Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2023 in de zaak tussen
[eiseres 1] , te Amsterdam, eiseres I (hierna: [eiseres 1] )
Zorgkantoor Zilveren Kruis, verweerder (hierna: het Zorgkantoor)
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
[eiseres 1] stelt dat zij direct financiële gevolgen heeft ondervonden door de intrekkingsbesluiten, omdat de budgethouders meteen al geen zorg meer van hen mochten afnemen. In navolging van de uitspraken van de Raad van 5 maart 2019 [6] en de rechtbank Noord-Holland van 23 januari 2020 [7] is de rechtbank van oordeel dat eisers door het intrekkings- en terugvorderingsbesluit direct geraakt zijn of kunnen worden in hun vermogenspositie. Daarom zijn zij belanghebbende bij die besluiten. Het Zorgkantoor heeft eisers bovendien ook als belanghebbende aangemerkt bij de besluiten. Dat heeft volgens de rechtbank in beginsel tot gevolg dat eisers rechtsbescherming toekomt ten aanzien van zowel het intrekkings- als het terugvorderingsbesluit. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om daarbij de rechterlijke toets te beperken tot dat deel van het besluit dat over de handelingen van eisers gaat. De rechtbank oordeelt dan ook dat het bestreden besluit in volle omvang kan worden getoetst.”
De Raad is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden betrokkene 1 en 2 niet zijn aan te merken als belanghebbende. Hun belangen zijn niet rechtstreeks bij het besluit van 25 augustus 2020 betrokken. De rechtstreekse financiële gevolgen van dat uitsluitend aan de budgethouder gerichte besluit doen zich uitsluitend gevoelen in de relatie tussen de budgethouder en het zorgkantoor. Voor zover betrokkenen van dat besluit financiële gevolgen (zullen) ondervinden, vloeien die niet rechtstreeks voort uit dat besluit. Dat het zorgkantoor de vordering op de budgethouder op hen wil verhalen is immers een gegeven dat niet rechtstreeks met het besluit van 25 augustus 2020 is verbonden. Het feit dat de budgethouder zijn eventuele civiele vordering op betrokkenen aan het zorgkantoor heeft gecedeerd bevestigt dit niet rechtstreekse verband. In het besluit van 25 augustus 2020 zijn weliswaar overwegingen gewijd aan het standpunt van het zorgkantoor dat betrokkene 1 minder zorg heeft geleverd dan is gedeclareerd en dat betrokkene 2 haar taak niet naar behoren heeft vervuld, maar dat besluit steunt niet hierop, maar op het standpunt van het zorgkantoor dat de budgethouder zich niet heeft gehouden aan de bij het pgb behorende verplichtingen. Gelet hierop en de specifieke bewoordingen in het besluit van 25 augustus 2020 leidt dit besluit op zichzelf bezien niet tot aantasting van de reputatie van betrokkenen, zodat zij evenmin hieraan een rechtstreeks betrokken belang kunnen ontlenen. Nu in het besluit van 25 augustus 2020 niet staat dat budgethouder geen Wlz-zorg meer zal mogen betrekken van betrokkene 1 en dat betrokkene 2 niet meer als gewaarborgde hulp zal worden geaccepteerd, betekent het vorenstaande dat in dit geval niet is gebleken van een eigen, zelfstandig (vermogens)belang, dat los staat van het contractuele belang (vergelijk de uitspraken van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:669, en van 27 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1745). Voor zover in de toekomst een aanvraag voor een pgb wordt afgewezen op de grond dat betrokkenen niet worden geaccepteerd, dan kunnen zij hiertegen rechtsmiddelen aanwenden als hun belang rechtstreeks bij dat besluit betrokken is.”
Beslissing
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.