ECLI:NL:RBAMS:2017:312

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
24 januari 2017
Zaaknummer
13.751.915-16, 16/8123
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de dubbele strafbaarheid in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 17 januari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Bielefeld. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateerde van 11 november 2016. De opgeëiste persoon, geboren in 1984 in de Sovjetunie, was op dat moment gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De opgeëiste persoon heeft schriftelijk afgezien van zijn verschijning ter zitting, maar zijn raadsman heeft de verdediging gevoerd. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, dat betrekking had op een vonnis van het Amtsgericht Bad Oeynhausen van 25 juli 2007, waarbij de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf van acht maanden was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook onder Nederlands recht strafbaar zijn, en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, conform de eisen van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.915-16
RK-nummer: 16/8123
Datum uitspraak: 17 januari 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 november 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 1 augustus 2016 door de
Staatsanwaltschaft Bielefeld(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Sovjetunie) op [geboortedatum] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentie adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 januari 2017. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. T. Nieuwburg, advocaat te Amsterdam.
De opgeëiste persoon heeft op 17 januari 2017 schriftelijk afgezien van verschijning ter zitting. De raadsman heeft meegedeeld dat de opgeëiste persoon hem uitdrukkelijk heeft gemachtigd om de verdediging te voeren, heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over de toelaatbaarheid van de overlevering en heeft de rechtbank verzocht meteen uitspraak te doen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en heeft vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van het Amtsgericht Bad Oeynhausen van 25 juli 2007, rechtsgeldig sinds 25 juli 2007, referentie 5 Ds 550/05.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Ten aanzien van de strafbaarheid van feit 2 overweegt de rechtbank ambtshalve het volgende.
Feit 1 houdt in dat de opgeëiste persoon een personenauto van een ander wederrechtelijk heeft beschadigd. Het EAB houdt de volgende omschrijving van feit 2 in:
Vervolgens weigerde zich de veroordeelde de erbij geroepen ambtenaren van de politie (…) zijn personalia te vermelden. Toen de politieambtenaren toen aankondigden, hem naar de identiteitspapieren te doorzoeken en op hem toeliepen, probeerde hij met de vuist op de politieambtenaren in te slaan. Deze konden dit door de inzet van pepperspray voorkomen en de veroordeelde in de politieauto brengen. Gedurende de rit naar het politiekantoor probeerde de veroordeelde toen, de naast hem zittende [commissaris van politie] een kopstoot te geven.
Voor de beoordeling van de dubbele strafbaarheid is relevant de overeenstemming tussen de feitelijke elementen die de oorsprong vormen van het strafbare feit, zoals die zijn weergegeven in het EAB, en de omschrijving van het strafbare feit overeenkomstig Nederlands recht. De rechtbank moet dan ook nagaan of die feitelijke elementen, indien zij zouden hebben plaatsgevonden op het grondgebied van Nederland, als zodanig ook op dat grondgebied strafrechtelijk zouden kunnen worden bestraft (vgl. HvJ EU 11 januari 2017, C-289/15, ECLI:EU:C:2017:4 (Grundza), ten aanzien van artikel 7, derde lid, van Kaderbesluit 2008/909/JBZ).
De feitelijke elementen houden in dat de opgeëiste persoon met geweld het verrichten van een of meer ambtshandelingen van politieambtenaren die hem klaarblijkelijk van een strafbaar feit verdachten heeft tegengewerkt. Indien deze feitelijke elementen zouden hebben plaatsgevonden op het grondgebied van Nederland, zouden zij strafrechtelijk kunnen worden bestraft, omdat zij de bestanddelen van artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht vervullen.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
en
wederspannigheid.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 180 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Staatsanwaltschaft Bielefeld(Duitsland) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en C.C.M. Oude Hengel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.H. Glerum, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 17 januari 2017.
De jongste rechter is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
C