ECLI:NL:RBAMS:2023:2640

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
RK 22-015627
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 530 Sv na sepot van strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 22 maart 2023 een beschikking gegeven op een verzoek van verzoeker om schadevergoeding op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Verzoeker, geboren in 1997, had eerder te maken met een strafrechtelijk onderzoek dat primair betrekking had op een straatroof en subsidiair op heling van een telefoon. De officier van justitie had besloten om verzoeker niet verder te vervolgen, wat op 14 juni 2022 aan hem werd meegedeeld. Het verzoekschrift voor schadevergoeding werd op 22 juli 2022 ingediend.

Tijdens de behandeling van het verzoek op 8 maart 2023 was verzoeker niet aanwezig, maar zijn raadsman pleitte voor de toekenning van een schadevergoeding van € 2.934,85 voor de kosten van de raadsman en € 680,- voor de kosten van het opstellen en indienen van het verzoek. De raadsman betoogde dat er onvoldoende bewijs was voor een veroordeling en dat de zaak niet onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid. De officier van justitie stelde daarentegen dat de heling niet ter discussie stond, maar dat het niet billijk was om een schadevergoeding toe te kennen.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende aanwijzingen waren voor een vermoeden van schuld en dat er gronden van billijkheid aanwezig waren om de gevraagde schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank kende verzoeker een vergoeding toe van € 2.934,85 voor de kosten van de raadsman en € 680,- voor de kosten van het verzoekschrift. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door rechter mr. J.W.H.G. Loyson.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Strafrecht
Zittingsplaats Amsterdam
parketnummer : 13-197396-20
raadkamernummer : 22-015627
datum : 22 maart 2023
beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van zijn raadsman
mr. I. Appel, Robert Scottstraat 19, 1056 AW Amsterdam,
hierna te noemen: verzoeker.

Feiten

De officier van justitie heeft beslist verzoeker niet verder te vervolgen en heeft dat bij brief van 14 juni 2022 aan verzoeker meegedeeld.

Procedure

Het verzoekschrift is op 22 juli 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 8 maart 2023 het verzoekschrift in openbare raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de gemachtigde raadsman van verzoeker en de officier van justitie op zitting gehoord.
Verzoeker is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Verzoek

Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding van € 2.934,85 voor de kosten van de raadsman en € 680,- voor de kosten van het opstellen, indienen en in raadkamer toelichten van dit verzoek.
In raadkamer heeft de raadsman ter aanvulling op het verzoekschrift en naar aanleiding van het schriftelijk standpunt van het Openbaar Ministerie gepleit overeenkomstig zijn pleitaantekeningen en – kort samengevat – het volgende aangevoerd. De verdenking zag op een diefstal met geweld en heling van een telefoon. Verzoeker heeft bij de politie ontkend en de namen van drie anderen genoemd die daar wel bij betrokken zijn geweest. Bij die stand van zaken heeft de raadsman zich tot het Openbaar Ministerie gewend om de zaak tegen verzoeker te seponeren.
De raadsman heeft betoogd dat daar waar het standpunt van het Openbaar Ministerie is dat het onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid, dat geenszins het geval is.
De raadsman verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam [1] ,
De raadsman meent dat uit jurisprudentie blijkt dat de lat voor de vraag of het om een bewijsbare zaak gaat hoger ligt dan het Openbaar Ministerie dikwijls doet voorkomen en heeft daartoe verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. [2]
Niet een bewijsbare zaak is het criterium, maar een onmiskenbare veroordeling. Daarvan is in deze zaak geen sprake. De beelden zijn niet heel duidelijk en of die persoon een helm op had. Daarnaast zijn er verklaringen van medeverdachten die niet anders dan ontlastend kunnen worden uitgelegd. Verder acht de raadsman het niet onbelangrijk, dat volgens het onderzoeksteam onduidelijk was of de man met de helm tatoeages op zijn hand had, die verzoeker juist wel en veel had. De dader leek een gouden/zilveren tand te hebben, die verzoeker evenmin heeft. De aangever spreekt ook niet over verzoeker.
Wat betreft de telefoon heeft de raadsman aangevoerd dat voor zover er foto’s op een telefoon van verzoeker zijn aangetroffen, het nog maar de vraag is of die van de gestolen telefoon zijn en in welke relatie verzoeker dan tot die telefoon zou staan.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat de straatroof niet meer ter discussie staat maar wel de heling. De officier van justitie heeft verwezen naar twee uitspraken van Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2021:3393 en
ECLI:NL:GHAMS:2021:1064) waarin een kader is gegeven inhoudende dat niet dient te worden gekeken of de zaak onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid, maar naar de situatie moet worden gekeken of het redelijk en billijk is om een schadevergoeding toe te kennen.
In de onderhavige zaak gaat het niet over de foto’s op de telefoon, maar dat de simkaart van verzoeker in de gestolen telefoon heeft gezeten. Verzoeker heeft verklaard dat hij niets te maken had met de diefstal, maar hij heeft wel een aantal verdachten benoemd. Gelet op de context en in het licht van de genoemde jurisprudentie vindt de officier van justitie dat het niet billijk is om een schadevergoeding toe te kennen.

Beoordeling

Tegen verzoeker heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden primair inzake een straatroof en subsidiair de heling van een telefoon.
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen verzoeker onvoorwaardelijk geseponeerd en dat bij brief van 14 juni 2022 aan hem meegedeeld.
Indien de zaak tegen een verdachte eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht kan op verzoek van de gewezen verdachte op grond van artikel 530 lid 2 Sv, aan hem, uit ’s Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van tijdverzuim door de vervolging en de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Het verzoek kan slechts worden ingediend binnen drie maanden na de beëindiging van de zaak.
De rechtbank stelt ten aanzien van het billijkheidsoordeel als bedoeld in artikel 534 Sv, onder verwijzing naar beschikkingen van het Gerechtshof Amsterdam van 9 november 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:3392 en 3393) het volgende voorop.
De artikelen 530 en 533 Sv voorzien kort samengevat in vergoeding van de kosten van rechtsbijstand en van de schade als gevolg van uitgezeten voorarrest, indien een zaak eindigt zonder oplegging van straf, zoals in het geval van een vrijspraak of wanneer een strafzaak is geseponeerd of een beklag ex artikel 12 Sv ongegrond is verklaard. Toekenning van een vergoeding heeft ingevolge artikel 534 Sv steeds plaats indien en voor zover daartoe, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn. Dat betekent enerzijds dat in geval van schade of gemaakte kosten als uitgangspunt vergoeding plaatsvindt, maar anderzijds dat het de rechter vrij staat op gronden van billijkheid vergoeding achterwege te laten of slechts gedeeltelijk toe te kennen. Omstandigheden die aanleiding kunnen geven een vergoeding niet of slechts deels toe te kennen, zijn intussen niet op voorhand te bepalen. Bestendige rechtspraak wijst in dat verband uit dat in de aard of het verloop alsmede in de uitkomst van een strafzaak grond kan worden gezien te oordelen dat het niet billijk is een (gehele) vergoeding toe te kennen. Zo kan de schadevergoedingsrechter (hierna: de raadkamer) rekening houden met de mate waarin de verzoeker zijn voorarrest - hetzelfde geldt voor de noodzakelijke kosten van rechtsbijstand - aan zijn eigen (proces)houding of gedrag te wijten heeft. Daarbij valt bij wijze van voorbeeld te denken aan de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de verzoeker in zijn zaak heeft verklaard of juist gebruik heeft gemaakt van het zwijgrecht, of aan het geval waarin de verzoeker de opsporing bewust heeft bemoeilijkt. Ook kan de raadkamer rekening houden met de aard en de motivering van de beslissing waarmee de strafzaak is geëindigd, als daarin redenen zijn gelegen een (volledige) vergoeding niet billijk te achten.
Deze oordeelsvrijheid wordt begrensd door de onschuldpresumptie zoals neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het EVRM. Die verlangt dat de gronden voor een vrijspraak niet in twijfel worden getrokken en dat de raadkamer zich onthoudt van een zelfstandig oordeel dat zich niet met de vrijspraak verhoudt. Dit betekent dat de raadkamer in de motivering van haar oordeel niet zelfstandig suggesties tot uitdrukking mag brengen dat de verzoeker wel degelijk schuldig is. Het staat de raadkamer wel vrij in de beslissing mede (onderdelen van) de motivering van de vrijspraak te betrekken, zolang die beslissing daarmee niet alsnog een vaststelling van schuld behelst. Indien een zaak niet is geëindigd in een vrijspraak, maar bijvoorbeeld met een sepot of door een beslissing als bedoeld in artikel 348 Sv, is het tot uitdrukking brengen van vermoedens van schuld in beginsel niet strijdig met de onschuldpresumptie en staat het de raadkamer tevens vrij te verwijzen naar een motivering van de beslissing in de strafzaak, telkens zolang het oordeel van de raadkamer niet alsnog in essentie een vaststelling van schuld behelst. De rechtbank merkt in dit verband op dat niet als maatstaf kan dienen of een vervolging ‘(hoogst)waarschijnlijk of onmiskenbaar tot een veroordeling zou hebben geleid’ en evenmin de maatstaf dat op een vervolging ‘niet onmiskenbaar een vrijspraak zou zijn gevolgd’. Dergelijke motiveringen komen immers neer op een inhoudelijk en integraal oordeel over de strafzaak, waarvoor in de verzoekschriftprocedure geen plaats is.
Het komt bij het billijkheidsoordeel aldus in overwegende mate aan op een waardering van de omstandigheden van het specifieke geval. Het is aan de raadkamer om het oordeel daaromtrent inzichtelijk te motiveren.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat in deze zaak onvoldoende aanwijzingen zijn voor een vermoeden van schuld. Het onderliggende dossier maakt onvoldoende duidelijk onder welke omstandigheden een simkaart die aan verdachte wordt toegeschreven in de gestolen telefoon heeft gezeten en in welke relatie de telefoon staat ten opzichte van verzoeker. Onder die omstandigheden acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig en dient het verzoek om een schadevergoeding te worden toegekend.
De opgegeven kosten worden onderbouwd door de overgelegde urenspecificatie en declaratie. De gevraagde vergoeding zal dan ook worden toegekend.
De rechtbank zal verder het gebruikelijke bedrag van € 680,- toekennen voor de kosten van indiening en behandeling van dit verzoek.

Beslissing

De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 2.934,85 (tweeduizend negenhonderdvierendertig euro en vijfentachtig eurocent) voor de kosten van de raadsvrouw.
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding toe van € 680,- (zeshonderdtachtig euro) voor de kosten van het opstellen, indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Deze beslissing is gegeven door
mr. J.W.H.G. Loyson, rechter,
in tegenwoordigheid van A. Gordon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen daarna en voor de gewezen verdachte of zijn erfgenamen binnen een maand na de betekening hoger beroep open bij het gerechtshof.

BEVELSCHRIFT VAN TENUITVOERLEGGING

De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van vorenstaande beslissing als de zaak onherroepelijk is en de betaling ten laste van ’s Rijkskas door de griffier van deze rechtbank van een bedrag van € 3.614,85 (zegge: drieduizend zeshonderdveertien euro en vijfentachtig eurocent), ten gunste van verzoeker, door overmaking van voornoemd bedrag op rekeningnummer [rekeningnummer] , ten gunste van [naam Derdengeldenrekening] , onder vermelding van vergoeding 530 Sv, inzake: [verzoeker] .
Aldus gedaan op 22 maart 2023
door mr. J.W.H.G. Loyson, rechter.