ECLI:NL:RBAMS:2022:6477

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
13/038671-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen medewerkers van een supermarkt

Op 9 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 februari 2022 samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen medewerkers van een Jumbo-supermarkt in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten naar de supermarkt waren gegaan om verhaal te halen na een incident waarbij de zoon van de verdachte door medewerkers van de winkel was verwijderd. Tijdens het geweldsincident zijn drie medewerkers van de Jumbo mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur, terwijl de vorderingen van de benadeelde partijen tot immateriële schadevergoeding zijn afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank sprak de verdachte vrij van bedreiging en medeplegen van mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was dat zij pijn of letsel had toegebracht aan de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk een significante bijdrage had geleverd aan het openlijk geweld, en dat haar rol als initiatiefnemer van het geweld zwaar meeweegt in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/038671-22
Datum uitspraak: 9 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra-Koops, en van wat verdachte en haar raadslieden, mrs. K. Canatan en T.W. Gijsberts, naar voren hebben gebracht. Zij heeft verder kennisgenomen van de slachtofferverklaring van [benadeelde partij 1] . De rechtbank heeft ten slotte ook kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen van [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] en de toelichting daarop van hun advocaat mr. R.A. Korver.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (13/098033-22), [medeverdachte 2] (13/063435-22), [medeverdachte 3] (13/045719-22) en [medeverdachte 4] (13/038681-22).

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – ten laste gelegd dat
1. zij op of omstreeks 12 februari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten in winkelbedrijf Jumbo, gevestigd aan de Westerstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] (allen medewerkers van de Jumbo), door die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] door de winkel achterna te rennen en/of vast te pakken en/of te duwen en/of door die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] met de hand en/of vuist op het hoofd/gezicht en/of lichaam te slaan en/of een knietje te geven en/of tegen het lichaam te trappen;
2. zij op of omstreeks 12 februari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachten rade [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] (medewerkers van de Jumbo) heeft mishandeld door
3. die [benadeelde partij 2] met de hand op/tegen het hoofd te slaan en/of te duwen en/of een knietje te geven en/of tegen het been te trappen en/of
4. die [benadeelde partij 1] met de hand op/tegen het hoofd/gezicht/lichaam te slaan en/of te duwen;
3. zij op of omstreeks 12 februari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij 1] (medewerker van de Jumbo) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [benadeelde partij 1] dreigend de woorden toe te voegen “motherfucker, ik snijd je keel door als je het de volgende keer weer doet”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.De waardering van het bewijs

Inleiding
In de avond van 12 februari 2022 zijn [naam zoon verdachte] (zoon van verdachte) en [zoon medeverdachte 2] (zoon van verdachte [medeverdachte 2] ) boodschappen gaan doen in de Jumbo aan de Westerstraat in Amsterdam. [naam zoon verdachte] loopt daarbij vapend door de winkel en wordt daarop door medewerkers van de Jumbo de winkel uitgezet. [naam zoon verdachte] verzet zich daarbij hevig en komt meermalen de winkel weer binnen. Ruim een uur later komen [naam zoon verdachte] en [zoon medeverdachte 2] en ook de (volwassen) verdachten [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] naar de winkel om verhaal te halen. In de vier minuten dat deze groep binnen is, vindt een geweldsuitbarsting plaats. Drie medewerkers van de Jumbo, te weten [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] , worden onder meer geslagen en geschopt. Over de vraag óf er openlijk geweld is gepleegd, bestaat geen twijfel. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde en tot vrijspraak van de onder 3 ten laste gelegde bedreiging.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Openlijk in vereniging geweld plegen
Ten aanzien van het door verdachte in het telhok gepleegde geweld geldt dat dit niet in vereniging is gepleegd. Anderen hebben geen bijdrage aan deze handelingen geleverd en het vond plaats in een van de rest van de winkel afgescheiden ruimte. Ten aanzien van al het andere gepleegde geweld geldt dat verdachte hieraan geen wezenlijke bijdrage heeft geleverd en in ieder geval dat zij geen opzet heeft gehad op het (leveren van een wezenlijke bijdrage aan dit) geweld. In de eerste plaats kan niet worden vastgesteld dat er vooraf een plan was om geweld te gebruiken in de Jumbo; verdachte, haar zoon en [medeverdachte 4] ontkennen dit. Zelfs als medeverdachten mogelijk dat plan wel hadden, blijkt niet dat verdachte daarvan op de hoogte was. Er is dus geen sprake van een gemeenschappelijke voorbereiding in dit verband. Iedereen ging in de winkel zijn eigen weg. Er was geen coördinatie en er was geen taakverdeling. Verdachte had geen rol bij het geweld van anderen, laat staan een rol van belang. Het eerste moment dat zij geconfronteerd werd met geweld van de medeverdachten, toen [medeverdachte 4] [benadeelde partij 1] uit het telhok trok, hield zij zich afzijdig. Alleen op dit moment zou (hooguit) kunnen worden gesproken van het zich niet distantiëren, maar dat heeft op grond van de jurisprudentie weinig betekenis. Dit is dus niet het leveren van een wezenlijke bijdrage. Al het geweld waarmee zij vervolgens werd geconfronteerd, probeerde zij tegen te gaan, door haar zoon uit de winkel te halen en door [medeverdachte 4] en anderen bij [benadeelde partij 2] weg te krijgen of te houden. Van dat geweld distantieerde zij zich dus uitdrukkelijk wel. Op geen enkel moment heeft zij het door anderen gepleegde geweld wezenlijk bevorderd of aangemoedigd. Zij is de enige uit de groep verdachten die actief heeft geprobeerd om het geweld te laten stoppen. Dit betekent dat niet kan worden gesproken van een wezenlijke bijdrage van verdachte aan de geweldpleging door medeverdachten. Zelfs als de conclusie is dat de gedragingen van verdachte in/bij het telhok in objectieve zin wel gelden als een bijdrage van voldoende gewicht aan het verdere geweld dat heeft plaatsgevonden, is nog geen sprake van opzet. Verdachte kon op dat moment niet weten dat de medeverdachten ook geweld zouden gebruiken en zelfs als zij dat wel kon of behoorde te weten, blijkt uit het feit dat zij vanaf dat moment actief heeft geprobeerd het geweld tegen te gaan en de medeverdachten tegen te houden, dat zij dat geweld in ieder geval niet heeft beoogd of de kans dat het zich zou voordoen ook daadwerkelijk heeft aanvaard. Uit alles blijkt dat verdachte wilde dat het geweld zou stoppen.
Medeplegen mishandeling met voorbedachte raad
Voor mishandeling is pijn of letsel vereist. Hoewel er discrepanties zitten tussen de camerabeelden en de verklaringen van [benadeelde partij 2] , volgt uit zijn verklaringen in elk geval dat hij geen pijn of letsel heeft ondervonden. Pijn of letsel kan uiteraard niet worden ingevuld aan de hand van de beelden terwijl iemand zelf dat uitdrukkelijk ontkent. Immers, wie verklaart niet geraakt te zijn, kan niet desondanks toch pijn hebben ervaren. Want zelfs van het afweren stelt hij niet dat dit pijnlijk was. Enig ander bewijsmiddel waaruit het pijn of letsel is af te leiden, ontbreekt ook. Wat [benadeelde partij 2] in zijn verklaringen beschrijft, is in alle opzichten niet meer dan een poging tot mishandeling en dat correspondeert in grote lijnen ook wel met de beelden.
De beelden tonen aan dat verdachte [benadeelde partij 1] niet heeft geslagen. Op de beelden is uitsluitend te zien dat verdachte hem bij zijn hals duwt. [benadeelde partij 2] is overigens natuurlijk wel degelijk (meermalen) met de vuist geslagen, maar dan weer niet door verdachte. Haar is ook het medeplegen van mishandeling ten laste gelegd maar het is evident dat de verweten feitelijke gedragingen zien op de handelingen die zij zelf zou hebben verricht en dus niet op het geweld dat nadien wordt gepleegd. Een ander (bewijs)oordeel zou grondslagverlating opleveren. Het duwen kan dus bewezen worden verklaard, maar dat kan niet als mishandeling worden gekwalificeerd. [benadeelde partij 1] heeft namelijk uitdrukkelijk verklaard geen pijn te hebben gevoeld van de enige gedraging die hij zelf aan verdachte toerekent. Een enkele (al dan niet harde) duw leidt naar algemene ervaringsregels niet zonder meer tot pijn of letsel. Subsidiair geldt dat het bewijs voor de voorbedachte raad bij verdachte ontbreekt.
Bedreiging
De ten laste gelegde bedreiging komt uitsluitend voor in de verklaring van [benadeelde partij 2] , meer specifiek in de verklaring die hij in april heeft afgelegd, want in zijn verklaring (aangifte) in februari staat dat niet. Aangezien er voor deze bedreiging maar één bron is, gaat het hier om een verklaring van één enkele getuige die op zichzelf staat. Dat betekent dus dat alleen al op formele gronden een bewezenverklaring niet kan volgen. Maar ook bij een materiële beoordeling ontbreekt naast het wettige ook het overtuigende bewijs. Verdachte ontkent zelf woorden van een dergelijke strekking te hebben gebezigd. Daartegenover staat niet alleen dat [benadeelde partij 2] de enige is die dit heeft verklaard, maar dus ook dat hij dit niet een uur na het gebeurde verklaart maar pas twee maanden later, op 14 april 2022. Daarnaast stond de supermarkt vol met mensen van wie kennelijk niemand naar voren is gekomen die dit ook heeft gehoord. Van de tien gehoorde getuigen is er niet één andere persoon die dit bevestigt, onder wie [benadeelde partij 1] zelf dus ook niet.
Het oordeel van de rechtbank
Openlijk in vereniging geweld plegen
De rechtbank stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante en wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is echter niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. [1]
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 12 februari 2022 om 20.52.18 uur komen [medeverdachte 4] , verdachte, haar zoon [naam zoon verdachte] en [zoon medeverdachte 2] (hierna: [zoon medeverdachte 2] ) in een auto aan bij de Jumbo. [medeverdachte 3] , die aan de overkant van de Jumbo staat te wachten, loopt naar de auto en legt zijn jas in de auto. Verdachte en [naam zoon verdachte] stappen uit. [medeverdachte 4] parkeert de auto en [zoon medeverdachte 2] en hij stappen vervolgens ook uit. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , die ook aan de overkant van de Jumbo staan te wachten, lopen naar de groep toe. [medeverdachte 3] pakt het petje van [medeverdachte 4] , zet dit op en trekt zijn capuchon over zijn hoofd. Direct daarna, om 20.53.14 uur, loopt de groep de Jumbo in. Verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [zoon medeverdachte 2] gaan gezamenlijk via de uitgang de Jumbo binnen en [medeverdachte 3] en [naam zoon verdachte] lopen via de naastgelegen ingang de Jumbo in. [medeverdachte 1] loopt de winkel verder in, gevolgd door [zoon medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . In een parallel gelegen winkelpad lopen ook [medeverdachte 3] en [naam zoon verdachte] de winkel verder in. Verdachte en [medeverdachte 2] blijven bij de kassa staan en spreken een medewerkster van de Jumbo aan. [medeverdachte 2] vraagt haar op boze toon waar de manager is. De medewerkster roept vervolgens via het omroepsysteem [benadeelde partij 2] om. [benadeelde partij 2] opent om 20.53.32 de deur van het kantoortje waarin [benadeelde partij 1] en hij zich bevinden en steekt zijn hoofd om de hoek van de deur. Zodra verdachte en [medeverdachte 2] hem in het vizier krijgen, lopen zij naar het kantoortje. [medeverdachte 2] gaat bij de deuropening staan en verdachte gaat achter hem staan. Terwijl [medeverdachte 2] en verdachte met [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] praten, lopen [medeverdachte 1] , [zoon medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] net als [medeverdachte 3] en [naam zoon verdachte] zoekend rond waarbij zij ook door het magazijn lopen. Men was daarbij kennelijk op zoek naar [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] , omdat het overige personeel door hen werd genegeerd. Om 20.53.52 uur duwt verdachte de winkelwagentjes die voor het kantoortje staan aan de kant en doet de deur van het kantoortje verder open. Zij gaat vervolgens verbaal tekeer tegen [benadeelde partij 2] waarbij zij met een priemende wijsvinger naar hem wijst. [benadeelde partij 2] maakt een afwerende beweging. Om 20.54.00 haalt verdachte uit naar [benadeelde partij 2] . Nadat zij [benadeelde partij 1] een duw geeft, komt [medeverdachte 4] , die intussen ook naar het kantoortje is gelopen, zich ermee bemoeien. Hij sleurt [benadeelde partij 1] het kantoortje uit. Verdachte, die erbij staat als [benadeelde partij 1] het kantoortje wordt uitgetrokken, gaat vervolgens verder tekeer tegen [benadeelde partij 2] . Zij pakt hem bij zijn pols vast en geeft hem een knietje. Op datzelfde moment slaan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , die is komen aanrennen, [benadeelde partij 1] . [benadeelde partij 3] , die [benadeelde partij 1] te hulp wil schieten, wordt van achteren door [naam zoon verdachte] aangevallen. [benadeelde partij 3] probeert te ontkomen en wordt daarbij achternagezeten door [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . Om 20.54.21 uur pakt [medeverdachte 1] [benadeelde partij 1] bij zijn linkerarm vast. Even later, om 20.54.33 uur, achtervolgt [medeverdachte 1] [benadeelde partij 1] opnieuw. [medeverdachte 1] houdt [benadeelde partij 1] even later vast en [medeverdachte 3] slaat [benadeelde partij 1] vervolgens met een vuist in diens gezicht. Om 20.55.04 uur slaan zowel [naam zoon verdachte] als [medeverdachte 3] [benadeelde partij 1] . Op hetzelfde moment geeft [medeverdachte 4] elders in de winkel [benadeelde partij 2] een ‘flying kick’, die daardoor op de grond valt. [medeverdachte 4] houdt [benadeelde partij 2] vervolgens tegen de grond gedrukt. [naam zoon verdachte] en [medeverdachte 3] komen aanrennen en [naam zoon verdachte] begint de weerloos op de grond liggende [benadeelde partij 2] te schoppen. [medeverdachte 1] komt zich er ook mee bemoeien. [medeverdachte 4] geeft [benadeelde partij 2] vervolgens een vuistslag in het gezicht. Daarna gaan [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] nog verbaal tekeer tegen medewerkers van de Jumbo. Uiteindelijk verlaten de verdachten gezamenlijk de Jumbo en nemen zij buiten afscheid van elkaar.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachten naar de Jumbo zijn gegaan om verhaal te halen bij [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] . [naam zoon verdachte] had verdachte immers verteld dat hij hardhandig de winkel was uitgezet en daarbij in elkaar was geslagen, waarbij hij de aanleiding voor de verwijdering uit de winkel (te weten het zelf gedurende meerdere minuten vapend door de Jumbo lopen) achterwege had gelaten. Hierop heeft verdachte contact opgenomen met [medeverdachte 4] en heeft zij hem medegedeeld dat er koppen zouden gaan rollen. Tevens heeft zij [zoon medeverdachte 2] gevraagd zijn vader te bellen. [medeverdachte 3] was op dat moment bij verdachte thuis en is ook naar de Jumbo gegaan na de versie van [naam zoon verdachte] over het voorval in de Jumbo te hebben gehoord.
[medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] stonden op korte afstand van elkaar te wachten voor de Jumbo ten tijde van de aankomst van de auto met verdachte, [medeverdachte 4] , [naam zoon verdachte] en [zoon medeverdachte 2] . De groep van zeven verdachten is vervolgens zonder nader overleg in homogeen verband de Jumbo in gegaan. De verdachten zijn na binnenkomst op zoek gegaan naar [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] , daarbij blijkbaar afgaand op de persoonsomschrijving zoals door [naam zoon verdachte] gegeven. Toen [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] waren gevonden, zijn de verdachten vrijwel direct gewelddadig geworden waarbij verdachte de eerste klap heeft uitgedeeld. Van enige serieuze poging tot inhoudelijke communicatie vanuit de groep met [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] over hetgeen eerder op de avond zou hebben plaatsgevonden met betrekking tot [naam zoon verdachte] is niet gebleken. Van de zijde van de Jumbo-medewerkers is gedurende het gehele incident geen sprake geweest van enige vorm van agressie. Nadat de verdachten [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] hadden mishandeld, hebben zij gezamenlijk de Jumbo verlaten. De slotsom is dat alle verdachten een voldoende significante en wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het geweld en aldus openlijk in vereniging geweld hebben gepleegd tegen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] .
Ten aanzien van verdachte geldt in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft om 19.50 uur een WhatsApp-spraakbericht naar [medeverdachte 4] gestuurd waarin zij zegt: “Luister dan [medeverdachte 4] , ik ga nu effe naar de Albert Heijn. [naam zoon verdachte] en [zoon medeverdachte 2] waren net.. eh.. daar om boodschappen te halen en – ntv – was er wat gebeurd. Toen zijn ze met vier man op [naam zoon verdachte] ge.. eh.. hebben ze hem aangevallen. Medewerkers daar. Ik ben, ga helemaal door het lint hier. Ik ga er nu naar toe. Ik weet niet waar je rijdt, maar ik ga er naar toe”.
Verdachte en [medeverdachte 4] sturen vervolgens tussen 19.51.59 uur en 20.21.22 elkaar de volgende (spraak)berichten:
[medeverdachte 4] : Wie? Medewerkers van de AH?
[verdachte] : Jaaaaaa
[verdachte] : Om zoiets doms
[medeverdachte 4] : Om wat?
[verdachte] : Ook van zijn kant maar maakt niet uit
[verdachte] : Poten thuis dus er gaan koppen rollen (19.52.59 uur)
[verdachte] : He, zijn hele gezicht is beschadigd he. Ze hebben [zoon medeverdachte 2] twee klappen op zijn hoofd gegeven omdat ie er tussen wilde komen, omdat ze op [naam zoon verdachte] aan het rammen waren. Ej, ik word helemaal gek he nu.
[medeverdachte 4] : Wacht tot ik er ben ik ga mee
[medeverdachte 4] : Maar om wat ging t
[verdachte] : Ja er zal wel allemaal politie zijn nu;
[medeverdachte 4] : Om wat ging het schat.
[medeverdachte 4] : ?
[verdachte] : Hoor je zo
[medeverdachte 4] : Ben ik er
[medeverdachte 4] : 15 min
[medeverdachte 4] : 1 min (20.21.22 uur).
De rechtbank leidt onder meer hieruit af dat verdachte het plan heeft opgevat om naar de Jumbo te gaan en de medewerkers die haar zoon zouden hebben mishandeld mores te leren. Gelet op de voorgeschiedenis waarin de zoon van verdachte haar had verteld dat hij door medewerkers van de Jumbo was mishandeld, is de opmerking van verdachte ‘poten thuis dus er gaan koppen rollen’ niet voor meerderlei uitleg vatbaar. Als verdachte, zoals zij stelt, alleen kwam om te praten, had het voor de hand gelegen dat zij haar zoon bij dat gesprek zou betrekken. Haar zoon is echter direct de winkel gaan doorzoeken en niet door verdachte bij zich gehouden. En verdachte is al een paar seconden nadat zij [benadeelde partij 2] had aangesproken, gewelddadig geworden. Zij is [benadeelde partij 2] verder te lijf gegaan terwijl [benadeelde partij 1] door medeverdachten werd mishandeld. Verdachte heeft door te handelen als hiervoor vermeld, opzet gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd.
Het standpunt van de verdediging dat verdachte als enige uit de groep actief heeft geprobeerd om het geweld te laten stoppen, vindt geen steun in het dossier. Door te initiëren om met meerdere personen naar de Jumbo te gaan en daar welbewust op agressieve wijze de confrontatie te zoeken met de betrokken Jumbo-medewerkers, door continu zo dicht in de buurt van medeverdachten te blijven (waarmee verdachte de groep geweldplegers getalsmatig heeft versterkt) en door het blijk geven van steun aan de gepleegde geweldshandelingen, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte wel degelijk een substantiële bijdrage heeft geleverd aangaande het plegen van openlijk geweld in vereniging. Dat verdachte op enig moment medeverdachten tegenhoudt, neemt niet weg dat zij [medeverdachte 4] op datzelfde moment volledig zijn gang laat gaan tijdens diens forse mishandeling van [benadeelde partij 2] .
Het vorenstaande maakt dat wel kan worden gesproken van een wezenlijke bijdrage van verdachte aan de geweldpleging door medeverdachten.
Vrijspraak medeplegen mishandeling met voorbedachte raad van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1]
Verdachte wordt bij het eerste gedachtestreepje van het onder 2 ten laste gelegde kort samengevat verweten dat zij samen met een ander of anderen [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door hem tegen het hoofd te slaan, te duwen, een knietje te geven en/of tegen het been te trappen.
Onder ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht moet worden verstaan ‘het opzettelijk aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, het opzettelijk benadelen van de gezondheid alsmede – onder omstandigheden – het opzettelijk bij een ander teweegbrengen van een min of meer hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam, een en ander zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond bestaat’. [2]
[benadeelde partij 2] heeft in zijn aangifte over het moment dat hij in het kantoortje (telhok) stond onder meer het volgende verklaard: “Ik zag toen dat [verdachte] (de rechtbank begrijpt hier en hierna: verdachte) haar rechterhand tot een vuist balde en mij met haar rechter vuist probeerde te slaan. Omdat haar arm niet ver genoeg reikte raakte zij mij niet. Ik zag toen ook dat zij mij in mijn ballen probeerde te schoppen. Omdat ik mijn been naar voren bracht mislukte dit. Zij kwam wel met haar voet tegen mijn linkerknie aan. (…)” In zijn aanvullende verklaring heeft hij op de vraag wat verdachte deed, geantwoord: “Zij stonden in de ingang van het hokje, dus wij zaten opgesloten. [verdachte] riep toen tegen ons: Wie heeft er aan mijn kind gezeten!” Zij bleef schreeuwen van: “Jij was het hè! Wie heeft er aan mijn kind gezeten.” Wij waren opgesloten. Na 30 seconden schreeuwen begon [verdachte] mij te slaan. Met een zwaai probeerde zij mij richting mijn gezicht [te slaan]. Maar ze kwam niet ver genoeg. [verdachte] schopte toen richting mijn kruis, ballen. Ik blokkeerde die schop met mijn knie. Dus schopte ze tegen mijn knie.”
[benadeelde partij 2] heeft noch in zijn aangifte noch in zijn aanvullende verhoor verklaard dat verdachte hem pijn heeft gedaan of letsel heeft toegebracht. Mr. Korver, de advocaat van [benadeelde partij 2] , heeft bij brief van 13 oktober 2022 de officier van justitie laten weten dat [benadeelde partij 2] hem na het zien van de camerabeelden heeft verteld dat op het moment dat hij door verdachte werd geslagen, hij zich in het kantoorhokje bevond en geen kant op kon doordat zijn uitgang werd versperd. Hij is hierdoor meteen in een soort overlevingsstand gegaan en heeft de gebeurtenissen zo vlak na het incident niet goed kunnen verwoorden. Hij voelde zich opgesloten in de kleine ruimte en was bang voor wat er kon gebeuren. Hij realiseerde zich daardoor direct na het incident niet dat hij toen wel degelijk (hard) was geraakt door verdachte. De pijn die hij aan zijn gezicht voelde, past bij het letsel – een bloeduitstorting onder zijn rechteroog en een gezwollen rechter wang – zoals omschreven in de letselrapportage en is het gevolg van de klap van verdachte, aldus mr. Korver. De rechtbank is er door deze brief echter niet van overtuigd geraakt dat verdachte [benadeelde partij 2] pijn en/of letsel heeft toegebracht. Zij acht het aannemelijker dat het letsel door een ander dan verdachte is toegebracht. [benadeelde partij 2] is eerder op de avond en op een later moment weliswaar mishandeld door medeverdachten, ten gevolge waarvan hij – blijkens zijn aangifte d.d. 12 februari 2022 – pijn en letsel heeft opgelopen, maar deze handelingen zijn niet aan verdachte ten laste gelegd onder feit 2, eerste gedachtestreepje. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van (het medeplegen van) mishandeling van [benadeelde partij 2] .
Verdachte wordt bij het tweede gedachtestreepje kort samengevat verweten dat zij samen met een ander of anderen [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door hem te slaan en/of te duwen.
De rechtbank stelt echter vast dat in de tenlastelegging in de zaak van verdachte onder feit 2, tweede gedachtestreepje, alleen de handelingen die verdachte zelf zou hebben verricht, ten laste gelegd zijn. Hiermee komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de vraag of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van mishandeling van [benadeelde partij 1] . Op basis van het dossier acht de rechtbank voorts niet bewezen dat verdachte [benadeelde partij 1] heeft geslagen. De rechtbank stelt vast dat op de camerabeelden wel te zien is dat verdachte [benadeelde partij 1] een duw geeft, zoals ook aan verdachte ten laste is gelegd. Van deze duw heeft [benadeelde partij 1] echter geen pijn of letsel ondervonden. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank verdachte integraal vrij zal spreken voor het onder feit 2 ten laste gelegde.
Vrijspraak bedreiging [benadeelde partij 2]
Hoewel voor de rechtbank wel vaststaat dat er die avond ook door verdachte weinig vleiend tegen de slachtoffers is gesproken, is zij van oordeel dat de ten laste gelegde bedreiging niet kan worden bewezen. Verdachte wordt hiervan dan ook vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. [benadeelde partij 2] heeft in zijn aanvullende verklaring op 9 april 2022 verklaard dat verdachte tegen [benadeelde partij 1] heeft gezegd: “Motherfucker, ik snijd je keel door als je het de volgende keer weer doet”. [benadeelde partij 1] zelf heeft in zijn aangifte en aanvullende verklaring echter niets verklaard over dat hij zou zijn bedreigd. Er is geen andere getuige die iets soortgelijks heeft verklaard.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat
zij op 12 februari 2022 te Amsterdam openlijk, te weten in winkelbedrijf Jumbo, gevestigd aan de Westerstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] (allen medewerkers van de Jumbo), door die [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] door de winkel achterna te rennen, vast te pakken en te duwen en door die [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] met de hand en/of vuist op het hoofd/gezicht en lichaam te slaan en een knietje te geven en tegen het lichaam te trappen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feit volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Taakstraf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van tweehonderd uren met aftrek van voorarrest met bevel dat mocht verdachte de taakstraf niet naar behoren verrichten vervangende hechtenis wordt toegepast van honderd dagen.
De officier van justitie heeft haar eis als volgt onderbouwd. Het Openbaar Ministerie beschouwt verdachte als de initiatiefnemer en leider van de openlijke geweldpleging. Ter zitting erkent verdachte dit indirect, door te verklaren dat zij zich verantwoordelijk voelde voor wat er in de winkel gebeurde. Dit is een strafverzwarende omstandigheid. Het Openbaar Ministerie is echter niet blind voor de gevolgen die deze gebeurtenis voor verdachte heeft gehad. Verdachte is zeer negatief in het nieuws gekomen. Natuurlijk heeft zij de publiciteit ook zelf gezocht, maar deze verdenking heeft grote gevolgen gehad voor haar imago als zangeres. Daar staat tegenover dat zij beter had moeten weten en zich had moeten inhouden. Indien zij als moeder actie had willen ondernemen, had zij aangifte moeten doen. Óf op een later en rustig moment contact moeten zoeken met de (medewerkers van de) Jumbo. Haar handelingen waren niet gericht op een gesprek, maar waren een uiting van boosheid. Gezien het gemak waarmee zij is overgegaan tot geweld, kan niet worden volstaan met alleen een werkstraf. Ter voorkoming van recidive wordt daarom ook een voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd.
Het pleidooi van de verdediging
De verdediging heeft in het kader van de strafmaat het volgende aangevoerd. Het is de vraag welke straf aan verdachte kan worden opgelegd die zwaarder is dan de gevolgen die verdachte al van deze strafzaak heeft ondervonden. Deze zaak moet terug naar normale proporties en die zijn dat het hier gaat om een vervelende vechtpartij die nooit had mogen plaatsvinden en waar verdachte een rol in heeft gehad. Als dat, anders dan de verdediging meent, als een strafbare rol wordt gekwalificeerd, dan hoort daar ook een proportionele straf bij die aansluit bij vergelijkbare verdenkingen en daarvoor zijn de LOVS-oriëntatiepunten leidend. Ook in vergelijkbare zaken is een taakstraf doorgaans het uitgangspunt, vaak met een uitdrukkelijke verwijzing naar de LOVS-oriëntatiepunten. In strafmatigende zin dient rekening te worden gehouden met welke geweldshandelingen verdachte zelf heeft verricht en die zijn zeer beperkt vergeleken met die van medeverdachten. Bovendien dient in elk geval te worden meegewogen dat zij, na haar gedragingen bij het telhok, niets meer heeft gedaan en ook heeft geprobeerd tussenbeide te komen. Daarmee heeft zij ook erger voorkomen. Zij heeft inzicht getoond in het kwalijke van haar handelen en heeft spijt betuigd (ook publiekelijk). Het is jammer dat een mediation-traject in deze zaak niet gelukt is, omdat de slachtoffers dat niet wilden, maar verdachte hoopt nog steeds op enig moment met hen in gesprek te kunnen, buiten de zittingszaal. De persoonlijke gevolgen van deze zaak zijn voor verdachte groot. Zij is haar opgebouwde carrière grotendeels kwijt, zij heeft onherstelbare reputatieschade, opdrachtgevers trokken aan de lopende band opdrachten in en zij wordt niet of nauwelijks meer geboekt waardoor haar belangrijkste inkomstenbron is opgedroogd. Bij een strafoplegging zou kunnen worden volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf. Verdachte heeft de hoop uitgesproken dat er na de uitspraak in deze strafzaak voor alle partijen een streep onder kan worden gezet. Daar hebben de slachtoffers recht op en verdachte ook.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Zij is samen met anderen naar de Jumbo gegaan met een vooropgezet plan om daar een paar medewerkers die haar zoon de winkel hadden uitgezet, te gaan mishandelen. Nadat de verschillende slachtoffers in de Jumbo waren getraceerd, is er fors geweld op hen toegepast. Zij hadden geen schijn van kans tegen de groep. Verdachte is verantwoordelijk voor de onaanvaardbare inbreuk die op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers is gemaakt. De slachtoffers hebben pijn geleden en hebben naar eigen zeggen nog steeds last van de gevolgen van wat verdachte en haar mededaders hen hebben aangedaan. Het handelen van verdachte veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, niet in de laatste plaats bij de slachtoffers en omstanders.
De rechtbank laat ten nadele van verdachte meewegen dat zij de initiator van het bezoek van de groep aan de Jumbo is geweest en dat ze daarbij niet heeft geschroomd minderjarigen in deze operatie te betrekken. Zij laat daartegenover strafmatigend meewegen dat verdachte door de nasleep zwaar lijkt te zijn geraakt. De verstrekkende gevolgen voor haar normale bestaan vormen zodanig een sterke prikkel om recidive te voorkomen dat de rechtbank het opleggen van een voorwaardelijke straf in dit geval niet nodig acht. Ook het blanco strafblad van verdachte weegt daarbij mee.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van tweehonderd uur passend is.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] vorderen – ieder voor zich – € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade (smartengeld) te vermeerderen met de wettelijke rente)
,pro forma € 500,- aan vergoeding van toekomstige materiële schade (‘medische reis- en parkeerkosten’ – de rechtbank begrijpt kosten die mogelijk moeten worden gemaakt in verband met een medische behandeling) alsmede € 2.500,- aan proceskosten (rechtsbijstand). Namens de benadeelde partijen zijn de diverse posten als volgt toegelicht en onderbouwd. De rechtbank heeft het hierna over ‘de benadeelden’ omdat namens hen een grotendeels gelijkluidende onderbouwing is gegeven.
Immateriële schade
Namens de benadeelden wordt ten aanzien van ieder van hen gesteld dat, gelet op de ernst van de normschending, het evident is dat sprake is van aantasting van de persoon in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld nog lang psychische klachten kunnen ondervinden. De benadeelden menen dat hiervoor niet vereist is dat er een diagnose door een psycholoog is gesteld.
De benadeelden menen dat de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan meebrengen dat van aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. Zij stellen dat zij dit met concrete gegevens hebben onderbouwd, ook al is dat overbodig, nu de nadelige gevolgen voor benadeelden zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen.
Het handelen van de verdachten heeft ertoe geleid dat de benadeelden een diep gevoel van angst en onveiligheid hebben gekregen. Wat een gewone, alledaagse werkdag voor hen was, sloeg ineens om in een heftige situatie. De verdachten hebben een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelden en pijn en letsel aan hen toegebracht. Dat de benadeelden geen ernstig fysiek letsel hebben opgelopen, is niet te danken aan het handelen van de verdachten, maar slechts een kwestie van geluk.
De benadeelden ondervinden psychische klachten als gevolg van het ten laste gelegde. De benadeelden ervaren veel stress tijdens hun werk. Zij zijn immers nog steeds werkzaam in dezelfde omgeving als waar de feiten hebben plaatsgevonden. Na het incident zijn de benadeelden terughoudend met het aanspreken van mensen die zich niet aan de huisregels houden. Hierdoor kunnen zij hun werk eigenlijk niet naar behoren uitoefenen. Daarnaast merken de benadeelden dat zij veel stress ervaren als zij veel mensen bij elkaar zien of plotseling mensen zien rennen. Dergelijke situaties doen hen direct weer denken aan het incident. De benadeelden zijn dan direct op hun hoede.
[benadeelde partij 1] heeft, als gevolg van de mishandelingen, vijf weken niet kunnen werken vanwege een hersenschudding. Hij heeft ook na deze weken last gehad van concentratieproblemen. [benadeelde partij 3] kampte door de stress met concentratieproblemen en hij heeft moeite gehad met het maken van zijn tentamens. Hij is naar de psycholoog van zijn universiteit gegaan vanwege het incident maar doordat de problematiek de deskundigheid van de psycholoog te buiten ging, heeft zij hem geadviseerd op zoek te gaan naar professionele hulp. Hier is hij tot op heden nog niet aan toe gekomen. [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] zijn ook nog niet toegekomen aan het zoeken van professionele hulp voor deze klachten, mede door wachtlijsten.
Toekomstige materiële schade
De toekomstige ‘medische (reis- en parkeer)kosten’ zijn zekerheidshalve opgenomen voor het geval er een hoger beroep komt. De benadeelden zijn zich ervan bewust dat die kosten pas voor vergoeding in aanmerking kunnen komen als deze kosten gemaakt zijn of indien het zeker is dat die kosten zullen worden gemaakt. De benadeelden hebben deze kosten (nog) niet gemaakt, maar zij sluiten niet uit dat zij deze kosten in de toekomst nog zullen maken. Nu zij de vordering op grond van artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering niet kunnen vermeerderen, terwijl het bepaald niet uit te sluiten is dat er een hoger beroep volgt, wordt deze post ‘pro forma’ opgevoerd.
Kosten rechtsbijstand
De benadeelden stellen dat de door hen gemaakte kosten redelijk zijn. Zij stellen voorts dat voor de beoordeling van de proceskosten het van belang is dat zij een specialist hebben ingeschakeld voor de voor hen ingrijpende zaak. Zij kwamen daarbij uit bij het kantoor van mr. Korver. De benadeelden stellen dat de door hen gevorderde kosten redelijk zijn en verzoeken om de verdachten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de fixed fee van € 2.500,-. Dit is niet ver verwijderd van het bedrag dat volgens het liquidatietarief (van de rechtbanken en hoven) zou kunnen worden toegekend.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen geheel toewijsbaar. Zij heeft tevens gevorderd de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft (primair) verzocht de benadeelden niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen tot immateriële-schadevergoeding en daartoe het volgende aangevoerd. De benadeelden hebben allen een zeer hoge vordering ingediend, die is voorzien van een buitengewoon summiere toelichting en een net zo summiere onderbouwing. Er mag in het licht van wat doorgaans bij dit soort feiten aan immateriële-schadevergoeding wordt toegewezen, worden verwacht dat het bestaan van zoveel schade naar behoren wordt onderbouwd. Dat is niet gebeurd. Alle benadeelden stellen in min of meer identieke bewoordingen dat zij door het incident psychische klachten ervaren. Zij ervaren nog altijd veel stress tijdens het werk, zij zijn terughoudend geworden in het aanspreken van mensen die zich niet aan de huisregels houden en ze zouden veel stress ervaren als ze mensen bij elkaar zien of plotseling zien rennen. Echter, geen van de benadeelden heeft in de afgelopen acht maanden professionele hulp gezocht. Dit roept – zonder nadere onderbouwing – de vraag op of de klachten zodanig ernstig zijn dat dit de hoogte van de vorderingen rechtvaardigt. De verdediging betwist dat, althans meent dat de gestelde immateriële schade niet naar behoren is onderbouwd. Ten aanzien van de vorderingen tot materiële-schadevergoeding heeft de verdediging aangevoerd dat op dit moment geldt dat geen van de benadeelden medische kosten heeft moeten maken of dat het vaststaat dat deze kosten nog moeten worden gemaakt, zodat de vorderingen voor dit deel dienen te worden afgewezen. De verdediging heeft ten slotte verzocht in het geval van een veroordeling in de proceskosten van het liquidatietarief kanton uit te gaan.
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, het volgende overwogen:
“Schade
2.4.1 Voor vergoeding aan de benadeelde partij komt overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van art. 6:98 BW aan de verdachte kan worden toegerekend. Deze schade kan bestaan uit vermogensschade en, voor zover de wet daarop aanspraak geeft, ander nadeel (art. 6:95, eerste lid, BW).
(…)
b) Ander nadeel dat voor vergoeding in aanmerking komt: immateriële schade (art. 6:106 BW)
2.4.4 Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
(…)
b. aantasting in de persoon: 1) door het oplopen van lichamelijk letsel, 2) door schade in zijn eer of goede naam of 3) op andere wijze;
(…)
2.4.5 Van de onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. (…)”
De rechtbank is van oordeel dat psychisch leed, zeker in de gevallen waarin dit gelet op de ernst en de aard van de normschending voor de benadeelde nogal voor de hand ligt, onder de noemer van aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 onder b.3) BW kan vallen. Dit psychische leed dient evenwel ook uit concrete feiten en omstandigheden te blijken. Voor het aannemen van een aantasting in de persoon is niet voldoende dat sprake is geweest van een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De aantasting in de persoon kan niet uitsluitend op de aard en de ernst van de normschending worden gebaseerd.
Hoewel de rechtbank niets af wil doen aan het bij benadeelden mogelijk ontstane psychische leed, is zij van oordeel dat de benadeelden ieder voor zich thans onvoldoende concrete feiten en omstandigheden hebben aangevoerd waaruit blijkt dat bij hen ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. De vorderingen zijn op dit onderdeel dus onvoldoende onderbouwd en toegelicht. [3]
Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De behandeling van dit gedeelte van de vorderingen levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelden zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun respectievelijke vorderingen tot immateriële-schadevergoeding. Zij kunnen hun vorderingen desgewenst nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toekomstige materiële schade
De benadeelden hebben vergoeding van toekomstige ‘medische reis- en parkeerkosten’ gevorderd. De benadeelden worden ook ten aanzien van dit gedeelte van de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard omdat deze kosten (nog) niet zijn gemaakt en het onvoldoende waarschijnlijk is dat deze kosten in de toekomst wel zullen worden gemaakt.
Kosten rechtsbijstand
De vorderingen van de benadeelden zullen niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling. De benadeelden en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 200 (tweehonderd) uren.
Beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
100 (honderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3]
niet-ontvankelijkin hun respectievelijke vorderingen en bepaalt dat zij hun vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. J. Thomas en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2022.

Voetnoten

1.HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9029 en HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3029.
2.HR 13 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1077, rov. 2.3.3. Zie eerder HR 9 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2677, NJ 2014/402 en HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690,
3.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8616.