ECLI:NL:RBAMS:2022:1099

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
13.150500.21 (promis) en 13.049786.19 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en wapenbezit in het kader van drillrapgerelateerde conflicten

Op 9 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een steekincident op 4 januari 2021 in Almere. De verdachte, geboren in 2003, werd beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag en wapenbezit. Tijdens de zitting op 9 maart 2022 werd vastgesteld dat de verdachte samen met anderen het slachtoffer, [slachtoffer], had aangevallen met een machete, wat resulteerde in meerdere steekwonden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, maar sprak de verdachte vrij van de voorbedachte raad. De rechtbank nam ook in overweging dat de verdachte en het slachtoffer een mediationtraject hadden doorlopen, waarbij zij afspraken om elkaar met rust te laten. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 101 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en kreeg bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder begeleiding van een hulpverleningsinstantie. De zaak is emblematisch voor de problematiek rondom geweld en wapenbezit onder jongeren, met name in de context van drillrapcultuur.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.150500.21 (promis) en 13.049786.19 (TUL)
Datum uitspraak: 9 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag verdachte] 2003,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 9 februari 2022, welk onderzoek ter terechtzitting van 9 maart 2022 is gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L.A. ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D.G. Peters, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), de heer [naam 3] , namens Jongeren Die het Kunnen (hierna: JDK) en door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd - zoals gewijzigd ter terechtzitting - dat
1.
hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, op of aan de openbare weg, te weten (aan) de [adres plaats delict] , althans op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, naar voornoemde [slachtoffer] is/zijn gegaan, waarna hij, verdachte en/of een of meerdere van zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer] een of meermalen met een (kap)mes in/tegen het (achter)hoofd en/of in/tegen de rug en/of in/tegen de hand(en) heeft/hebben geslagen en/of heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 289 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, op of aan de openbare weg, te weten (aan) de [adres plaats delict] , althans op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere snede(s) en/of snijwond(en) in/aan de hand(en) en/of in/aan het (achter)hoofd en/of in/aan de rug en/of een klaplong heeft/hebben toegebracht door voornoemde [slachtoffer] een of meermalen met een (kap)mes in/tegen het (achter)hoofd en/of in/tegen de rug en/of in/tegen de hand(en) te slaan en/of te steken;
(artikel 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, op of aan de openbare weg, te weten (aan) de [adres plaats delict] , althans op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [slachtoffer] is/zijn gegaan, waarna hij, verdachte en/of een of meerdere van zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer] een of meermalen met een (kap)mes in/tegen het (achter)hoofd en/of in/tegen de rug en/of in/tegen de hand(en) heeft/hebben geslagen en/of heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een machete en/of kapmes, waarvan het lemmet meer dan een snijkant had, heeft gedragen;
(artikel 27 lid 1 Wet wapens en munitie)
3.
hij op of omstreeks 7 juni 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee, althans een of meerdere wapen(s) van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een of meerdere pisto(o)l(en) (omgebouwde gas/alarmpistolen), van het merk Zoraki, type M906-TD, kaliber 7,65 mm, zijnde een of meerdere vuurwapen(s) in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
4.
hij op of omstreeks 7 juni 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meerdere stuk(s) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten zes, althans een of meerdere patro(o)n(en), van het kaliber 7,65 mm browning (volmantel rondneus) voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
5.
hij op of omstreeks 7 juni 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete en/of kapmes, voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 lid 5 Wet wapens en munitie)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs (ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde)
4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat de primair ten laste gelegde poging moord op het slachtoffer [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen kan worden. Op basis van de afgeluisterde gesprekken, de locaties waar de telefoons van verdachten uitpeilen en de gegevens van verschillende OV-chipkaarten kan worden vastgesteld dat alle vier de verdachten op 4 januari 2021 in de directe omgeving van de plaats delict waren. Ook kan worden vastgesteld dat zij daar [slachtoffer] hebben aangevallen met een kapmes. Op de plaats delict is een machete gevonden waarop het DNA van verdachte is aangetroffen. Voorts zijn er verschillende getuigen die hebben verklaard dat er vier personen achter het slachtoffer aanrenden. Er is daarnaast op YouTube een drillrapvideo aangetroffen “ [artiest en titel rapnummer] ” waarin medeverdachte [medeverdachte 1] rapt over het steekincident van 4 januari 2021 en aangeeft dat hij het slachtoffer heeft ‘gepakt’. [rapnaam verdachte] is de bijnaam van verdachte. Wie er precies heeft gestoken is niet helemaal duidelijk geworden, maar dit is ook niet relevant voor de bewezenverklaring. Er is namelijk sprake van medeplegen, waarbij iedere verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd (op zijn minst door getalsmatig overwicht). Volgens de officier van justitie kan worden vastgesteld dat alle vier de verdachten achter [slachtoffer] zijn aangerend. Zij hebben van tevoren met elkaar afgesproken, er wordt gesproken over ‘ [2e naam slachtoffer] ’ en over ‘opps’. Een getuige heeft gehoord dat er is gezegd ‘pak hem’. Het doel van de ontmoeting is dus duidelijk. [slachtoffer] is meermalen gestoken in zijn rug, achterhoofd en beide handen. Dit betekent volgens de officier van justitie dat er sprake is van vol opzet op de dood. De gedragingen van verdachten zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm een brute en welbewuste aanval geweest op [slachtoffer] , waarbij tenminste één machete is gebruikt en [slachtoffer] ook is geslagen. Die gedragingen moeten worden aangemerkt als te zijn gericht op het doden van [slachtoffer] . Dat past helaas binnen het conflict dat speelt tussen verschillende drillrapgroepen. Er is op social media sprake van een puntentelling, waarbij je meer punten krijgt naarmate het letsel dat je hebt toegebracht ernstiger is.
Nu verdachte en zijn mededaders het slachtoffer naar Almere hebben laten lokken en hem, bewapend met ten minste één mes, hebben aangevallen, is volgens de officier van justitie geen sprake van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De daders hebben de tijd gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad. Derhalve kan ook de voorbedachte raad worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie betoogd dat niet alleen het medeplegen van het steken zelf kan bewezen worden, maar ook het medeplegen van het voorhanden hebben van de machete. Deze machete, waarop het DNA van verdachte is aangetroffen, was immers onderdeel van de aanval op het slachtoffer. Niet alleen is meer dan aannemelijk dat alle verdachten hebben geweten dat (ten minste) deze machete is meegenomen, ook heeft medeverdachte [medeverdachte 1] tegen verdachte gezegd
‘als we hebben gemiemt moet je wel kris rapen’. Daarmee lijkt hij te zeggen dat na de afloop het mes wel moet worden meegenomen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging moord op het slachtoffer [slachtoffer] . Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij dit steekincident, maar het gaat te ver om te concluderen dat hij en zijn medeverdachten van plan waren om het slachtoffer te vermoorden. Het slachtoffer is door meerdere personen aangevallen en op een gegeven moment is hij gevallen, waardoor hij niet kon vluchten. Als de verdachten het slachtoffer daadwerkelijk hadden willen vermoorden, dan is het - gelet op de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd - een wonder dat het slachtoffer de aanval heeft overleefd. Zij hadden het slachtoffer kunnen doden, maar dat hebben zij niet gedaan.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman bepleit om verdachte vrij te spreken van het bestandsdeel ‘medeplegen’. Het klopt dat verdachte op de dag van het steekincident een machete bij zich had, maar uit de tapgesprekken tussen verdachte en zijn medeverdachte blijkt niet dat zij hierover van te voren hebben gesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Algemene overwegingen
Op 4 januari 2021 komt er om 18.53 uur een melding binnen bij de politie van mevrouw [familienaam] dat haar neefje is gestoken. De politie gaat ter plaatse en in de hal van de woning van mevrouw [familienaam] wordt het slachtoffer, [slachtoffer] , onder aan de trap aangetroffen. Er is veel bloed om hem heen en verbalisanten zien steekplekken op zijn achterhoofd/nek, handen, borst en rug. Aan de achterzijde van zijn jas zit een snee waar dons uit komt. Hij wordt overgebracht naar het Amsterdam UMC. Daar verklaart een arts in aanwezigheid van de politie dat het slachtoffer door een steekwond in zijn rug een klaplong heeft. Zij hebben een drain in de wond aangebracht. Daarnaast is er sprake van een steekwond op het achterhoofd en steekwonden in beide handen en polsen. Uit de brief van 9 september 2021 van de revalidatiearts van het Amsterdam UMC blijkt dat het slachtoffer in totaal zes steekwonden heeft opgelopen en dat de plastisch chirurg aan beide handen/polsen een reconstructie heeft uitgevoerd.
De politie volgt het bloedspoor vanuit de woning waar het slachtoffer ligt naar buiten. Dit eindigt op het fietspad naast de [adres plaats delict] in Almere. Deze plek is aangemerkt als zijnde plaats delict. Een getuige, [getuige 1] , heeft twee personen op de grond zien liggen en daar twee personen op af zien rennen. Getuige [getuige 2] , een politieambtenaar in burger, zag een witte auto half op de weg en half op het trottoir geparkeerd staan. Hij zag dat de voorlichten nog brandden en het viel hem op dat de voorportieren van het voertuig open stonden. Vervolgens zag hij een aantal mensen, vier of mogelijk vijf, over de parkeerplaats rennen naar het gras op de [adres plaats delict] . Hij zag dat deze personen verdwenen in het donker. De witte auto stond nog steeds geparkeerd met de voorportieren open en de voorlichten aan. Vervolgens zag hij dat deze personen terug renden naar de richting van de witte geparkeerde auto. Op de plaats delict zijn spullen van het slachtoffer aangetroffen. Vlak naast de daar aangetroffen sleutels van het slachtoffer is een machete aangetroffen. Het DNA van verdachte is op die machete aangetroffen. Er is geen DNA van het slachtoffer op de machete aangetroffen.
Het slachtoffer is op meerdere momenten door de politie gehoord. In zijn eerste verklaring op 4 januari 2021 heeft hij verklaard dat vier jongens uit een kleine witte auto kwamen rennen. De jongens renden achter hem aan waarna hij viel. Een van hen begon hem te slaan en hij sloeg terug. Een van de anderen rende op hem af en heeft hem gestoken met een kapmes. Daarbij is de naam genoemd van de jongen die op 22 december 2020 in de Albert Heijn aan de [adres Albert Heijn] is neergestoken, “ [bijnaam slachtoffer 2] ” ( [slachtoffer 2] ), en ook zeiden ze daarna “ [naam rapgroep 1] . In zijn tweede verklaring op 5 januari 2021 heeft het slachtoffer verklaard dat hij een van de daders aan zijn stem herkende als rapper “ [rapnaam verdachte] ”. In zijn verklaringen op 7 januari 2021,12 januari 2021 en 30 maart 2021, heeft hij, samengevat, verklaard dat de aanval inderdaad – zoals de politie al vermoedde – heeft plaatsgevonden in Almere. Hij heeft verklaard dat hij op 4 januari 2021 met de trein van Diemen-Zuid naar Almere Muziekwijk is gereisd. Toen hij aankwam op het station Muziekwijk viel hem een witte auto op die een paar keer voor het station langsreed. Hij zag dat er twee jongens in zaten. Hij liep over het parkeerterrein het gras op toen die witte auto naast hem stopte. Hij zag direct dat er vier jongens uit de auto sprongen. Één van de jongens had een machete in zijn hand. hij rende direct weg, in de richting van de Contrabasweg. De vier jongens renden achter hem aan. Bij het oversteken van de [adres plaats delict] viel hij. Hij zag en voelde dat één van de jongens op hem ging zitten en hem sloeg. Het slachtoffer sloeg deze jongen toen terug. Hierdoor kon hij opstaan, maar even later viel hij weer. Mogelijk is hij toen gestoken met het mes; dit kan het slachtoffer zich niet goed herinneren. Hij heeft twee van de vier jongens die achter hem aan zijn gerend, herkend aan hun stemmen toen zij “ [bijnaam slachtoffer 2] ” en “ [naam rapgroep 1] ” riepen. Dit waren [rapnaam verdachte] en [rapnaam 2] . Dit zijn de rapnamen van die twee jongens, die bij de drillrapgroep [naam rapgroep 3] ( [naam rapgroep 3] ) / [naam rapgroep 2] ( [naam rapgroep 2] ) horen. Het slachtoffer luistert wel eens naar de rapps van [rapnaam verdachte] en hij ging vroeger goed om met [rapnaam 2] . “ [bijnaam slachtoffer 2] ” hoorde bij [naam rapgroep 2] en het slachtoffer zelf hoort bij [naam rapgroep 1] . Zijn rapnaam is [rapnaam slachtoffer] , daarvoor was zijn rapnaam [naam 4] . Tot slot heeft het slachtoffer aangegeven dat hij op de dag van het steekincident door een meisje op Snapchat is benaderd om af te spreken. Hij vond dit vreemd, omdat zij alleen contact hadden via social media. Na het steekincident heeft het slachtoffer haar nog opgezocht op Snapchat, maar hij kon haar niet meer vinden, mogelijk omdat zij hem had verwijderd. Het slachtoffer wist alleen nog dat haar naam vier letters heeft en met de letter [letter] begint.
Uit verder onderzoek blijkt dat het gaat om ene [naam medeverdachte 2] . Uit tapgesprekken tussen [naam medeverdachte 2] en het slachtoffer volgt dat het slachtoffer en zij vanaf 26 december 2020 contact met elkaar hadden. Op 27 december 2020 wilde zij met hem afspreken op station Muziekwijk in Almere. Uiteindelijk hebben zij op 4 januari 2021 met elkaar afgesproken op dat station. Om 17.59 uur vraagt het slachtoffer aan haar waar ze blijft en zij antwoordt dat ze er aan komt. Om 18.24 uur hebben zij contact met elkaar, zij kunnen elkaar niet vinden. De telefoon van [naam medeverdachte 2] is op 4 januari 2021 de gehele dag alleen in Purmerend aangestraald. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat [naam medeverdachte 2] het slachtoffer naar Almere heeft gelokt maar daar zelf niet is geweest die dag.
[naam medeverdachte 2] is vervolgens opgepakt en in het cellencomplex zijn zij en haar ouders op 6 en 7 januari 2021 afgeluisterd. Tijdens die gesprekken met haar ouders vertelt zij onder meer dat er sprake is van twee groepen. Zij kent de jongens van “groep 2” en zij had op 4 januari 2021 afgesproken met een jongen van “groep 1”, met de jongen die op maandag 4 januari 2021 is gestoken. Groep 2 wilde wraak nemen voor een jongen van [naam rapgroep 2] die in coma is geraakt. De jongen die op 4 januari 2021 heeft gestoken zou iets van [rapnaam verdachte] heten.
Op een gegeven moment is het slachtoffer als een van de verdachten aangemerkt van het steekincident op “ [bijnaam slachtoffer 2] ” in de Albert Heijn op 22 december 2020. Op woensdag 27 januari 2021 is er een technische actie verricht in een ruimte in het cellencomplex waar hij destijds gedetineerd zat. In deze ruimte werd het gespreksverkeer opgenomen en afgeluisterd van het slachtoffer en zijn medeverdachte [medeverdachte 3] . Tijdens dit gesprek vertelt het slachtoffer over het gebeuren op 4 januari 2021, dat ze met zijn vieren op hem afkwamen, waarna hij werd gestoken en dat hij het steken niet voelde. Ook vertelt hij dat hij probeerde weg te komen, maar dat hij in zijn rug werd geraakt en dat VL op hem ging zitten. Tijdens een tapgesprek met ene “ [naam 5] ” op 24 februari 2021 zegt het slachtoffer dat hij alle vier de daders heeft herkend en vertelt hij over wat er op 4 januari 2021 is gebeurd, wat samengevat overeenkomt met de verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd.
Op 2 maart 2021 is een technische actie aangesloten op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] dat het slachtoffer in de penitentiaire inrichting in gebruik heeft. Op 29 maart 2021, om 20:42 uur, belt het slachtoffer met een vrouw die gebruik maakt van telefoonnummer [telefoonnummer 2] . De rechtbank interpreteert de inhoud van dit gesprek zo, dat het slachtoffer zegt dat [rapnaam 2] degene is geweest die hem heeft gestoken en dat [rapnaam 2] vaak in (Almere) Stedenwijk is, maar dat hij daar niet woont.
De politie concludeert dat [rapnaam 2] [medeverdachte 1] is en dat [rapnaam verdachte] verdachte is. De politie leidt dat af uit de telefoongegevens van het slachtoffer “ [bijnaam slachtoffer 2] ” in de andere strafzaak, uit YouTube filmpjes waarop de stem van medeverdachte [medeverdachte 1] als [rapnaam 2] door een verbalisant is herkend, uit social media accountgegevens van verdachte en de huiszoekingen die hebben plaatsgevonden. De telefoons van verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] zijn onderzocht en getapt en uit verschillende tapgesprekken van 4 januari 2021 blijkt dat zij voor het steekincident contact met elkaar hebben en met elkaar hebben afgesproken. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft contact met verdachte en medeverdachten [medeverdachte 5] (bijnaam [bijnaam medeverdachte 5] ) en [medeverdachte 4] (bijnaam [bijnaam medeverdachte 4] ). Uit die tapgesprekken volgt dat de vier verdachten rond 17.00 uur met elkaar hebben afgesproken in de buurt Stedenwijk in Almere. Uit de translinkgegevens van de OV-kaarten van medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] volgt dat zij samen vanuit Amsterdam Zuidoost naar station Stedenwijk-Midden Almere zijn gereisd. Om 17:18 uur belt medeverdachte [medeverdachte 1] ook met het telefoonnummer van [naam medeverdachte 2] . [naam medeverdachte 2] geeft aan dat het slachtoffer nu in het trappenhuis is en vraagt aan medeverdachte [medeverdachte 1] wat zij moet zeggen. Zij krijgt de opdracht om aan het slachtoffer te zeggen dat zij in Weesp is. Om 18.13 uur is er kort contact tussen de telefoons van [naam medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 4] . Om 18.46 uur belt medeverdachte [medeverdachte 1] opnieuw naar [naam medeverdachte 2] . Zijn telefoon straalt dan aan op de Rinsky Korsakovweg, 600 meter van de plaats delict. In de telefoon van [naam medeverdachte 2] zijn om 18.55 uur drie foto’s opgeslagen van de locaties in de buurt van de plaats delict. Tot slot volgt uit de telefoongegevens van de vier verdachten dat zij zich rond 19.00 uur alle vier in de buurt van de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] in Almere Buiten bevinden. Medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] checken om 20.10 uur in op station Almere Buiten.
Concluderend leidt de rechtbank uit het voorgaande af dat het slachtoffer op 4 januari 2021 door [naam medeverdachte 2] naar station Almere Muziekwijk is gelokt, dat vier personen op hem af zijn gerend en dat hij vervolgens is neergestoken als wraakactie voor het neersteken van [slachtoffer 2] op 22 december 2020 door de groep van het slachtoffer. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] worden door het slachtoffer genoemd als daders. Medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] zijn niet door hem genoemd, maar zij zijn ruim anderhalf uur voor het steekincident en een kwartier na het incident wel samen geweest met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] telefoon straalt ten tijde van het steekincident aan in de buurt van de plaats delict en het DNA van verdachte is aangetroffen op een machete bij de plaats delict. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft ook contact gehad met [naam medeverdachte 2] , de persoon die het slachtoffer heeft gelokt. De telefoons van alle vier de verdachten hebben na het steekincident aangestraald in de buurt van de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] .
De vraag die vervolgens voorligt is of bewezen is dat verdachte betrokken is geweest bij het steekincident en, indien dat het geval is, of en op welke manier het tenlastegelegde is bewezen.
De rol van verdachte
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte als medepleger van het steekincident kan worden aangemerkt. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de ontmoeting met het slachtoffer geregeld door hem met behulp van [naam medeverdachte 2] naar Almere te lokken. Medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte hebben voor het steekincident rond 17.00 uur met elkaar in Almere afgesproken en hun telefoons stralen vlak na het incident om 19.05 uur allebei aan op de Zwenkgrasstraat in Almere. Volgens Google maps is dat op de route van de plaats delict naar de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] in Almere Buiten, waar hun telefoons later ook aanstralen. Zowel het slachtoffer als [naam medeverdachte 2] hebben het over de betrokkenheid van [rapnaam verdachte] , de bijnaam van verdachte. Op de plaats delict is een machete met daarop het DNA van verdachte aangetroffen, vlak naast de sleutels van het slachtoffer. Verdachte zelf heeft niets willen verklaren, maar heeft ook niet ontkend op de plaats delict aanwezig te zijn geweest. De rechtbank concludeert dat hij een van de vier daders is geweest waar het slachtoffer en de getuigen over hebben verklaard. Door op het slachtoffer af te rennen en een machete mee te nemen - ook als daar niet mee gestoken is - heeft verdachte een wezenlijke bijdrage geleverd aan het overrompelen van het slachtoffer waardoor het mogelijk is geweest om het slachtoffer te steken.
Kwalificatie
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Het slachtoffer is meermalen gestoken. Er is sprake van steekwonden aan beide polsen, een steekwond op het hoofd en een steekwond op de rug, waardoor een ribfractuur en klaplong zijn ontstaan. Door een persoon met een machete/kapmes te steken in de rug en op het hoofd aanvaard je de aanmerkelijke kans dat je die persoon daarmee dodelijk raakt. In het onderhavige geval zijn de messteken op plaatsen in het lichaam toegediend waarachter zich vitale organen en belangrijke aderen bevinden. Het is een algemene ervaringsregel dat deze delen van het lichaam dusdanig kwetsbaar zijn dat de aanmerkelijke kans bestaat, wanneer hier wordt gestoken, dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Dat het letsel van het slachtoffer achteraf lijkt te zijn meegevallen doet daaraan niet af.
Voorbedachte raad
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van de strafverzwarende omstandigheid van voorbedachte rade om het slachtoffer van het leven te beroven. Gelet op de getuigenverklaringen en de aangifte kan worden geconcludeerd dat verdachte en zijn mededaders in de witte auto het slachtoffer vermoedelijk hebben gevolgd en/of opgewacht. De rechtbank kan echter niet uit de bewijsmiddelen opmaken dat de verdachten toen al het plan hadden om het slachtoffer levensbedreigend te verwonden. In de tapgesprekken voorafgaand aan het incident wordt niet gesproken over het neersteken of doden van het slachtoffer. De feiten, voor zover die in deze zaak vastgesteld kunnen worden, sluiten niet uit dat de besluitvorming en uitvoering in de emoties van het moment zijn ontstaan op het moment dat de daders het slachtoffer in beeld kregen en zij achter hem zijn aangerend waarna hij is geslagen en gestoken. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte, vanaf het moment van het ontdekken van het slachtoffer tot aan het daadwerkelijk toepassen van geweld, tijd en gelegenheid heeft gehad om zich daadwerkelijk te beraden. Verdachte zal van de voorbedachte rade derhalve (partieel) worden vrijgesproken.
Verdachte zal als medepleger worden veroordeeld voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] .
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
De rechtbank overweegt als volgt.
Op de machete die op de plaats delict is aangetroffen is alleen het DNA van verdachte aangetroffen en niet dat van zijn medeverdachten. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat een van de medeverdachten de beschikkingsmacht had of had kunnen hebben over de machete. Verder blijkt ook niet dat verdachte met zijn medeverdachten heeft gecommuniceerd over het meenemen van een machete naar de ontmoeting met het slachtoffer. Anders dan de officier van justitie meent, kan dit ook niet met zekerheid worden afgeleid uit het tapgesprek op 4 januari 2021 tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Volgens de verbalisant die de tapgesprekken heeft geanalyseerd is het woord ‘miemsen’ mogelijk straattaal voor het elkaar ontmoeten (afkomstig van het Engelse woord meeten) en betekent de mededeling dat ‘ [naam 6] geraapt moet worden’ waarschijnlijk dat [naam 6] gebeld dan wel op de hoogte gebracht moet worden. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrij spreken van het bestanddeel ‘medeplegen’.
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten acht geslagen op de bewijsmiddelen zoals uiteengezet in bijlage 1.
5. Waardering van het bewijs (ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde)
5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van de ten laste gelegde feiten, omdat verdachte de beschikkingsmacht had over beide wapens en de daarin aangetroffen munitie die tijdens de doorzoeking in zijn slaapkamer zijn aangetroffen.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het voorhanden hebben van het vuurwapen waarop de DNA-sporen van de oom van verdachte zijn aangetroffen. Uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt niet dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van dit vuurwapen in zijn slaapkamer. Ten aanzien van het voorhanden hebben van het andere vuurwapen, waarvan de aangetroffen DNA-sporen overeenkomen met het DNA-profiel van verdachte, heeft de raadsman naar voren gebracht dat het DNA-spoor alleen is vergeleken met dat van een willekeurig ander persoon, terwijl de oom van verdachte geen willekeurig ander persoon is. Niet is gebleken dat het spoor ook met diens DNA is vergeleken.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Op 7 juni 2021 is de slaapkamer van verdachte, die hij deelde met zijn oom, doorzocht. Tijdens deze doorzoeking werden twee omgebouwde gas/alarmpistolen met daarin (in totaal) zes patronen aangetroffen; één vuurwapen lag in de kledingkast tussen een stapel kleding en het andere lag op het bureau. Deze goederen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek. Uit dit onderzoek is ten aanzien van het vuurwapen dat op het bureau lag een DNA-match naar voren gekomen met de oom van verdachte, [naam oom] . Op het vuurwapen dat in de kledingkast lag zijn de DNA-sporen van verdachte aangetroffen.
Uit het feit dat van het ene wapen een DNA-profiel is verkregen van de verdachte en van het andere wapen een DNA-profiel van de oom van de verdachte, in combinatie met het feit dat de wapens op een toegankelijke plek (in de kledingkast en op het bureau) in de slaapkamer lagen waar beiden op dat moment sliepen, leidt de rechtbank af dat verdachte en zijn oom zich bewust zijn geweest van de aanwezigheid van de aangetroffen vuurwapens en bijbehorende munitie en dat zij hierover beiden de beschikkingsmacht hadden. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte samen met zijn oom de twee vuurwapens en de daarin aangetroffen munitie voorhanden heeft gehad.
5.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten acht geslagen op de bewijsmiddelen zoals uiteengezet in bijlage 2.

6.Waardering van het bewijs (ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde)

6.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde, nu uit het dossier blijkt dat verdachte op 7 juni 2021 een machete voorhanden heeft gehad.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. Tijdens de doorzoeking van 7 juni 2021 is in de slaapkamer van verdachte, onder zijn bed, een machete aangetroffen. Dit is een wapen van categorie IV onder 1 van de Wet wapens en munities. Voor personen onder de 18 jaar (verdachte was destijds 17 jaar) is het strafbaar om een dergelijk wapen voorhanden te hebben.
6.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het ten laste gelegde acht geslagen op de bewijsmiddelen zoals uiteengezet in bijlage 3.

7.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlagen vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
op 4 januari 2021 te Almere, op de openbare weg, te weten de [adres plaats delict] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, naar voornoemde [slachtoffer] zijn gegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededaders voornoemde [slachtoffer] meermalen met een (kap)mes in/tegen het achterhoofd en in/tegen de rug en in/tegen de handen hebben geslagen en hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 4 januari 2021 te Almere, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een machete/kapmes, waarvan het lemmet meer dan een snijkant had, heeft gedragen;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 7 juni 2021 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander, twee wapens van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten meerdere pistolen (omgebouwde gas/alarmpistolen), van het merk Zoraki, type M906-TD, kaliber 7,65 mm, in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 7 juni 2021 te Almere, tezamen en in vereniging met een ander, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten zes patronen, van het kaliber 7,65 mm browning (volmantel rondneus) voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
op 7 juni 2021 te Almere, terwijl hij de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een machete/kapmes, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

8.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf en vordering tenuitvoerlegging

10.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Zij heeft daarbij verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis bij uitspraak op te heffen. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de hulpverlening zijn geadviseerd (inclusief het contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachten) en verdachte dient toezicht en begeleiding te krijgen van JBRA. Voorts heeft de officier van justitie gevraagd om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Tot slot vordert de officier van justitie dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 21 dagen wordt toegewezen.
10.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen die hoger is dan het voorarrest, omdat de eis van de officier van justitie niet in verhouding staat tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte. In de afgelopen periode heeft verdachte optimaal gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de rechtbank hem heeft geboden, omdat hij niet meer gedetineerd wil raken. Hij houdt zich (nog steeds) aan de schorsingsvoorwaarden, hij is bereikbaar voor zijn begeleiders, hij is stuurbaar, hij heeft meegewerkt met de psychologische onderzoeken en hij heeft het mediationtraject met het slachtoffer positief afgerond. Verdachte heeft een belast verleden en hij beseft dat hij hulp nodig heeft om de positieve stappen van de afgelopen periode voort te kunnen zetten. Gelet op het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht is het niet opportuun om verdachte weer terug te sturen naar een jeugdgevangenis, ook omdat hij nu zijn leven (meer) op orde heeft. Verdachte is nog jong en hij verdient een kans om te leren van zijn fouten. Ten aanzien van de bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman denkt niet dat het verdachte en zijn medeverdachten zal lukken om zich te houden aan een dergelijk verbod, aangezien zij goed bevriend zijn en elkaar al van jongs af aan kennen. Het is juist in het belang van de maatschappij als deze jongens onder begeleiding van een hulpverleningsinstantie (zoals JDK) leren om op een verantwoorde manier met elkaar om te gaan. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de raadsman verzocht om deze toe te wijzen in de vorm van een werkstraf.
10.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] . Gelet op het aantal steekwonden is het een wonder dat het slachtoffer de steekpartij heeft overleefd. Het slachtoffer is door de groep van verdachte gestoken in zijn rug, achterhoofd en beide polsen. Als gevolg hiervan had het slachtoffer een klaplong en moest hij worden geopereerd aan zijn handen. Na de aanval is de groep van verdachte weggerend en het slachtoffer is toen vanaf de [adres plaats delict] in Almere, waar het steekincident heeft plaatsgevonden, bloedend naar de woning van zijn tante aan de Contrabasweg te Almere gelopen. Zijn tante heeft gelijk naar het alarmnummer gebeld toen zij zag dat haar neefje bloedend onder aan de trap zat. Uit dit gesprek blijkt dat zij erg zenuwachtig was en niet goed wist hoe zij met deze situatie moest omgaan. Deze gebeurtenis moet onwerkelijk en angstaanjagend zijn geweest voor het slachtoffer en zijn familieleden.
De rechtbank leidt uit diverse processen-verbaal van de politie af dat de achtergrond van de aanval op het slachtoffer is gelegen in een drillrapvete. Inmiddels zijn er meerdere zwaargewonde slachtoffers gevallen en is de broer van het slachtoffer, [slachtoffer] , zelfs doodgestoken. Er wordt voor eigen rechter gespeeld door wraak te nemen op de andere groep met gebruik van zeer bruut geweld. In de drillraps worden andere groepen uitgedaagd en de dreigementen waarover wordt gerapt, worden ook uitgevoerd. Er worden op social media scores bijgehouden, waarbij het neersteken van iemand uit de andere groep aanzien oplevert. In deze scene dragen steeds meer jongens messen, ook als reactie op de geweldsincidenten waardoor sommige jongens zich niet meer veilig voelen en messen dragen om zichzelf te kunnen verdedigen, waarbij deze steeds vaker worden gebruikt, met alle gevolgen van dien. Regelmatig verschijnen er berichten in de media over het bezit en gebruik van machetes en messen onder minderjarigen. Deze ontwikkeling vormt een groot maatschappelijk probleem en zorgt voor veel onrust. Er lijkt geen enkele drempel te bestaan om elkaar te lijf te gaan met (kap)messen en er vervolgens op social media mee te pronken.
Nu de aanval op het slachtoffer plaatsvond op een openbare plaats heeft de groep van verdachte met hun handelen de openbare veiligheid geschaad. Verdachte en zijn mededaders hebben met hun handelen het slachtoffer niet alleen pijn en letsel toegebracht, maar (ongetwijfeld) ook grote gevoelens van angst en trauma bij het slachtoffer en zijn familieleden veroorzaakt.
Ter zitting heeft de rechtbank een drillrapclip van verdachte afgespeeld, waarbij het geweld richting de andere groep (opps) wordt verheerlijkt. De rechtbank hecht eraan op te merken dat drillrap op zichzelf niet als oorzaak van dit soort incidenten dient te worden gezien, mits in de desbetreffende clips geen opruiende taal wordt gebruikt of gebruik wordt gemaakt van wapens. Uit clips op YouTube blijkt dat er veel jongeren zijn die, zoals verdachte, talent hebben voor het maken van muziek, het schrijven van teksten en het maken van clips. De drillrapwereld waar verdachte zich in bevindt kent echter veel verliezers en daar maakt de rechtbank zich ernstige zorgen over.
Het is aan de andere kant zeer positief te noemen dat verdachte zelf ook lijkt in te zien dat die cirkel van geweld binnen de ontstane vete moet stoppen. Hij heeft immers meegewerkt aan een mediationtraject tussen de verdachten en het slachtoffer. Tijdens dit traject hebben de verdachten en het slachtoffer afgesproken elkaar met rust te laten. Zij willen zich veilig voelen op straat en dit willen zij ook over en weer voor hun families. De rechtbank vindt het zeer lovenswaardig en een voorbeeld voor anderen dat de verdachten en het slachtoffer allen bereid zijn om het patroon van actie en reactie tussen [naam rapgroep 1] en [naam rapgroep 3] / [naam rapgroep 2] te doorbreken en dat zij de eerste stappen hebben gezet in de juiste richting.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee machetes, twee omgebouwde gas/alarmpistolen en zes patronen, waarvan één machete, de pistolen en de patronen tijdens de doorzoeking in de slaapkamer van verdachte zijn aangetroffen. (Vuur)wapenbezit is ontwrichtend voor de maatschappij en kan tot ernstige geweldsdelicten leiden. Daarom moet het bezit ervan met kracht worden bestreden. Bijna dagelijks verschijnen er berichten in de media over het bezit van machetes, messen en vuurwapen onder minderjarigen, waarbij deze steeds vaker worden gebruikt en er bedoeld en onbedoeld dodelijke slachtoffers vallen. Deze ontwikkeling vormt een groot maatschappelijk probleem en zorgt voor veel onrust. Deze feiten kunnen dan ook niet anders worden bestraft dan met een forse jeugddetentie.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 25 januari 2022 waaruit blijkt dat verdachte op 1 oktober 2020 door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, waarvan 21 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, omdat hij medeplichtig is geweest aan een poging tot zware mishandeling. Daarnaast is verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • een psychologisch rapport Pro Justitia (in een eerdere strafzaak), opgemaakt door mevrouw C.C. Mies, GZ-psycholoog, op 8 januari 2020;
  • een psychologisch rapport Pro Justitia, opgemaakt door M. Roos, GZ-psycholoog, op 29 september 2021;
  • een triple onderzoek Pro Justitia, opgemaakt door D. Matser, kinder- en jeugdpsychiater, M. Roos, GZ-psycholoog en C. Smit, forensisch milieuonderzoeker, op 2 februari 2022;
  • het meest recente rapport van de Raad dateert van 7 februari 2022;
  • het meest recente rapport van JBRA dateert van 8 februari 2022;
De psycholoogconcludeert in het rapport van 29 september 2021 door de geslotenheid van verdachte en zijn ouders zij weinig zicht heeft gekregen op de individuele factoren en onderlinge interacties waardoor er in het onderzoek geen compleet beeld van verdachte is ontstaan en er onvoldoende zicht is gekomen op zijn morele ontwikkeling. Dit baart de psycholoog zorgen, gezien het vergelijkbare beeld dat van verdachte is ontstaan na een eerder psychologisch onderzoek, zijn medewerking en positieve opstelling ten tijde van de daaropvolgende begeleiding en de huidige verdenking. Er komen enkele kenmerken naar voren van oppositioneel gedrag, zoals schoolverzuim en enige autoriteitsproblemen en omgang met antisociale jongeren, maar het beeld dusdanig onvolledig dat niet kan worden vastgesteld of er sprake is van een stoornis.
In het triple persoonlijkheidsonderzoek van 2 februari 2022 komen
de deskundigentot de volgende conclusie.
Bij verdachte werden geen psychiatrische aandoeningen of ontwikkelingsstoornissen gediagnosticeerd. Eerder was sprake van een depressieve episode waarbinnen ook gedragsproblemen een rol speelden. Dit naar aanleiding van verschillende verlieservaringen. Dit heeft naar alle waarschijnlijkheid het beeld bij een eerder onderzoek (uit 2019) gekleurd. Deze episode ligt alweer enkele jaren achter verdachte en verdachte kan mooi beschrijven hoe hij hier uit is gekomen. Inmiddels is sprake van een redelijk goed functionerende jongen die weer doelen heeft in het leven en zich daar ook voor inspant. Er is geen sprake van middelenmisbruik of afhankelijkheid. Verdachte is in 2019 gestopt met blowen. De diagnostiek van nu (geen stoornis) lijkt al langere tijd te bestaan (enkele jaren). Daarmee lijkt het zeer onwaarschijnlijk dat er een psychische aandoening ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig was. Nadat verdachte vrijgekomen is, is hij begonnen aan een opleiding en heeft hij een bijbaan. Ook is hij bezig met het halen van zijn rijbewijs. Verschillende referenten zijn tevreden over hem. Hoewel dit iets zegt over een positieve gerichtheid op de toekomst, dient daarbij de kanttekening gemaakt te worden dat verdachte er nog niet van overtuigd is dat zijn opleiding hem echt interesseert. Hierbij wordt benoemd dat het ten laste gelegde (waarschijnlijk) drillrap-gerelateerd geweld betreft. Over het ten laste gelegde heeft verdachte niet willen spreken. Wel heeft hij aangegeven dat muziek (in dit geval drillrap) het verschil maakt. Desgevraagd bevestigt hij de ‘waarden’ die hierbij aan die muziek bijdragen zoals trots, het gebied van afkomst, eer en loyaliteit. Dat maakt het anders en zijn dus andere waarden beslissend. Binnen de muziek is hij een andere dan in het gewone leven.
Onderzoekers achten het bijzonder dat verdachte, indien het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, een duidelijke prosociale jongen is die blijkbaar ook in staat is om een dergelijk delict te plegen. Naar eigen zeggen dus onder invloed van (de waarden van) de muziek en de groep met wie hij optrekt. Hoewel er geen sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij verdachte, wordt het in het kader van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van belang geacht de begeleiding van de heer [naam 3] van JDK voort te zetten.
De Raadheeft toegelicht dat verdachte sinds de schorsing op 22 oktober 2021 een aantal positieve stappen heeft gezet. Hij heeft een positieve dagbesteding in de vorm van een opleiding en een baan en hij is in zijn vrije tijd veel in de sportschool. Verdachte is zelfstandig, beleefd, sociaal en staat stevig in zijn schoenen. De Raad maakt zich nog wel zorgen over de vriendenkring van verdachte. Hierop dient de komende tijd meer zicht op te komen. Het is daarbij van belang dat verdachte de komende periode stapsgewijs (en onder begeleiding) omgaat met zijn medeverdachten, zodat zij geen ruimte krijgen om elkaar negatief te beïnvloeden. De Raad adviseert (als stok achter de deur) een deels voorwaardelijke jeugddetentie met de volgende bijzondere voorwaarden: dat verdachte zijn medewerking verleent aan begeleiding van JDK, meewerkt aan alle hulpverlening die JBRA noodzakelijk acht, waaronder een behandeling bij De Waag/Arkin, een positieve dagbesteding heeft in de vorm van school en/of werk en dat hij de komende zes maanden op geen enkele wijze contact opneemt met het slachtoffer en de medeverdachten, behalve onder toezicht/begeleiding van een hulpverleningsinstantie. Tevens heeft de Raad geadviseerd de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen in de vorm van een werkstraf.
JBRAkan zich vinden in het advies van de Raad. In de afgelopen periode is verdachte altijd bereikbaar geweest voor de gezinsmanager en hij was zelf ook pro actief in het zoeken van contact. Het is voor de hulpverlening duidelijk dat verdachte een jongen is met een krachtige persoonlijkheid. Hij is wijs, heeft een sterke wil en hij gelooft in zichzelf. De uitdaging voor hem is dat hij gaat inzien dat hij veel potentie en talent heeft om zijn leven te verbeteren en dat hij zich gaat focussen op zijn eigen toekomst. Hij is goed op weg door een leven op te bouwen in een nieuwe woonomgeving en zich open te stellen voor de hulpverlening. De begeleiding van JDK lijkt hierin essentieel, aangezien verdachte zich begrepen voelt door zijn begeleider. Dit was bij een eerdere begeleiding vanuit IFA minder het geval, waardoor deze begeleiding weinig diepgang had en wellicht hierdoor ook minder effectief was. Er zijn nog wel aandachtspunten voor verdachte om de komende periode aan te werken, zoals het vasthouden van de stijgende lijn, het herkennen van de risicovolle situaties en het maken van de juiste keuzes. Bij een eventuele veroordeling heeft JBRA – met name gelet op de goede samenwerking tussen verdachte en zijn begeleider - verzocht om in ieder geval de begeleiding van JDK op te nemen in de bijzondere voorwaarden.
JDKheeft inmiddels al meerdere gesprekken gevoerd met verdachte. Tijdens de gesprekken stelt hij zich begeleidbaar op en hij is open en eerlijk over zijn verleden. Het is daarnaast positief dat de ouders van verdachte hun zoon zo goed mogelijk proberen te ondersteunen in zijn ontwikkeling richting volwassenheid. JDK is bereid om het contact tussen verdachte en zijn medeverdachten te begeleiden, zolang dit noodzakelijk wordt geacht.
De rechtbank overweegt als volgt.
In beginsel geven de feiten aanleiding tot het opleggen van een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Verdachte heeft op 22 oktober 2021 van de rechtbank de kans gekregen om zichzelf te bewijzen door middel van een schorsing en sindsdien is hij niet in beeld gekomen bij de politie. Ter zitting is door de hulpverlening toegelicht dat verdachte een positieve ontwikkeling doormaakt. Hij heeft veel talent en ambitie om zich verder te ontwikkelen in sport- en/of muziek. Op dit moment volgt hij een zelfstudie richting sportmasseur. Deze opleiding is veelal via e-learning, maar er zullen mogelijk in maart 2022 ook verplichte klassikale momenten zijn. De reden dat verdachte voor een zelfstudie heeft gekozen in plaats van een opleiding bij een ROC, heeft ermee te maken dat hij zich vanwege zijn preventieve hechtenis niet op tijd kon inschrijven voor een opleiding. Hij is van plan om na het afronden van deze opleiding een (vervolg)opleiding te volgen op het ROC, zodat hij in de toekomst als personal trainer, coach of manager in de muziekwereld kan werken. De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte een positieve toekomst kan opbouwen. Het niet (tijdig) kunnen starten met een vervolgopleiding zal zijn toekomstperspectief verkleinen. Dit acht de rechtbank zeer onwenselijk. Daarnaast zal een langere detentie in ieder geval niet in positieve zin bijdragen aan de ontwikkeling van verdachte. Dat is ook niet in het belang van de maatschappij. De rechtbank vindt dat verdachte de kans moet krijgen te laten zien dat hij daadwerkelijk afstand heeft genomen of neemt van zijn criminele leven. Daarnaast heeft verdachte door het deelnemen aan de geslaagde mediation laten zien dat hij vindt dat het anders moet. Dat weegt de rechtbank in positieve zin mee. Verdachte lijkt zich op zichzelf te willen gaan richten, zoals hij zelf zegt heeft hij in detentie geleerd meer “self love” te krijgen. Hij moet de dingen voor zichzelf gaan doen in plaats van voor anderen. Daarnaast is er ten opzichte van de eerdere delictmomenten een nieuwe positieve factor ontstaan. De moeder van verdachte is inmiddels verhuisd naar een plaats buiten Amsterdam Zuidoost en verdachte zal daar zijn hoofdverblijf hebben. Verdachte moet de kans krijgen om samen met de begeleiding en de hulpverlening te werken aan zijn verdere ontwikkeling. Dat gaat niet vanuit detentie. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank aan verdachte geen langere jeugddetentie opleggen dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Een forse voorwaardelijke jeugddetentie is als stok achter de deur op dit moment meer passend en geboden. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke deel jeugddetentie de bijzondere voorwaarden verbinden, zoals de Raad, JBRA en JDK hebben geadviseerd. Het is voor de ontwikkeling van verdachte en ook voor de veiligheid van de maatschappij belangrijk dat de huidige kaders worden voortgezet, zodat verdachte de benodigde vaardigheden krijgt om in de toekomst geen strafbare feiten meer te plegen. Gelet op de langdurige zorgen over de drillrapwereld en het feit dat het mediationtraject met het slachtoffer nog maar recent is afgerond, vindt de rechtbank een overgangsperiode voor verdachte en zijn medeverdachten noodzakelijk, in de zin dat zij de komende periode alleen contact met elkaar mogen hebben onder begeleiding van een hulpverleningsinstantie, zoals JDK. De ernst van de bewezenverklaarde feiten maken dat aan verdachte naast de voorwaardelijke jeugddetentie ook een werkstraf zal worden opgelegd.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank is, gelet op de rapporten over de persoon van verdachte en het feit dat hij in een proeftijd liep ten tijde van het plegen van de feiten, van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
10.4.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Pistool, omschrijving: g6064551, Zoraki
  • 1 STK Pistool, omschrijving: g6064544, Zoraki m 906 td
  • 1 DV Munitie, omschrijving: 6064552
  • 1 DV Munitie, omschrijving: g6064546
  • 1 STK Mes, omschrijving: G6064559, Mayer
  • 1 STK Mes, omschrijving: G6064580, Zwart
  • 1 STK Mes, omschrijving: G6064619, Mayer
  • 1 STK Pas, omschrijving: G6064587, ABN AMRO
De officier van justitieheeft gevorderd dat de in beslag genomen goederen, behoudens de bankspas, worden onttrokken aan het verkeer. De pas kan terug naar de rechthebbende.
De raadsman van verdachteheeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de in beslag genomen goederen.
De rechtbankoverweegt als volgt. Nu de voorwerpen, afgezien van de inbeslaggenomen bankpas, van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, zal de rechtbank bevelen dat deze voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer. De bankpas kan retour rechthebbende.
10.5.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op [geboortedag medeverdachte 5] 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13.049786.19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 1 oktober 2020 van de meervoudige kamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 60 dagen, met bevel dat een gedeelte van deze straf, te weten 21 dagen, niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken de aktes waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een (zeer ernstig) geweldsdelict heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals hiervoor genoemd, acht de rechtbank het onwenselijk om de vordering toe te wijzen in de vorm van een jeugddetentie. De rechtbank zal daarom de opgelegde jeugddetentie omzetten in een werkstraf.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 45, 47, 57, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
medeplegen van poging tot doodslag
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
ten aanzien van het onder 3 en 4 bewezen verklaarde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
466 (vierhonderd zesenzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten,
101 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat
deze jeugddetentie voor de duur van 365 dagennietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan een passende vorm van dagbesteding, in de vorm van school en/of een baan;
- zijn medewerking verleent aan begeleiding van Jongeren Die het Kunnen;
- meewerkt aan alle hulpverlening die JBRA noodzakelijk acht, waaronder een behandeling bij De Waag/Arkin of soortgelijke instelling;
- de komende zes maanden op geen enkele wijze contact opneemt met het slachtoffer [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] ) en diens familie en met de medeverdachten [medeverdachte 5] (geboren op [geboortedag medeverdachte 5] 2003 te [geboorteplaats medeverdachte 5] ), [medeverdachte 4] (geboren op [geboortedag medeverdachte 4] 2004 te [geboorteplaats medeverdachte 4] ) en [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedag medeverdachte 1] 2004 te [geboorteplaats medeverdachte 1] ), behalve onder toezicht/begeleiding van een hulpverleningsinstantie.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat de veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
100 (honderd) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 50 (vijftig) dagen.
Verklaartonttrokken aan het verkeer:
  • 1 STK Pistool, omschrijving: g6064551, Zoraki
  • 1 STK Pistool, omschrijving: g6064544, Zoraki m 906 td
  • 1 DV Munitie, omschrijving: 6064552
  • 1 DV Munitie, omschrijving: g6064546
  • 1 STK Mes, omschrijving: G6064559, Mayer
  • 1 STK Mes, omschrijving: G6064580, Zwart
  • 1 STK Mes, omschrijving: G6064619, Mayer
Gelastde teruggave van 1 STK Pas, omschrijving: G6064587, ABN AMRO aan de rechthebbende.
Gelastde tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij vonnis d.d. 1 oktober 2020 met parketnummer 13.049786.19, zijnde een jeugddetentie voor de duur van 21 (eenentwintig) dagen, in de vorm van een werkstraf voor de duur van
42 (tweeënveertig) uren, subsidiair 21 (eenentwintig) dagen jeugddetentie.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.M. Marseille, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A .S. Dogan en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 maart 2022.