8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft twee leden van de drillrapgroep [naam drillrapgroep 1] geïnformeerd over waar zij [persoon 1] konden vinden. Deze twee zijn samen naar de Albert Heijn gegaan waar [persoon 1] aan het werk was en daar heeft een van hen [medeverdachte 2] met vele messteken neergestoken. Er is een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [persoon 1] . Hij is zeer zwaar gewond geraakt. Het is een wonder dat hij de steekpartij heeft overleefd. Hij is geopereerd maar nog steeds niet hersteld van de verwondingen die hij door de messteken heeft opgelopen en het is maar zeer de vraag of hij er ooit helemaal van zal herstellen. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijk geweld nog lang gebukt gaan onder de psychische gevolgen.
De achtergrond van deze zaak is gelegen in een drillrapfittie, waarvan niemand nog lijkt te weten hoe die is ontstaan en, erger nog, waar die eindigt, als dat al gebeurt. In deze vete is al een dode te betreuren, de broer van de verdachte. De verdachte heeft hiervoor wraak willen nemen. De steekpartij heeft plaatsgevonden in een supermarkt, in aanwezigheid van veel winkelend publiek. Door het handelen van de verdachte zijn de gevoelens van onveiligheid die in de samenleving leven, versterkt. Het moet de verdachte en iedereen die bij de drillrapruzie is betrokken duidelijk zijn dat wapengeweld niet wordt getolereerd. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Hij heeft een omgebouwd gas/alarmrevolver en patronen voorhanden gehad waarmee hij kogels kon afvuren. Het is zorgwekkend dat er kennelijk niet alleen messen worden gebruikt, maar dat er ook naar vuurwapens kan worden gegrepen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een lange vrijheidsbenemende straf niet alleen passend, maar ook geboden is.
Uit het oogpunt van vergelding en ter afschrikking van de samenleving en van verdachte in het bijzonder, dient op een dergelijk feit te worden gereageerd met een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende van aanmerkelijke duur. De vraag is of dat een gevangenisstraf of een jeugddetentie moet zijn. De rechtbank dient daarom eerst de vraag te beantwoorden of de verdachte dient te worden berecht volgens het volwassenenstrafrecht of het adolescentenstafrecht.
Toepassing ‘adolescentenstrafrecht’
De verdachte was ten tijde het plegen van de hiervoor bewezen verklaarde misdrijven negentien jaar en is nu twintig jaar. Uitgangspunt is dat een verdachte die ten tijde van het strafbare feit achttien jaar is maar nog niet de leeftijd van drieëntwintig jaren heeft bereikt, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter, als zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het (dadergerichte pedagogische) jeugdstrafrecht toepassen; het zogenoemde adolescentenstrafrecht, zie artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. Het adolescentenstrafrecht is er in beginsel op gericht de ‘criminele’ adolescent maximaal te stimuleren een verantwoorde rol in de samenleving op zich te nemen. Het gaat hier om verruiming van de straftoemetingsvrijheid van de rechtbank, niet om een verplichting om daarvan gebruik te maken. Beoogd is daarmee maximale flexibiliteit te bereiken met betrekking tot verdachten rond de leeftijdsgrens van achttien jaar.
In het eerdergenoemde Pro Justitia-rapport staat dat de deskundigen aanleiding zien het minderjarigenstrafrecht toe te passen omdat de verdachte niet op het niveau van een volwassene functioneert. Qua sociaal emotionele ontwikkeling loopt hij achter op leeftijdgenoten. Terwijl in de puberteit normaal gesproken een ontwikkeling op gang komt waarbij jongeren een eigen identiteit ontwikkelen, autonoom worden, en zich daarmee losmaken van het gezin van herkomst, maar ook onafhankelijker worden van de invloed van anderen dan hun ouders, wordt bij de verdachte gezien dat hij sociaal-emotioneel nog nauwelijks op eigen benen kan staan, niet goed en niet stevig kan aangeven wie hij is en wat hij wil, en nog erg afhankelijk is van zijn omgeving. Manieren om zich staande te houden te opzichte van anderen heeft hij nauwelijks, hij trekt zich terug of uit zich agressief; van een bij een volwassen adolescent passend breder palet aan copingvaardigheden is geen sprake. Daarbij komt dat sprake is van een verstandelijke beperking, die maakt dat de verdachte qua sociaal adaptief niveau overall ook niet op het niveau van een jongvolwassene functioneert. Hij mist sociaal inzicht en heeft moeite om relaties tussen oorzaken en gevolgen te detecteren, aldus de deskundigen. Zij geven aan dat tijdens het onderzoek regelmatig werd gezien dat de verdachte informatie niet kan integreren, waarbij hij niet meer weet hoe hij verder moet in een gesprek. De beschreven tekorten moeten worden gezien in een ontwikkelingscontext waarin ouders, vanuit zichzelf of door omstandigheden (waaronder de moord op hun andere zoon) onvoldoende mogelijkheden hadden om de verdachte te monitoren en te steunen in zijn ontwikkeling. De verdachte functioneert nog als een jeugdige. Op pedagogisch terrein liggen er echter dus ook nog kansen als hij meer wordt begeleid en gesteund. De deskundigen adviseren vanuit deze overwegingen het minderjarigenstrafrecht toe te passen.
In het rapport staat verder vermeld dat de Wegingslijst Adolescentenstrafrecht NIFP werd gebruikt om de conclusies van de onderzoekers te toetsen en dat deze lijst het volgende uitwijst. De handelingsvaardigheden van de verdachte zijn zeer beperkt. Hij kan de risico’s van het eigen handelen nauwelijks inschatten, hij kan het eigen gedrag nauwelijks op een verantwoorde manier organiseren, hij handelt zonder nadenken en komt in het contact jonger over dan de kalenderleeftijd. Er is pedagogische beïnvloeding mogelijk en noodzakelijk. Scholing is ook noodzakelijk. De verdachte heeft een groepsgerichte aanpak nodig, temeer om zo zijn grenzen te leren bewaken en om beter zelf te kunnen afwegen welk gedrag van zijn kant wenselijk is, wil hij positieve langetermijndoelen behalen. De verdachte is eerder veroordeeld en een periode zijn voorwaarden niet is nagekomen. Er is weliswaar sprake van antisociale trekken, maar zijn beperkte inlevingsvermogen vanuit de verstandelijke beperking speelt hier tevens een rol in. De persoonlijkheid van de verdachte is nog niet uitgerijpt. De verdachte is ingebed in een crimineel milieu. Een pedagogische aanpak is mogelijk en hij is niet groepsongeschikt. Alles afwegend zijn er, ook volgens de lijst, voldoende indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht en wegen deze zwaarder dan de contra-indicaties, aldus de deskundigen.
De rechtbank neemt vorenstaande conclusies over en zal bij de straftoemeting het zogenoemde adolescentenstrafrecht toepassen. De rechtbank acht dit zowel in het belang van verdachte als in het belang van de maatschappij.
Jeugddetentie
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte waaruit blijkt dat hij alleen eerder is veroordeeld voor een in vereniging gepleegde winkeldiefstal. Gelet op de ernst van deze zaak waarin thans moet worden beslist, legt deze eerdere veroordeling nauwelijks gewicht in de schaal. De rechtbank houdt er enigszins ten voordele van de verdachte rekening mee dat hij op 4 januari 2021 op zijn beurt is neergestoken en zo ook het slachtoffer geworden van de vete tussen [naam drillrapgroep 1] en [naam drillrapgroep 3] .Zij laat verder in het voordeel van de verdachte meewegen dat het bewezen verklaarde hem in verminderde mate kan worden toegerekend en dat hij zijn voorlopige hechtenis voor het grootste gedeelte in een penitentiaire inrichting heeft moeten doorbrengen, terwijl hij meer op zijn plek was in een justitiële jeugdinrichting.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 511 dagen met aftrek van voorarrest passend en geboden is.
Maatregel onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel)
Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht houdt kort gezegd in dat aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan worden opgelegd, als het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist, en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
In het eerder genoemde Pro Justitia-rapport staat dat de deskundigen het recidiverisico als hoog schatten. Er is volgens hen een veelheid aan kritische historische, klinische en risicohanteringsitems die bijdragen aan een hoog recidiverisico, terwijl van beschermende factoren nauwelijks sprake is.
Om het recidivegevaar af te wenden is in eerste instantie een hoog beveiligingsniveau zoals in een justitiële jeugdinrichting geboden wordt noodzakelijk, gezien het hoge recidiverisico op agressieve feiten en zeker ook omdat de verdachte geen afstand heeft genomen van de drillrapgroep [naam drillrapgroep 1] , wat niet alleen buiten, maar ook binnen een instelling voor gevaarlijke situaties kan zorgen. De verwachting is dat als de verdachte zich bij spanningen niet kan terugtrekken, de kans op agressie zal toenemen. Het is daarom van belang dat de instelling zijn agressie kan hanteren. Binnen de behandeling dient aandacht te zijn voor de agressieregulatie, morele ontwikkeling, identiteitsontwikkeling, het mentaliserend vermogen, rouwverwerking en probleemoplossende vaardigheden. De verdachte kan profiteren van een pedagogisch klimaat waarbinnen hij ondersteuning, uitleg, herhaling en scholing krijgt en hij kan leren vertrouwen op de groepsleiding en leren om hulp en ondersteuning te vragen. Daarnaast kan, op termijn, worden nagedacht over een geschikte maatschappelijke context, waarbij het relevant is om niet alleen mee te nemen hoe kan worden gezorgd dat de verdachte zijn leven op termijn buiten [naam drillrapgroep 1] voortzet, maar ook in welke mate van hem verwacht kan worden dat hij zelfstandig kan functioneren in de maatschappij, dan wel zal kunnen profiteren van een beschermde woonsetting.
De deskundigen adviseren een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De verdachte neemt geen afstand van de drillrapgroep en heeft onvoldoende probleembesef en motivatie voor behandeling, waardoor behandeling in een ambulant kader of in een open inrichting geen reële optie is. Hij wil wel geholpen worden bij rouwverwerking, maar ziet niet de noodzaak in van een behandeling die is gericht op verminderen van het recidiverisico. Daarnaast is de verwachting dat hij zich door zijn vermijdende hechtingsstijl zal onttrekken aan behandeling of weinig openheid zal geven. Ouders kunnen zijn gedrag eveneens onvoldoende monitoren en reclasseringstoezicht bleek al eerder onvoldoende. Tevens is het de verwachting dat behandeling langdurig zal moeten zijn, omdat de verdachte nog niet gemotiveerd is, maar ook omdat hij vanuit zijn verstandelijke beperking langzaam leert. Het advies van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt ondersteund door uitkomsten op de PIJ-wegingslijst. Er is namelijk sprake van psychopathologie en disfunctioneren, een ernstig ten laste gelegd feit en een hoog recidiverisico, problemen met de leerbaarheid, beperkte mogelijkheden tot steun (die recidive beperkend werkt) vanuit het netwerk, geen goede mogelijkheid voor ambulante behandeling, een noodzaak voor een gedwongen kader in een klinische setting, en geen andere mogelijkheid om het recidiverisico te reduceren.
De verdachte behoeft behandeling vanwege een lang bestaand problematisch gedragspatroon. Deze behandeling kan alleen worden gewaarborgd binnen een gesloten instelling, waarin naast het hoge recidiverisico ook zijn eigen veiligheid gewaarborgd kan worden. De verdachte kan in een ambulante setting niet goed worden behandeld. Langdurige behandeling is nodig.
De rechtbank neemt de onderbouwde conclusies over en maakt deze tot de hare. De rechtbank overweegt dat de verdachte weliswaar heeft gezegd dat hij afstand wil nemen van de drillrapgroep waarvan hij deel uitmaakt, maar ook dat dit niet in één keer kan en stapje voor stapje zal moeten gaan.
De rechtbank stelt vast dat op het onder 1 bewezen verklaarde misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog en de psychiater in hun rapport concluderen, komt de rechtbank tot het oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van dat misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte, waarbij er naar het oordeel van de rechtbank zo snel mogelijk dient te worden toegewerkt naar start van behandeling van de verdachte in het kader van deze maatregel.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.