ECLI:NL:RBAMS:2019:7548

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2019
Publicatiedatum
11 oktober 2019
Zaaknummer
13-751341-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel wegens niet vastgestelde strafbaarheid naar Nederlands recht

Op 8 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De opgeëiste persoon was veroordeeld voor het niet (volledig) betalen van alimentatie, maar de rechtbank kon niet vaststellen dat dit feit ook naar Nederlands recht strafbaar was. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie, mr. M. Diependaal, en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg.

Tijdens de zitting werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd, en het EAB verwees naar een vonnis van de District Court in Chelmno van 28 april 2009, waarin een voorwaardelijke vrijheidsstraf was opgelegd. De rechtbank onderzocht of de dubbele strafbaarheid van het feit was vastgesteld, maar concludeerde dat de opgeëiste persoon niet opzettelijk zijn dochter in een hulpeloze toestand had gebracht door het niet betalen van alimentatie. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat het niet betalen van alimentatie had geleid tot een gevaarlijke situatie voor de dochter.

Uiteindelijk weigerde de rechtbank de overlevering op basis van het EAB, omdat niet kon worden vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering werd verzocht, naar Nederlands recht strafbaar was. De rechtbank stelde vast dat de geschorste overleveringsdetentie van de opgeëiste persoon was beëindigd. Tegen deze uitspraak stond geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: : 13/751341-19
RK nummer: 19/2648
Datum uitspraak: 8 oktober 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze ongedateerde vordering betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 juni 2014 door
the Regional Court in Toruń, Polen, en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedag] 1972,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 oktober 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis, gewezen door
the District Court in Chelmnovan 28 april 2009 (Referentienummer: II K 134/09).
Bij dit vonnis is aan de opgeëiste persoon een voorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd voor de duur van tien maanden, met een proeftijd voor de tijd van drie jaren.
Bij beslissing van 15 december 2011 heeft hetzelfde gerecht de tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf bevolen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid.
Onder D) staat:
‘yes, the concerned person appeared in person at the trial, in the result of which the judgment was rendered in case II K 134/09’.De opgeëiste persoon heeft dit ook bevestigd
.
Op grond van deze informatie stelt de rechtbank vast dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet aan de orde is.
Het vonnis betreft het feit zoals dat als volgt is omschreven in onderdeel E) van het EAB:
In the period from June 2006 to February 2009, he persistently avoided the maintenance obligation, charging him as a result of a compromise concluded on 14th February 2001 before the District Court in Chelmno in such a manner that he did not pay maintenance instalments at amounts of 220 PLN per month for the minor daughter [naam dochter] , by which he exposed her to the impossibility of satisfying her basic needs.

4.Feit waarvoor de toetsing van dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt, met de raadsman en de officier van justitie, vast dat aan deze eisen niet is voldaan en overweegt daartoe als volgt.
Onder omstandigheden kan het feit, waarvoor de opgeëiste persoon naar Pools recht is veroordeeld, naar Nederlands recht het volgende strafbare feit opleveren:
het opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand brengen of laten (strafbaar gesteld in artikel 255 Wetboek van Strafrecht).
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 25 april 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:3007) overweegt de rechtbank dat de dubbele strafbaarheid in gevallen als deze naar de omstandigheden van het geval wordt beoordeeld.
Uit de nadere informatie van de Poolse autoriteiten van 5 juli 2019 kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet van de opgeëiste persoon op het in een hulpeloze toestand brengen of laten van zijn dochter.
Evenmin blijkt dat de dochter van de opgeëiste persoon door het niet (volledig) betalen van de alimentatie daadwerkelijk in een concreet gevaar voor haar leven of gezondheid is gebracht of gelaten.
Uit de beschikbare informatie kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin worden afgeleid dat sprake is geweest van een
pogingtot het misdrijf van artikel 255 Wetboek van Strafrecht. Op basis van het EAB en de nadere informatie van 5 juli 2019 kan dus niet worden vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht naar Nederlands recht strafbaar is. Dit betekent dat de overlevering voor dit feit moet worden geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 Overleveringswet.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Toruń, Polen.
STELT VASTdat de geschorste overleveringsdetentie is beëindigd.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 oktober 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.