ECLI:NL:RBAMS:2022:3500

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
13/012907-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan medeplegen poging moord in het kader van een drillrapruzie met gevolgen voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer

Op 22 december 2020 werd [persoon 1] neergestoken in de Albert Heijn in Amsterdam, waar hij als vakkenvuller werkte. De steekpartij was het gevolg van een conflict binnen de drillrapscene, waarbij de verdachte, geboren in 2002, informatie had verstrekt aan de daders over de locatie van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte medeplichtig was aan de poging tot moord, maar niet als medepleger kan worden aangemerkt. De verdachte werd op 27 januari 2021 aangehouden, waarbij een revolver en munitie in zijn woning werden aangetroffen. Tijdens de rechtszittingen werd de rol van de verdachte in de steekpartij en zijn wapenbezit uitvoerig besproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien zijn verstandelijke beperking en de omstandigheden waaronder het feit werd gepleegd, in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde een jeugddetentie van 511 dagen op, met de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel). Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer, die door de steekpartij ernstig gewond was geraakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/012907-21
Datum uitspraak: 22 juni 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegeven op het adres [adres] , gedetineerd in Penitentiaire Inrichting [plaats] .

1.Waar het in deze zaak over gaat

Op 22 december 2020 is [persoon 1] in de Albert Heijn in de [locatie] te Amsterdam, waar hij op dat moment als vakkenvuller aan het werk was, neergestoken. Het is een wonder dat [persoon 1] deze aanslag op zijn leven heeft overleefd.
De reden voor de steekpartij moet worden gezocht in een fittie (ruzie) in de zogenoemde drillrapscene, meer in het bijzonder in het wreken van de dood van [persoon 2] , de broer van de verdachte en bij leven vooraanstaand lid van [naam drillrapgroep 1] ( [naam drillrapgroep 1] ). [1] Het slachtoffer is lid van [naam drillrapgroep 2] , een drillrapgroep die gelieerd is aan [naam drillrapgroep 3] ( [naam drillrapgroep 3] ). [naam drillrapgroep 1] en [naam drillrapgroep 3] zijn drillrapgroepen waarvan de leden elkaar dissen in hun drillraps. Deze drillrapgroepen maken video’s waarin vuurwapens, grote messen en machetes worden getoond en waarin geweld wordt verheerlijkt. En soms voegen zij de daad bij het woord.
Op de camerabeelden van de Albert Heijn is te zien dat de medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de Albert Heijn binnenkomen en dat een minuut later [medeverdachte 2] meermalen op [persoon 1] insteekt. De rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 22 juli 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3780, [medeverdachte 2] veroordeeld wegens medeplegen van poging tot moord op [persoon 1] .
De verdachte wordt kort gezegd ervan beschuldigd dat hij samen met een ander of anderen zich heeft schuldig gemaakt aan de poging tot moord dan wel doodslag op [persoon 1] en als dat niet kan worden bewezen dat hij medeplichtig is geweest door informatie over de locatie en werkplek van [persoon 1] in te winnen en door te geven aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . De verdachte wordt er daarnaast van beschuldigd dat hij een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad. De verdachte is op 27 januari 2021 in zijn woning aangehouden. De politie heeft toen een revolver en twee patronen gevonden die onder zijn bed lagen.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 oktober 2021 (toen de feiten zijn besproken en het onderzoek is geschorst omdat het maatregelrapport in de zaak tegen de medeverdachte nog niet klaar was en de rechtbank de zaken gelijktijdig wilde afdoen), 10 januari 2022 (waarop het onderzoek is geschorst en is beslist dat de verdachte in Forensisch centrum Teylingereind moest worden geobserveerd), 6 april 2022 (waarop de zaak pro forma is behandeld omdat het rapport over de verdachte nog niet klaar was) en 8 juni 2022 (vervolg van de inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat de verdachte en zijn raadsman mr. R.A. Korver, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vordering benadeelde partij van [persoon 1] en de toelichting daarop door mr. P. Figge, advocaat te Amsterdam.
De zaak tegen de verdachte is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 1] waarin de rechtbank gelijktijdig uitspraak doet.

3.De tenlastelegging

Aan de verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven naar (de werklocatie van) voornoemde [persoon 1] is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) voornoemde [persoon 1] eenmaal of meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de nek en/of de hals en/of de borst en/of de hand(en), in elk geval in het lichaam heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegde dat
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of een of meer andere perso(o)n(en) op of omstreeks 22 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door voornoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of andere perso(o)n(en) voorgenomen misdrijf om [persoon 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, naar (de werklocatie van) voornoemde [persoon 1] is/zijn toegegaan, waarna voornoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of voornoemde andere perso(o)n(en) voornoemde [persoon 1] eenmaal of meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de nek en/of de hals en/of de borst en/of de hand(en), in elk geval in het lichaam heeft/hebben gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op of omstreeks 22 december 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest door voornoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of andere perso(o)n(en) te informeren over de werkplek en/of werktijden en/of locatie van voornoemde [persoon 1] .
Onder 2 is aan de verdachte ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 27 januari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (zeer vermoedelijk getransformeerd van gas/alarm revolver naar projectielen verschietende revolver), van het merk Bruno Bruni Milano (BBM), model Olympic 38, kaliber .22 (long blanc origineel kaliber) nu zeer vermoedelijk getransformeerd naar .22 long rifle), zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III te weten twee, in elk geval een of meer patro(o)n(en) (kaliber: zeer vermoedelijk .22 long rifle) voorhanden heeft gehad.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde (medeplegen poging tot moord) en het onder 2 ten laste gelegde (voorhanden hebben van een revolver en patronen).
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde en zich ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen, waaronder haar eigen waarneming van de camerabeelden van de steekpartij in de Albert Heijn en opnamen van telefoongesprekken, de volgende feiten en omstandigheden vast. [2]
[persoon 1] is op 22 december 2020 aan het werk gegaan bij de Albert Heijn ( [locatie] in Amsterdam). De verdachte is een uur later daar ook aan het werk gegaan. Even later is zowel de medeverdachte [medeverdachte 1] als [medeverdachte 2] van huis gegaan. Om 14.03 uur is [medeverdachte 1] gebeld door [persoon 3] , leider van [naam drillrapgroep 1] , de drillrapgroep waar de verdachte en [medeverdachte 1] lid van zijn. [medeverdachte 1] heeft toen tegen [persoon 3] gezegd dat hij onderweg was naar ‘opps’. De betekenis van ‘opps’ is vijand, tegenstander, oppositie (van het Engelse opposite). [3] [medeverdachte 1] heeft verder gezegd dat ‘hij nu op de drop is’. ‘Droppen’ betekent in de drillrapscene ook wel iemand hardhandig neerhalen. De rechtbank merkt op dat de verdachte op 27 januari 2021 in een (afgeluisterd) gesprek met [medeverdachte 1] heeft verteld over de keer dat hij is neergestoken. Hij heeft toen gezegd dat hij weet ‘wie die drop(kans) aan [hen] heeft gegeven. [4] [persoon 3] heeft aan het einde van het telefoongesprek tegen [medeverdachte 1] gezegd: “Get back!”, wat zoveel wil zeggen als wraak nemen. [5]
Kort na dit telefoongesprek hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] elkaar ontmoet op station Lelylaan en zijn zij samen verder gereisd. Om 14.10 uur heeft de verdachte naar [medeverdachte 1] gebeld. Zij hebben ruim een minuut telefonisch contact gehad. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn samen verder gereisd naar [straat] , vlakbij de Albert Heijn waar [persoon 1] en de verdachte aan het werk waren. Op de camerabeelden van de Albert Heijn is te zien dat [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 2] om 14.55 uur de Albert Heijn is binnengekomen. [medeverdachte 1] liep voorop en deed zijn handschoenen aan. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben een minuut door de Albert Heijn gelopen, duidelijk niet om boodschappen te doen, maar op zoek naar iemand. Toen zij [persoon 1] in het vizier kregen, heeft [medeverdachte 1] een stap opzij gedaan voor [medeverdachte 2] die vervolgens naar [persoon 1] is gerend en na zijn naam te hebben geroepen op hem is gaan insteken. Na het steken is [medeverdachte 1] op rustige wijze langs [persoon 1] , die hevig bloedend op de grond lag, richting de uitgang gelopen. Daarbij keek hij naar [persoon 1] . Op de camerabeelden is te zien dat [medeverdachte 1] op weg naar de uitgang zijn handschoenen heeft uitgetrokken.
Een uur na de steekpartij is [medeverdachte 1] opnieuw door [persoon 3] gebeld. [medeverdachte 1] heeft toen gezegd dat hij ‘met een mattie’ van hem was en dat die man ( [medeverdachte 2] ) [persoon 1] vier of vijf keer cheft (steekt). Toen [persoon 3] [medeverdachte 1] vroeg of [persoon 1] is gecheft (gestoken), heeft [medeverdachte 1] geantwoord: “Ja, we hebben die man (…) kierie... die man is kierie volgens mij man.” Even later heeft [medeverdachte 1] gezegd: “Ik was met hem naar binnen gegaan, maar ik had niks op me toch... toen zeiden we van ... toen zei ik tegen die man... (…) van hé weet je... maak hem gewoon af...”.
Op 23 december 2020 tussen 23.40 en 23.50 heeft de verdachte ( [naam 1] ) gebeld met een onbekend gebleven ander ( [naam 2] ). In dat gesprek is het volgende gezegd:
[naam 2] : Ik moet gewoon lachen om die is man. (ntv). Ik ben gewoon kaolo blij om die is. (ntv) is niet eens nieuwjaar en een opp is al gepacked, bijna. (Gelach)
[naam 1] : (ntv) duurt lang, kijk wat (ntv) gebeurd.
[naam 2] : Kijk wat gebeurd.
[naam 1] : Helemaal (ntv).
[naam 2] : (Gelach) Ik wil niet dubbele karma.
[naam 1] : Ik, ik... Hé, hé ik liep nog... Ik liep nog stage daar hé.
[naam 2] : Waar? Ja, joesoe (fon.)
[naam 1] : Ja man. Ik zag...
[naam 2] : Hodè.
[naam 1] : Hij... hij... hij liep nog voorbij me en zo. En ik... en ik had die... Kijk, hij deed (ntv) praten aan tellie.
[naam 2] : Uhuhm.
[naam 1] : Wacht, ik (ntv) van...
[naam 2] : (Ntv) je doet nog steeds stage daar?
[naam 1] : Nee, man.
[naam 2] : Dat is al een tijdje geleden?
[naam 1] : Nee kijk. Sinds gisteren... Kijk vandaag was laatste dag, dus sinds gisteren ben ik... uhh vandaag nog even gegaan en daarna ging ik...”
[naam 2] : Oooohhhh. (Gelach) Ja man. Aigh, hij heeft gekregen wat die, wat die zocht broer. Orgi, hij heeft hem gekregen. Hele dag wil die dissen op je bradah (broeder). Broer die dingen daar.
[naam 1] : Ja man. Eig... eigen... Is eigenlijk gewoon door mij geluk.
[naam 2] : Snap je, hij wil… hij wil dissen op je bradah broer. Karma kaolo dumpen we hard broer. Dat krijg je broer als je... als je op iemand zijn broer... je weet toch, wil dissen.
Op 26 december 2020 heeft de verdachte met een vrouw gebeld. Het gesprek gaat over [persoon 1] . De verdachte zegt dat [persoon 1] nog steeds gewoon kan doodgaan in zijn coma. Toen de vrouw vroeg wat hij hen heeft aangedaan, antwoordde de verdachte dat hij ( [persoon 1] ) zijn ‘brada’ (broer) ‘dist in zijn tune’.
Buiten kijf is dat [persoon 1] op 22 december 2020 meermalen met een mes is gestoken. Evenmin staat ter discussie dat [medeverdachte 2] degene is geweest die heeft gestoken. Uit de letselverklaring volgt dat [persoon 1] meerdere steekwonden had, waaronder twee in zijn hals en een in zijn borstkas, en dat hij zonder medisch ingrijpen zou zijn overleden. De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een gezamenlijk plan hadden en doelbewust naar de Albert Heijn zijn gegaan om wraak te nemen en [persoon 1] neer te steken. Zij hebben zich aldus schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot moord.
Medeplichtig
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd tot de overtuiging gekomen dat de verdachte [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] heeft geïnformeerd over waar [persoon 1] zich bevond met het opzet om wraak te nemen op [persoon 1] en hiermee het handelen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft gefaciliteerd. De verdachte heeft een dag na de steekpartij met iemand gesproken over wat er was gebeurd. Nadat zijn gesprekspartner over het slachtoffer had gezegd dat hij de hele dag op de bradah (broer) van de verdachte wil dissen, heeft de verdachte gezegd: “Ja man. Eig... eigen... Is eigenlijk gewoon door mij geluk.” Een paar dagen later heeft de verdachte uitgelegd waarom [persoon 1] is neergestoken; [persoon 1] diste zijn broer in zijn tune.
De verdachte heeft tegenover de belastende bewijsmiddelen waaronder zijn eigen opmerking dat het aan hem te danken is dat [persoon 1] is neergestoken en de omstandigheid dat hij meer dan een minuut telefonisch contact heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte 1] drie kwartier voordat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de Albert Heijn binnenkwamen geen andere, althans geen overtuigende, uitleg voor gegeven.
De bijdrage van de verdachte aan het delict is van onvoldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken. De rol van de verdachte bij de uitvoering van het plan om [persoon 1] dodelijk te verwonden is beperkt gebleven tot voornoemde bijdrage. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde medeplegen. Zij acht het subsidiair ten laste gelegde (medeplichtigheid) wel bewezen.
Het voorhanden hebben van een wapen en munitie
Op 27 januari 2021 zijn bij verdachte thuis in Amsterdam een vuurwapen en munitie (twee kogelpatronen) aangetroffen. Het wapen en de munitie lagen onder het bed van de verdachte. Uit onderzoek is gebleken dat het wapen een revolver van het merk Bruno Bruni Milano (BBM), model Olympic 38 betreft dat origineel een .22 Long Blanc kaliber heeft en dat is getransformeerd naar .22 Long Rifle. Het is een van oorsprong gas-/alarm-revolver dat is omgebouwd naar revolver waarmee projectielen kunnen worden verschoten en dus een vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie.
De verdachte heeft verklaard dat het klopt dat er op 27 januari 2021 een wapen en patronen bij hem in zijn kamer onder zijn bed zijn aangetroffen. En dat hij had dat wapen voor zijn eigen veiligheid had gekocht.
De rechtbank is van oordeel dat is bewezen dat verdachte het wapen en de munitie bewust voorhanden had en dat hij ook over dat wapen en die munitie heeft kunnen beschikken. Het onder 2 ten laste gelegde is daarom bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank heeft door de inhoud van de bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij acht dan ook bewezen dat de verdachte
1. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 22 december 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging, ter uitvoering van het door voornoemde [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] voorgenomen misdrijf om [persoon 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, naar (de werklocatie van) voornoemde [persoon 1] zijn toegegaan, waarna voornoemde [medeverdachte 2] voornoemde [persoon 1] meermalen met een mes, in de hals en de borst en de handen, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op 22 december 2020 te Amsterdam, opzettelijk behulpzaam is geweest door voornoemde [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] te informeren over de locatie van voornoemde [persoon 1] ;
2. hij op 27 januari 2021 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver (getransformeerd van gas/alarmrevolver naar projectielen verschietende revolver), van het merk Bruno Bruni Milano (BBM), model Olympic 38, kaliber .22 (Long Blanc origineel kaliber getransformeerd naar .22 Long Rifle), zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver, en munitie van categorie III te weten twee patronen (kaliber .22 Long Rifle) voorhanden heeft gehad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft bij haar beraadslaging over de vraag of de verdachte strafbaar is, acht geslagen op het Pro Justitia-rapport van het klinisch multidisciplinair onderzoek dat heeft plaatsgevonden op de observatieafdeling van Forensisch centrum Teylingereind van 18 mei 2022 opgemaakt door drs. T. Smits gz-psycholoog en dr. R.F. Ferdinand, kinder- en jeugdpsychiater. Het rapport houdt onder meer in dat uit het onderzoek naar voren is gekomen dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een in aanleg aanwezige lichte verstandelijke beperking (IQ 57). Daarnaast is sprake van een ongespecificeerde gedragsstoornis en van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling.
De deskundigen schrijven in het rapport dat de verdachte vanuit zijn problematiek een eendimensionale denkwijze hanteert, een beperkt inzicht in (sociale) situaties heeft en oorzaak-gevolgrelaties niet goed kan inschatten, naast het gegeven dat hij beperkt kan mentaliseren en dat zijn gewetensfunctie en empathische vermogens dientengevolge beperkt zijn. Zijn copingvaardigheden beperken zich tot zich terugtrekken/introversie, en als dat niet werkt (dreigen met) agressiegebruik. Voorafgaand aan het ten laste gelegde overleed de broer van de verdachte, hetgeen een verslechtering van zijn functioneren inluidde terwijl hij al een slecht overzicht had. Hij was boos en ging zich meer terugtrekken. Daarnaast is geconstateerd dat hij – door zijn beperkte overzicht – ook beperkt vat op zijn rol binnen de drillrapgroep had. De verdachte is omgevingsafhankelijk en was onderdeel van een cultuur waar geweldgebruik deel van uitmaakt, en waarbinnen een vete speelde. Ondanks de reële componenten, de planning en overwegingsmomenten, wordt aannemelijk geacht dat de beperkingen vanuit zijn problematiek van invloed zijn geweest op de mate van keuzevrijheid ten tijde van het ten laste gelegde. De deskundigen adviseren daarom het onder 1 ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
De deskundigen zien geen reden de verdachte het ten laste gelegde wapenbezit in een verminderde mate toe te rekenen. De verdachte heeft niet willen verklaren over het feit, maar hij is voldoende doordrongen van de ontoelaatbaarheid van dergelijk gedrag en is eerder berispt vanwege wapenbezit. Daarnaast is het op basis van het huidige onderzoek niet aannemelijk dat de vastgestelde pathologie de verdachte belemmerde in de keuze om al dan niet een wapen in huis te nemen, aldus de deskundigen.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen over en maakt die tot de hare. Er is geen (andere) omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Jeugddetentie en de PIJ-maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het adoscentenstrafrecht wordt toegepast en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 513 dagen met aftrek van voorarrest. Zij heeft voorts gevorderd dat (onvoorwaardelijk) de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) aan de verdachte wordt opgelegd.
8.2.
Het pleidooi van de verdediging
De raadsman heeft, met verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 mei 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1424, gesteld dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast. Hij heeft verder verzocht rekening te houden met de omstandigheden dat de verdachte zijn broer met wie hij erg close was al heeft verloren aan deze drillrapruzie en dat hij na het ten laste gelegde zelf ook slachtoffer is geworden van een steekincident en er in die zaak mediation met de verdachten heeft plaatsgevonden. De raadsman heeft erop gewezen dat de verdachte ook wil dat het geweld en de wraakacties eindigen en zich hiervoor inzet. De raadsman heeft ten slotte verzocht niet over te gaan tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en verzocht de verdachte de mogelijkheid te bieden van een laatste kans door hem een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen en daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte keurt het geweld dat gepleegd wordt af en wil zich inzetten om te werken aan zijn toekomst. Een toekomst zonder geweld. Uit het Pro Justitia-rapport volgt dat de verdachte goed reageert op behandelingen en er op pedagogisch vlak veel mogelijkheden worden gezien. Er is onvoldoende gekeken naar de mogelijkheden van een ambulante begeleiding.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft twee leden van de drillrapgroep [naam drillrapgroep 1] geïnformeerd over waar zij [persoon 1] konden vinden. Deze twee zijn samen naar de Albert Heijn gegaan waar [persoon 1] aan het werk was en daar heeft een van hen [medeverdachte 2] met vele messteken neergestoken. Er is een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [persoon 1] . Hij is zeer zwaar gewond geraakt. Het is een wonder dat hij de steekpartij heeft overleefd. Hij is geopereerd maar nog steeds niet hersteld van de verwondingen die hij door de messteken heeft opgelopen en het is maar zeer de vraag of hij er ooit helemaal van zal herstellen. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijk geweld nog lang gebukt gaan onder de psychische gevolgen.
De achtergrond van deze zaak is gelegen in een drillrapfittie, waarvan niemand nog lijkt te weten hoe die is ontstaan en, erger nog, waar die eindigt, als dat al gebeurt. In deze vete is al een dode te betreuren, de broer van de verdachte. De verdachte heeft hiervoor wraak willen nemen. De steekpartij heeft plaatsgevonden in een supermarkt, in aanwezigheid van veel winkelend publiek. Door het handelen van de verdachte zijn de gevoelens van onveiligheid die in de samenleving leven, versterkt. Het moet de verdachte en iedereen die bij de drillrapruzie is betrokken duidelijk zijn dat wapengeweld niet wordt getolereerd. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Hij heeft een omgebouwd gas/alarmrevolver en patronen voorhanden gehad waarmee hij kogels kon afvuren. Het is zorgwekkend dat er kennelijk niet alleen messen worden gebruikt, maar dat er ook naar vuurwapens kan worden gegrepen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een lange vrijheidsbenemende straf niet alleen passend, maar ook geboden is.
Uit het oogpunt van vergelding en ter afschrikking van de samenleving en van verdachte in het bijzonder, dient op een dergelijk feit te worden gereageerd met een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende van aanmerkelijke duur. De vraag is of dat een gevangenisstraf of een jeugddetentie moet zijn. De rechtbank dient daarom eerst de vraag te beantwoorden of de verdachte dient te worden berecht volgens het volwassenenstrafrecht of het adolescentenstafrecht.
Toepassing ‘adolescentenstrafrecht’
De verdachte was ten tijde het plegen van de hiervoor bewezen verklaarde misdrijven negentien jaar en is nu twintig jaar. Uitgangspunt is dat een verdachte die ten tijde van het strafbare feit achttien jaar is maar nog niet de leeftijd van drieëntwintig jaren heeft bereikt, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter, als zij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het (dadergerichte pedagogische) jeugdstrafrecht toepassen; het zogenoemde adolescentenstrafrecht, zie artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. Het adolescentenstrafrecht is er in beginsel op gericht de ‘criminele’ adolescent maximaal te stimuleren een verantwoorde rol in de samenleving op zich te nemen. Het gaat hier om verruiming van de straftoemetingsvrijheid van de rechtbank, niet om een verplichting om daarvan gebruik te maken. Beoogd is daarmee maximale flexibiliteit te bereiken met betrekking tot verdachten rond de leeftijdsgrens van achttien jaar.
In het eerdergenoemde Pro Justitia-rapport staat dat de deskundigen aanleiding zien het minderjarigenstrafrecht toe te passen omdat de verdachte niet op het niveau van een volwassene functioneert. Qua sociaal emotionele ontwikkeling loopt hij achter op leeftijdgenoten. Terwijl in de puberteit normaal gesproken een ontwikkeling op gang komt waarbij jongeren een eigen identiteit ontwikkelen, autonoom worden, en zich daarmee losmaken van het gezin van herkomst, maar ook onafhankelijker worden van de invloed van anderen dan hun ouders, wordt bij de verdachte gezien dat hij sociaal-emotioneel nog nauwelijks op eigen benen kan staan, niet goed en niet stevig kan aangeven wie hij is en wat hij wil, en nog erg afhankelijk is van zijn omgeving. Manieren om zich staande te houden te opzichte van anderen heeft hij nauwelijks, hij trekt zich terug of uit zich agressief; van een bij een volwassen adolescent passend breder palet aan copingvaardigheden is geen sprake. Daarbij komt dat sprake is van een verstandelijke beperking, die maakt dat de verdachte qua sociaal adaptief niveau overall ook niet op het niveau van een jongvolwassene functioneert. Hij mist sociaal inzicht en heeft moeite om relaties tussen oorzaken en gevolgen te detecteren, aldus de deskundigen. Zij geven aan dat tijdens het onderzoek regelmatig werd gezien dat de verdachte informatie niet kan integreren, waarbij hij niet meer weet hoe hij verder moet in een gesprek. De beschreven tekorten moeten worden gezien in een ontwikkelingscontext waarin ouders, vanuit zichzelf of door omstandigheden (waaronder de moord op hun andere zoon) onvoldoende mogelijkheden hadden om de verdachte te monitoren en te steunen in zijn ontwikkeling. De verdachte functioneert nog als een jeugdige. Op pedagogisch terrein liggen er echter dus ook nog kansen als hij meer wordt begeleid en gesteund. De deskundigen adviseren vanuit deze overwegingen het minderjarigenstrafrecht toe te passen.
In het rapport staat verder vermeld dat de Wegingslijst Adolescentenstrafrecht NIFP werd gebruikt om de conclusies van de onderzoekers te toetsen en dat deze lijst het volgende uitwijst. De handelingsvaardigheden van de verdachte zijn zeer beperkt. Hij kan de risico’s van het eigen handelen nauwelijks inschatten, hij kan het eigen gedrag nauwelijks op een verantwoorde manier organiseren, hij handelt zonder nadenken en komt in het contact jonger over dan de kalenderleeftijd. Er is pedagogische beïnvloeding mogelijk en noodzakelijk. Scholing is ook noodzakelijk. De verdachte heeft een groepsgerichte aanpak nodig, temeer om zo zijn grenzen te leren bewaken en om beter zelf te kunnen afwegen welk gedrag van zijn kant wenselijk is, wil hij positieve langetermijndoelen behalen. De verdachte is eerder veroordeeld en een periode zijn voorwaarden niet is nagekomen. Er is weliswaar sprake van antisociale trekken, maar zijn beperkte inlevingsvermogen vanuit de verstandelijke beperking speelt hier tevens een rol in. De persoonlijkheid van de verdachte is nog niet uitgerijpt. De verdachte is ingebed in een crimineel milieu. Een pedagogische aanpak is mogelijk en hij is niet groepsongeschikt. Alles afwegend zijn er, ook volgens de lijst, voldoende indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht en wegen deze zwaarder dan de contra-indicaties, aldus de deskundigen.
De rechtbank neemt vorenstaande conclusies over en zal bij de straftoemeting het zogenoemde adolescentenstrafrecht toepassen. De rechtbank acht dit zowel in het belang van verdachte als in het belang van de maatschappij.
Jeugddetentie
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte waaruit blijkt dat hij alleen eerder is veroordeeld voor een in vereniging gepleegde winkeldiefstal. Gelet op de ernst van deze zaak waarin thans moet worden beslist, legt deze eerdere veroordeling nauwelijks gewicht in de schaal. De rechtbank houdt er enigszins ten voordele van de verdachte rekening mee dat hij op 4 januari 2021 op zijn beurt is neergestoken en zo ook het slachtoffer geworden van de vete tussen [naam drillrapgroep 1] en [naam drillrapgroep 3] . [6] Zij laat verder in het voordeel van de verdachte meewegen dat het bewezen verklaarde hem in verminderde mate kan worden toegerekend en dat hij zijn voorlopige hechtenis voor het grootste gedeelte in een penitentiaire inrichting heeft moeten doorbrengen, terwijl hij meer op zijn plek was in een justitiële jeugdinrichting.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 511 dagen met aftrek van voorarrest passend en geboden is.
Maatregel onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel)
Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht houdt kort gezegd in dat aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan worden opgelegd, als het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist, en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
In het eerder genoemde Pro Justitia-rapport staat dat de deskundigen het recidiverisico als hoog schatten. Er is volgens hen een veelheid aan kritische historische, klinische en risicohanteringsitems die bijdragen aan een hoog recidiverisico, terwijl van beschermende factoren nauwelijks sprake is.
Om het recidivegevaar af te wenden is in eerste instantie een hoog beveiligingsniveau zoals in een justitiële jeugdinrichting geboden wordt noodzakelijk, gezien het hoge recidiverisico op agressieve feiten en zeker ook omdat de verdachte geen afstand heeft genomen van de drillrapgroep [naam drillrapgroep 1] , wat niet alleen buiten, maar ook binnen een instelling voor gevaarlijke situaties kan zorgen. De verwachting is dat als de verdachte zich bij spanningen niet kan terugtrekken, de kans op agressie zal toenemen. Het is daarom van belang dat de instelling zijn agressie kan hanteren. Binnen de behandeling dient aandacht te zijn voor de agressieregulatie, morele ontwikkeling, identiteitsontwikkeling, het mentaliserend vermogen, rouwverwerking en probleemoplossende vaardigheden. De verdachte kan profiteren van een pedagogisch klimaat waarbinnen hij ondersteuning, uitleg, herhaling en scholing krijgt en hij kan leren vertrouwen op de groepsleiding en leren om hulp en ondersteuning te vragen. Daarnaast kan, op termijn, worden nagedacht over een geschikte maatschappelijke context, waarbij het relevant is om niet alleen mee te nemen hoe kan worden gezorgd dat de verdachte zijn leven op termijn buiten [naam drillrapgroep 1] voortzet, maar ook in welke mate van hem verwacht kan worden dat hij zelfstandig kan functioneren in de maatschappij, dan wel zal kunnen profiteren van een beschermde woonsetting.
De deskundigen adviseren een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De verdachte neemt geen afstand van de drillrapgroep en heeft onvoldoende probleembesef en motivatie voor behandeling, waardoor behandeling in een ambulant kader of in een open inrichting geen reële optie is. Hij wil wel geholpen worden bij rouwverwerking, maar ziet niet de noodzaak in van een behandeling die is gericht op verminderen van het recidiverisico. Daarnaast is de verwachting dat hij zich door zijn vermijdende hechtingsstijl zal onttrekken aan behandeling of weinig openheid zal geven. Ouders kunnen zijn gedrag eveneens onvoldoende monitoren en reclasseringstoezicht bleek al eerder onvoldoende. Tevens is het de verwachting dat behandeling langdurig zal moeten zijn, omdat de verdachte nog niet gemotiveerd is, maar ook omdat hij vanuit zijn verstandelijke beperking langzaam leert. Het advies van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt ondersteund door uitkomsten op de PIJ-wegingslijst. Er is namelijk sprake van psychopathologie en disfunctioneren, een ernstig ten laste gelegd feit en een hoog recidiverisico, problemen met de leerbaarheid, beperkte mogelijkheden tot steun (die recidive beperkend werkt) vanuit het netwerk, geen goede mogelijkheid voor ambulante behandeling, een noodzaak voor een gedwongen kader in een klinische setting, en geen andere mogelijkheid om het recidiverisico te reduceren.
De verdachte behoeft behandeling vanwege een lang bestaand problematisch gedragspatroon. Deze behandeling kan alleen worden gewaarborgd binnen een gesloten instelling, waarin naast het hoge recidiverisico ook zijn eigen veiligheid gewaarborgd kan worden. De verdachte kan in een ambulante setting niet goed worden behandeld. Langdurige behandeling is nodig.
De rechtbank neemt de onderbouwde conclusies over en maakt deze tot de hare. De rechtbank overweegt dat de verdachte weliswaar heeft gezegd dat hij afstand wil nemen van de drillrapgroep waarvan hij deel uitmaakt, maar ook dat dit niet in één keer kan en stapje voor stapje zal moeten gaan.
De rechtbank stelt vast dat op het onder 1 bewezen verklaarde misdrijf naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog en de psychiater in hun rapport concluderen, komt de rechtbank tot het oordeel dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van dat misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte, waarbij er naar het oordeel van de rechtbank zo snel mogelijk dient te worden toegewerkt naar start van behandeling van de verdachte in het kader van deze maatregel.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

9.De in beslag genomen voorwerpen

Onder de verdachte zijn een vuurwapen dat in een doos zat en twee kogelpatronen in beslag genomen.
De rechtbank is van oordeel dat deze voorwerpen aan het verkeer moeten worden onttrokken. aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 2 bewezen verklaarde is begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. De doos, zijnde de verpakking waarin het wapen zich bevond, wordt daarom ook onttrokken aan het verkeer.

10.De vordering benadeelde partij van [persoon 1]

10.1.
De vordering
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 19.315,- aan vergoeding van materiële schade en € 30.000,- aan vergoeding van immateriële schade.
De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • € 385,- voor het eigen risico in 2021;
  • € 385,- voor het eigen risico in 2022;
  • € 85,- voor parkeerkosten VU voor controles en handtherapie aldaar;
  • € 310,- als daggeldvergoeding voor 10 dagen ziekenhuisopname ad € 31,- per dag (ter zitting van 13 oktober 2021 heeft de advocaat meegedeeld dat € 301,- wordt gevorderd);
  • € 18.150,- voor de opgelopen studievertraging.
De benadeelde partij verzoekt voorts de wettelijke rente met ingang van 22 december 2020 toe te kennen alsmede de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte op te leggen. Zij verzoekt ten slotte ‘het overige bedrag niet-ontvankelijk te verklaren, opdat het meerdere bij de civiele rechter gevorderd kan worden’.
10.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het volgende standpunt gesteld. De vordering is wat betreft het eigen risico in 2020 (€ 385,-) en de parkeerkosten die de benadeelde partij zelf heeft gemaakt (€ 14,-) toewijsbaar. Het eigen risico over 2022 moet worden afgewezen omdat die kosten nog niet zijn gemaakt. Het parkeergeld voor familiebezoek toen de benadeelde partij in het ziekenhuis lag, wordt, gelet op de Letselschade Richtlijn, gedekt door de daggeldvergoeding. Voor de tien dagen ziekenhuis kan de gevraagde daggeldvergoeding zoals die is vastgesteld in de Letselschade Richtlijn worden toegewezen. De verzochte immateriële schade kan, gelet op het ernstige letsel, de mogelijk blijvende verlamming in het gezicht en de totale impact van het feit, bij wijze van voorschot, worden toegewezen tot een bedrag van € 15.000,-, gelijk aan het bedrag dat in de zaak tegen [medeverdachte 2] is toegewezen. De totale schadevergoeding dient hoofdelijk te worden toegewezen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade. En tevens dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd. De schade als gevolg van de opgelopen studievertraging is onvoldoende onderbouwd en dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de officier van justitie.
10.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de gevorderde medische kosten voor het jaar 2022 moeten worden afgewezen dan wel dat de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het onzeker is of deze kosten daadwerkelijk zullen worden gemaakt. De door de ouders van het slachtoffer gemaakte parkeerkosten komen niet voor toewijzing in aanmerking, aangezien niet gebleken is dat het slachtoffer deze kosten heeft moeten dragen. Daarbij komt dat dergelijke kosten voor familiebezoek reeds verdisconteerd zitten in de daggeldvergoeding voor het ziekenhuisverblijf. Uit het door het slachtoffer overgelegde bewijs blijkt dat het slachtoffer op 22 december 2020 werd opgenomen in het VUMC en daar heeft gelegen tot 30 december 2020 (ofwel dat hij op 29 december 2020 weer uit het ziekenhuis werd ontslagen). Verder blijkt uit het overgelegde bewijs dat het slachtoffer op 25 januari 2021 is geopereerd in het VUMC en op diezelfde dag weer uit het ziekenhuis is ontslagen. De benadeelde komt dus in aanmerking voor de ziekenhuisdaggeldvergoeding van negen dagen. De verdachte stelt dat duidelijk is dat benadeelde door de handelingen van [medeverdachte 2] schade heeft opgelopen en als gevolg van zijn verwondingen moest revalideren. Hij kan zich voorstellen dat de benadeelde hierdoor enige tijd niet in de gelegenheid is geweest om zijn mbo-studie te volgen. Uit de vordering volgt echter geenszins dat het steekincident de enige aanleiding is voor het oplopen van de vertraging. Een verdere beoordeling van de vordering op dit punt zou een onevenredige belasting van dit strafgeding meebrengen en daarom dient de benadeelde ook op dit punt niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering. De raadsman heeft ten slotte betoogd dat de benadeelde ten aanzien van de gevorderde immateriële-schadevergoeding vanwege het door hem opgelopen lichamelijk letsel en vanwege de veronderstelde aantasting in de persoon van het slachtoffer op andere wijze ex artikel 6:106 BW, niet-ontvankelijkheid dient te worden verklaard. Het slachtoffer stelt dat hij immateriële schade vordert vanwege het feit dat hij geestelijk letsel heeft opgelopen, maar dat hij nog niet bij een psycholoog is geweest om dit objectief te laten vaststellen omdat het daar – bijna een jaar later – ‘nog niet de tijd voor is’. De verdachte meent dat hierdoor de omvang van de immateriële schade van benadeelde geenszins is te schatten. Onderzoek naar de omvang van de schade zou kortom een nadere behandeling vereisen en dit zou een onredelijke belasting van het strafproces vormen. De verdediging stelt bovendien dat het gevorderde bedrag van € 30.000,- hoe dan ook excessief is en sterk dient te worden gematigd.
10.4.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van de verdachte materiële en immateriële schade heeft geleden.
Eigen risico
De vordering tot vergoeding van het eigen risico over 2021 (€ 385,-) is niet betwist, voldoende onderbouwd en komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen. De vordering tot vergoeding van het eigen risico over 2022 wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet gebleken is dat die kosten zijn gemaakt.
Parkeerkosten en daggeldvergoeding voor ziekenhuisopname
De parkeerkosten die de benadeelde partij zelf heeft gemaakt voor de bezoeken aan het ziekenhuis (€ 14,-) komen voor vergoeding in aanmerking. De parkeerkosten voor het bezoek van familie zijn verdisconteerd in de daggeldvergoeding. [7] De benadeelde partij heeft niet met behulp van rekeningen en dergelijke onderbouwd dat de in redelijkheid gemaakte kosten uitstijgen boven de forfaitaire daggeldvergoeding. Aangezien die daggeldvergoeding zal worden toegewezen, zal het deel van de gevorderde parkeerkosten dat reeds door dat bedrag is gedekt, niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde heeft van 22 december tot 30 december 2020 in het ziekenhuis gelegen, oftewel negen dagen (tot 30 december wil zeggen met inbegrip van 30 december). De daggeldvergoeding is in 2020 bepaald op € 30,-. Voor de ene dag die de benadeelde in januari 2021 in het ziekenhuis is opgenomen geweest, wordt de daggeldvergoeding van € 31,- toegekend. De gevorderde daggeldvergoeding is verder voldoende onderbouwd en niet betwist, zodat de rechtbank het uiteindelijk gevorderde bedrag van € 301,- zal toewijzen.
Studievertraging.
De vordering van vergoeding van de schade die is opgelopen door de studievertraging is –tegenover de betwisting – onvoldoende onderbouwd en wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde door het bewezen verklaarde tijdelijk niet naar school kon gaan en daardoor een achterstand heeft opgelopen, kan op dit moment onvoldoende worden vastgesteld dat dit de oorzaak is geweest voor het niet behalen van het schooljaar. De benadeelde heeft niet met stukken, zoals een verklaring van school, een verzuimoverzicht en/of een cijferlijst, onderbouwd dat hij anders het jaar wel zou hebben gehaald. De enkele stelling dat de benadeelde op dat moment niet voor alle vakken er goed voor stond, maar dat nog wel had kunnen inhalen, is met te veel onduidelijkheid omgeven. Nadere bewijsvoering zou betekenen dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank zal bepalen dat de vordering ten aanzien van dit onderdeel niet-ontvankelijk is. De benadeelde kan dit gedeelte van zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Immateriële schade
De rechtbank stelt dat als uitgangspunt geldt dat van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Om te kunnen aannemen dat sprake is van psychische schade is vereist dat naar objectieve maatstaven (bijvoorbeeld een rapport van een psychiater of psycholoog) het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel niet kan vastgesteld, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders als de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. [8]
De rechtbank is van oordeel dat is komen vast te staan dat de benadeelde partij blijvend fysiek letsel heeft opgelopen. Daarnaast brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank is van oordeel dat de heftige en langdurige gevolgen voor de benadeelde partij door het bewezen verklaarde maken dat nu al een substantiële vergoeding aan immateriële schade billijk is
.De omvang van de immateriële schade zoals thans bekend zal op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid worden geschat op € 20.000,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank zal de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in het resterende gedeelte van zijn vordering. De benadeelde kan het resterende gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanhangig maken.
Hoofdelijk
De toegewezen materiële- en immateriële-schadevergoeding zal hoofdelijk worden toegewezen. Dat wil zeggen dat de benadeelde partij het recht heeft de voldoening van de gehele schadevergoeding bij een van de daders te eisen en de andere daders bevrijd zijn als een van hen betaalt (artikel 6:7 BW).
Kosten benadeelde partij
De verdachte wordt ten slotte (hoofdelijk) veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Wettelijke rente
De toegewezen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de vordering is ingediend (6 juli 2021) of het strafbare feit is gepleegd (22 december 2020).
Conclusie
De vordering van de benadeelde wordt hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 20.700,- (materiële-schadevergoeding van (€ 14 + € 301 + € 385 = ) € 700,-, en een immateriële-schadevergoeding van € 20.000,-), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het indienen van de vordering dan wel het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Voor het overige (eigen risico 2022, parkeerkosten familie, de studievertraging en het gedeelte van de gevorderde immateriële-schadevergoeding dat niet is toegewezen) wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte is jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door onder 1 bewezen verklaarde feit is toegebracht. In het belang van de benadeelde partij [persoon 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hem, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte. Dat wil zeggen dat de benadeelde er recht op heeft dat de overheid het bedrag aan hem voorschiet. De overheid zal ook proberen ervoor te zorgen dat de verdachte het volledige bedrag betaalt. Gelet op de toepassing van het jeugdrecht zal de rechtbank bepalen dat de gijzeling bij niet-nakoming van deze verplichting nul dagen is.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 47, 48, 77c, 77g, 77i, 77s, 77gg en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
Medeplichtigheid aan medeplegen van poging tot moord.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart de verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
511 (vijfhonderdelf) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een vuurwapen (revolver) en twee kogelpatronen en een doos.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] toe tot een bedrag van € 700,- (zevenhonderd euro) aan vergoeding van materiële schade en € 20.000,- (twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, in totaal € 20.700,- (twintigduizend en zevenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hierna staat aangegeven.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, behalve voor zover deze kosten al door of namens een ander of anderen zijn betaald, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] , aan de Staat € 20.700,- (twintigduizend en zevenhonderd euro) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander of anderen is betaald, met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte of een ander of anderen geheel aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 6 juli 2021 en de immateriële schade op 22 december 2020.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. J. Thomas en S. Djebali, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 juni 2021.
[...]
[...]

15.[...]

16.[...]

19.[...]

Voetnoten

1.Zie over die zaak gerechtshof Amsterdam 10 mei 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1424.
2.De bewijsmiddelen staan in de bijlage die onderdeel uitmaakt van dit vonnis.
3.Zie Rechtbank Amsterdam 11 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6433.
4.Zie pagina A310 van het dossier.
5.Zie het proces-verbaal van bevindingen fenomeen drillrap van 10 juni 2021: “Rappers dragen in hun videoclips veelal zwarte kleren, zwaaien met grote messen, of andere (vuur)wapens. Zij dragen vaak bivakmutsen en andere (agressief lijkende) gezichtsbedekking. De teksten hebben veelal een gewelddadige inhoud of een verwijzing daarnaar. Vaak gaat het over een gewelddadig incident dat heeft plaatsgevonden. Een aantal rapgroepen dagen elkaar over en weer uit hetgeen leidt tot geweld, ook wel “Get Back” genoemd.”, pagina A398 van het dossier.
6.Rechtbank Amsterdam 9 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1098 en ECLI:NL:RBAMS:2022:1099
7.Zie de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding
8.HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793,