJ EU 11 januari 2017, C-289/15, ECLI:EU:C:2017:4 (Grundza); HvJ EU 14 juli 2022, C-168/21, ECLI:EU:C:2022:558 (Procureur général près la cour d'appel d'Angers), punt 36; Rb. Amsterdam 17 januari 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:312; Rb. Amsterdam 9 maart 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:1578.
6.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 8 oktober 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:7548.
7.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
8.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (