ECLI:NL:RBAMS:2022:70

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
13/751723-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding na rauwelijkse afwijzing van overleveringsverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 67 van de Overleveringswet (OLW). Verzoeker, geboren in Roemenië, had schadevergoeding aangevraagd voor de vrijheidsbeneming die hij had ondergaan in Nederland in het kader van een Europees aanhoudingsbevel. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker op 24 augustus 2020 was aangehouden en dat zijn overleveringsdetentie op 26 augustus 2020 onder voorwaarden was geschorst. Op 11 november 2020 trok de officier van justitie de vordering tot overlevering in, wat leidde tot een rauwelijkse afwijzing van het verzoek.

De rechtbank heeft de verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat verzoeker recht had op schadevergoeding, omdat hij ten onrechte gedetineerd was geweest. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken waarin werd geoordeeld dat ook bij een rauwelijkse afwijzing van de officier van justitie schadevergoeding gerechtvaardigd kan zijn. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 865,-, bestaande uit € 315,- voor de vrijheidsbeneming en € 550,- voor de kosten van rechtsbijstand.

De rechtbank heeft in haar oordeel ook rekening gehouden met de mogelijkheid dat de ondergane vrijheidsbeneming in Roemenië in mindering zal worden gebracht op de opgelegde straf, maar oordeelde dat dit niet relevant was voor de toekenning van schadevergoeding in deze zaak. De beslissing is openbaar uitgesproken door de voorzitter en twee andere rechters, en verzoeker heeft het recht om hoger beroep aan te tekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/751723-20
RK nummers: 20/6186 en 20/6188
BESCHIKKING
Op de verzoeken tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker]
geboren te [geboorteplaats] ( Roemenië ) op [geboortedag] 1979,
te dezen domicilie kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw,
mr. N.C. Reehuis, [adres] ,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij schriftelijke verzoeken, bij de rechtbank ingediend op 11 november 2020, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en van de kosten van rechtsbijstand in de overleveringsprocedure, die is geëindigd met de beslissing van 11 november 2020 van de officier van justitie tot rauwelijkse afwijzing van de overlevering van verzoeker.
De rechtbank heeft op 23 december 2021 verzoeker zijn raadsvrouw, mr. N.C. Reehuis, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, in openbare raadkamer gehoord.
De verzoeken zijn tijdig ingediend en (mede daarom) ontvankelijk.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- Op 28 mei 2020 is door de
Judecătoria Falticeni( Roemenië ), een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker naar Roemenië , in verband met de tenuitvoerlegging van een straf;
- Op 24 augustus 2020 is verzoeker aangehouden in Nederland en gedetineerd op grond van de OLW gelet op voormeld EAB;
- Op 26 augustus 2020 is de overleveringsdetentie van verzoeker met ingang van 26 augustus 2020, onder voorwaarden, geschorst door de officier van justitie;
- Op 23 september 2020 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank het EAB in behandeling zal nemen;
- Op 11 november 2020 heeft de officier van justitie de hiervoor bedoelde vordering ingetrokken.

3.Verzoeken

De verzoeken strekken tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat van
- €210,-
€210,-voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
2 dagen 2 x € 105,- = € 2.10,-;
- € 550,--
€ 550,--voor de kosten die in verband met het (opstellen, indienen en behandelen) van het verzoek zijn gemaakt.
De raadsvrouw heeft ter zitting het verzoek nader toegelicht. Zij heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verzoeker schadevergoeding ex artikel 67 van de OLW toekomt. De rechtbank heeft immers al eerder beslist dat ook in het geval van rauwelijkse afwijzing van justitie schadevergoeding gerechtvaardigd is. De aanvullende informatie van de Roemeense autoriteiten van 21 december 2021 dat de ondergane overleveringsdetentie in mindering zal worden gebracht op de opgelegde straf, maakt dit niet anders nu het slechts gaat om een mogelijkheid, maar geen zekerheid is gegeven.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Hoewel het toekennen van een schadevergoeding in gevallen mogelijk is bij een rauwelijkse afwijzing van de officier van justitie is het in onderhavige zaak niet redelijk een schadevergoeding toe te kennen. De Roemeense autoriteiten hebben in een e-mail van 21 december 2021 laten weten dat de ondergane vrijheidsbeneming in Nederland in mindering zal worden gebracht op de in Roemenië opgelegde gevangenisstraf. De officier van justitie verwijst in dit verband naar een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 16 december 2021. [1] Het EAB is niet ingetrokken en aldus onverkort van kracht. De zaak is nog niet geëindigd en er is een mogelijkheid dat de opgeëiste persoon overgeleverd kan worden naar Roemenië waarbij de vergoeding van schade wegens vrijheidsbeneming gecompenseerd kan worden met aftrek van de ondergane overleveringsdetentie. Gelet op artikel 26 van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ moet er namelijk een verrekening plaatsvinden van eerdere vrijheidsbeneming. Derhalve is het niet billijk het verzoek tot schadevergoeding toe te kennen.
Daarnaast heeft de officier van justitie aangegeven dat als de rechtbank van oordeel is dat schadevergoeding billijk is, er mogelijk drie dagen in plaats van twee dagen in rekening moeten worden gebracht nu de opgeëiste persoon van 24 augustus tot en met 26 augustus vastzat.

5.Toetsingskader

Artikel 67 OLW correspondeert met artikel 59 Uitleveringswet (UW). Artikel 67, eerste lid, OLW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming bevolen krachtens de OLW. Daarvoor is vereist dat zijn overlevering is geweigerd. Artikel 533, derde, vierde en zesde lid, Sv en de artikelen 534, 535 en 536 Sv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
In de gevallen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW zijn de artikelen 529 en 530 Sv van overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, zo bepaalt artikel 67, tweede lid, OLW.
Op grond van artikel 534, eerste lid, Sv kent de rechtbank een vergoeding voor schade, geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en rechtsbijstand, toe, indien daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.

6.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank slaat bij de beoordeling van de verzoeken niet alleen acht op bovengenoemd toetsingskader, maar ook op haar beschikkingen van 26 juli 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5339 respectievelijk ECLI:NL:RBAMS:2018:5343). In deze beschikkingen heeft de rechtbank onder meer overwogen dat een weigering van de overlevering tot de vaststelling leidt dat de verzoeker ten onrechte gedetineerd is geweest, en dat deze vaststelling vergoeding van schade, geleden als gevolg van vrijheidsbeneming, op grond van artikel 67 OLW in beginsel toewijsbaar maakt. Het ten onrechte gedetineerd zijn geweest leidt er immers toe dat het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de vrijheidsbeneming niet voor rekening van verzoeker worden gelaten, maar door de Staat worden gedragen.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft deze beschikkingen bij beschikkingen van 9 juli 2019 bevestigd (ECLI:NL:GHAMS:2019:2617 respectievelijk ECLI:NL:GHAMS:2019:2616). In die beschikkingen heeft het gerechtshof onder meer overwogen:
“Anders dan het openbaar ministerie heeft betoogd acht het hof niet van belang of sprake is van enige verwijtbaarheid aan de zijde van de Nederlandse Staat. Ook in geval van voorlopige hechtenis die niet wordt gevolgd door een veroordeling is immers niet zonder meer sprake van verwijtbaar overheidshandelen. Integendeel, voorlopige hechtenis wordt door de onafhankelijke rechter getoetst en gesanctioneerd en is in die zin - ook achteraf na niet -veroordeling - niet als onrechtmatig of verwijtbaar te bestempelen. Zij kan slechts als achteraf onterecht ondergaan worden gekwalificeerd, en daarvoor is een schadevergoedingsregeling in het leven geroepen. Indien de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig acht, vindt die vergoeding steeds plaats. Om na niet-veroordeling geen vergoeding toe te kennen moet dit billijkheidsoordeel verband houden met de eigen (proces)houding van de gewezen verdachte.”
Uit recente uitspraken van de IRK volgt dat niet alleen als sprake is van een
weigeringschade kan worden vergoed, maar ook – onder omstandigheden – bij rauwelijkse afwijzing van het overleveringsverzoek door de officier van justitie of bij niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Zoals onder 5. is overwogen correspondeert artikel 67 OLW met artikel 59 UW. De rechtbank ziet daarom aanleiding om ook aansluiting te vinden bij de jurisprudentie over artikel 59 UW, te weten de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 12 juni 2001 (NBSTRAF 2001/298 (Sdu Nieuwsbrief Strafrecht), aflevering 13, 2001) en van het Gerechtshof Amsterdam van 15 april 2004 (R 0111/04) in uitleveringszaken, waarbij schadevergoeding is toegekend na een rauwelijkse afwijzing van het uitleveringsverzoek door de Minister. In voornoemde uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam is geoordeeld dat een redelijke uitleg van de wet met zich meebrengt dat het verzoek tot schadevergoeding ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de rechter, indien de zaak aan hem was voorgelegd, de uitlevering ontoelaatbaar zou hebben verklaard. [2]
In deze zaak is de vordering ex artikel 23 OLW ingetrokken na een inhoudelijke beoordeling van de officier van justitie, resulterende in een rauwelijkse afwijzing van het overleveringsverzoek. Was de zaak van verzoeker wel voorgelegd aan de rechtbank dan mag worden aangenomen dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou zijn verklaard om dezelfde reden waarom de officier van justitie het overleveringsverzoek rauwelijks heeft afgewezen, namelijk omdat er een reëel gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling bestond, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) in Roemeense detentie-instellingen en er geen gegevens waren verstrekt op basis waarvan de rechtbank dat reële gevaar voor de opgeëiste persoon had kunnen uitsluiten. Verder stelt de rechtbank vast dat de door de opgeëiste persoon op grond van het EAB ondergane overleveringsdetentie – achteraf bezien – als onterecht ondergaan moet worden gekwalificeerd en dat de gronden van billijkheid met zich meebrengen dat verzoeker in aanmerking komt voor toekenning van schadevergoeding. Naar het oordeel van de rechtbank kan de beslissing tot rauwelijkse afwijzing in deze zaak daarom worden gelijkgesteld aan een beslissing als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW, strekkende tot weigering van de overlevering.
Het gegeven dat de ondergane vrijheidsbeneming gecompenseerd zal worden indien de opgeëiste persoon in Roemenië zijn straf uit komt zitten maakt dit niet anders. Het gaat om onzekere gebeurtenissen in de toekomst en er is nog geen sprake van een nieuwe procedure waardoor het vooralsnog niet zeker is óf de opgeëiste persoon in Roemenië in detentie zal verblijven. De rechtbank kan met deze (toekomstige) onzekere omstandigheden geen rekening houden. In de uitspraak waarnaar de officier van justitie verwijst was er al sprake van een vermindering, maar dat is in onderhavige zaak nog niet te voorzien.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste person drie dagen in plaats van twee dagen in rekening moeten worden gebracht nu bij het bepalen van het aantal dagen dat verzoeker gedurende zijn voorarrest in een politiecel en/of huis van bewaring heeft doorgebracht, zowel de dag waarop de inverzekeringstelling is aangevangen als de dag van de invrijheidstelling naar de maatstaf van een volledige dag vergoed wordt.

7.Beslissing

De rechtbank
WIJST TOEde verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten bedrage van:
  • € 315, -vanwege vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure en
  • € 550, -voor de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken zijn gemaakt.
Deze beslissing is gegeven op 6 januari 2022 en in het openbaar uitgesproken door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, Internationale rechtshulpkamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 865,- (achthonderdvijfenzestig) op
IBAN/rekeningnummer
[rekeningnummer] ,
ten name van
Stichting Beheer Derdengelden W & R Strafrechtadvocatuur
onder vermelding van
vergoeding 67 OLW, 533 en 530 Sv, inzake: [verzoeker] /Staat
Aldus gedaan op 6 januari 2022
door mr. M. van Mourik, voorzitter.

Voetnoten

2.Vergelijk Rechtbank Amsterdam, 26 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8844.