ECLI:NL:RBAMS:2021:6433

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
11 november 2021
Zaaknummer
13/117691-20 + 13/684196-13 (tul) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opruiing en bezit van nepvuurwapen door verdachte in drillrap-video

Op 11 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een nepvuurwapen en opruiing. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het plaatsen van een videoclip op Instagram en YouTube waarin hij en zijn medeverdachte nepvuurwapens tonen en opruiende teksten uitdragen, anderen aanzette tot het plegen van strafbare feiten. De rechtbank benadrukte dat de inhoud van de video, in combinatie met de gebaren en de context van drillrap, een ernstige bedreiging vormde voor de openbare orde. De rechtbank stelde vast dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn uitlatingen als opruiend zouden worden opgevat. De rechtbank oordeelde dat de vrijheid van meningsuiting in dit geval niet in de weg stond aan de veroordeling, omdat de uitlatingen geen bijdrage leverden aan een maatschappelijk debat en de opruiing een geoorloofd doel diende: het voorkomen van strafbare feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en de rechtbank verklaarde de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/117691-20 + 13/684196-13 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 11 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. Kuipers naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het voorhanden hebben van een nepvuurwapen in de periode 22 april 2020 tot en
met 28 april 2020.
2. het verheerlijken van en oproepen tot geweld en/of wapengebruik en/of wapenbezit,
oftewel: opruiing, in de periode 22 april 2020 tot en met 19 augustus 2020.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd (
Bijlage 1).

3.Feiten en omstandigheden

Op 24 april 2020 stuit een wijkagent tijdens zijn digitale surveillance op een ‘
story’ op het Instagramaccount van de Amsterdamse drill-rapgroep de [naam drillrapgroep] . In deze vijf seconden durende video wordt een preview van een videoclip getoond, waarbij twee personen ieder een vuurwapen dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in hun hand dragen. Deze video was oorspronkelijk geplaatst door [naam] en door het account van de [naam drillrapgroep] gedeeld.
Het onderzoek naar de identiteit van [naam] en de personen op de videobeelden leidt tot de aanhouding van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte is de eigenaar van het Instagramaccount [naam] . Volgens de politie kan hij worden aangemerkt als (een) voorman van de [naam drillrapgroep] .
Op 19 augustus 2020 ontdekt de politie op YouTube dat onder het account [account] op 31 juli 2020 een videoclip is geplaatst met de titel: “ [titel] ”. In deze videoclip spelen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de hoofdrol. Zij zijn prominent aan het woord en hebben op vuurwapen gelijkende voorwerpen in hun handen. Deze videoclip bevat beelden die overeenkomen met de beelden uit de eerdergenoemde videoclip op Instagram.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
Volgens het Openbaar Ministerie heeft de video een opruiend karakter. Door deze videoclip op internet te plaatsen/laten plaatsen, zouden verdachten gelet op de inhoud van de raptekst, de gebaren die worden gemaakt en het tonen van (nep)vuurwapens anderen hebben aangezet tot het plegen van strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten en het bezit van (vuur)wapens.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van de gehele tenlastelegging bepleit. Ten aanzien van onder 1 tenlastegelegde feit is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de pleegdatum binnen de tenlastegelegde periode ligt, dan wel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden heeft gehad dat overeenkomt met het tenlastegelegde vuurwapen van het merk Zastava, model CZ99, kaliber 9x19mm.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de raadsman beargumenteerd dat de videoclip is geplaatst op Youtube onder het account [account] en dat daarmee niet kan worden bewezen dat verdachte de videoclip heeft geplaatst of heeft laten plaatsen. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat met de strafvervolging van verdachte voor het maken van deze videoclips sprake is van een ongerechtvaardigde beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting zoals vervat in artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM).
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde feit
4.3.1.
Een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
Dat verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden heeft gehad kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen op basis van de verklaringen die verdachte hierover in het vooronderzoek en op de zitting heeft afgelegd. Verdachte heeft immers verklaard dat hij een nepvuurwapen voorhanden heeft gehad. Bevestiging hiervoor vindt de rechtbank in het proces-verbaal van de vuurwapendeskundige van de Forensische Opsporing, die het wapen in de handen van verdachte aan de vorm en afmeting herkent als een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Dat het voorwerp niet met 100% zekerheid kan worden herkend als een voorwerp dat lijkt op een vuurwapen van het merk Zastava, model CZ99, kaliber 9x19mm, doet niet af aan de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen van categorie I, onder 7 van de Wet wapens en Munitie.
4.3.2.
Pleegdatum
Met betrekking tot de betwiste pleegdatum overweegt de rechtbank dat uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de preview van de videoclip, waarin verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen draagt, op 24 april 2020 op Instagram te zien was. Voorts zijn verdachte en medeverdachte respectievelijk op 28 april 2020 en 29 april 2020 aangehouden en heeft de medeverdachte bij de politie verklaard dat de videoclip ongeveer een week voor zijn aanhouding is opgenomen. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de videoclip is opgenomen in de periode van 22 april 2020 tot en met 24 april 2020 en dat verdachte op enig moment in deze periode een op een vuurwapen gelijkend voorwerp voorhanden heeft gehad.
Dat medeverdachte [medeverdachte] in zijn verhoor bij de politie op 29 april 2020 spreekt over dat de opname van de videoclip op “24 december” gebeurd moet zijn, ziet de rechtbank als een kennelijke verschrijving.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit
4.3.3.
Het (laten) plaatsen van de video’s
Ten aanzien van het (laten) plaatsen van video’s moet onderscheid gemaakt worden tussen het korte videofragment dat op 24 april 2020 op Instagram is gedeeld en de gehele videoclip “Intensive Care” die op 31 juli 2020 op YouTube is geplaatst. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij het videofragment met een duur van 5 seconden op Instagram heeft geplaatst en dat hij toestemming heeft gegeven aan [account] TV om de gehele videoclip op YouTube te zetten.
De inhoud van de videoclip en het feit dat zowel verdachte als de medeverdachte daarin een prominente rol spelen, brengen de rechtbank tot het oordeel dat verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte (door diens toestemming) het korte videofragment op Instagram heeft geplaatst en de gehele videoclip (door beider toestemming) op YouTube heeft laten plaatsen. De rechtbank neemt ten aanzien van de samenwerking tussen verdachte en medeverdachte mede in overweging dat de titel van de videoclip luidt: [titel] . [artiestennaam] en [artiestennaam] zijn de artiestennamen van respectievelijk verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] .
4.3.4.
Opruiing
Voor de rechtbank staat dus vast dat verdachte en medeverdachte de video’s op Instagram en YouTube hebben geplaatst/laten plaatsen. Uit het dossier en uit de videoclip die ter terechtzitting is getoond, volgt dat in deze video’s -onder andere- de volgende bewoordingen worden geuit:
- Richt op die opps, ze doen hands in the air;
- Ik wil mn opp in intensive care;
- Mik niet naast body, ikke blaas in;
- Zet m in rib en zorg dat ik win;
- Ik blaas op je head, want ik wil je go;
- Catch een opp ik maak m echt (dood);
- Richt op die opps, ze doen hands in the air;
- Ik werk met skdededed bang;
- Ik zie de opps, ze kijken mn posts;
- Ten toe step als ik kom in ans;
- Ik blaas op opss en ik doe mn dance;
- Kom in me ans en ik blaas je weg;
- Ik kom van west, hier wordt niet getest;
- We bossen die guns, die bullets gaan fast;
- Die bullets gaan fast, je hebt niks aan je vest;
- Ik mik op je head en zorgt dat je crasht;
- Druk m in west, die opps die gaan down.
Bij deze tekst worden door verdachte en medeverdachte verschillende gebaren gemaakt, waaronder een horizontale beweging met de hand langs de keel en het algemeen bekende teken/gebaar voor een ‘time-out’. Daarnaast worden er nepvuurwapens getoond, waarbij op de camera wordt gericht en bij het uitspreken van de tekst “
Catch een opp ik maak m echt dood” een wapen tegen het hoofd wordt gehouden.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of deze video als opruiend in de zin van artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr) kan worden aangemerkt.
Algemeen juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van opruiing moet aan de volgende – kort weergegeven – vier vereisten zijn voldaan:
1. Er moet zijn aangezet tot iets ongeoorloofds. Dit ongeoorloofde moet een naar Nederlands recht strafbaar feit zijn. Het is niet nodig dat het feit waartoe wordt aangezet ook daadwerkelijk wordt gepleegd.
2. Er moet sprake zijn van opzet. Dat kan voorwaardelijk opzet zijn: het bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden dat wordt opgeruid tot het plegen van een strafbaar feit.
3. Vereist is verder dat de uitlating in het openbaar is gedaan. Dat wil zeggen onder zodanige omstandigheden en op zodanige wijze dat deze door het publiek gehoord, gelezen, of gezien kon worden.
4. De uitlating moet bovendien mondeling of bij geschrift of afbeelding zijn gedaan. Daaronder zijn inbegrepen tekstberichten op internet en sociale media. [1]
Is de uitlating opruiend?
Bij beantwoording van de vraag of de inhoud van de video als opruiend kan worden aangemerkt dient de videoclip als geheel te worden beoordeeld. De rechtbank overweegt dat met de geuite woorden zoals hiervoor zijn benoemd in combinatie met de gebaren die de rechtbank interpreteert als het zogenaamde ‘afmaak’-gebaar, het gebaar voor een time-out, het maken van het gebaar voor de [naam drillrapgroep] alsmede het tonen van nepvuurwapens, expliciet wordt opgeroepen tot het plegen van strafbare feiten. Naar het oordeel van de rechtbank wijzen de titel van de video “Intensive Care”, de tekst ‘
Richt op die opps ze doen hands in de air, ik wil mn opps in de intensive care’en het time-out-gebaar op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast zetten verdachte en medeverdachte met de tekst ‘
richt op die opps ze doen hands in the air/ik werk met skdededed bang/mik niet naast die body/ik maak m dood/Ik blaas op opss/
de bullets gaan fast/zet m in rib en zorg dat ik win/ik blaas op je head, want ik wil je go’, het maken van het afmaak-gebaar, het maken van het gebaar voor de [naam drillrapgroep] en het tonen van nepvuurwapens, anderen aan tot het plegen van levensdelicten op ‘
opps’ zoals doodslag of moord en het bezit/gebruik van vuurwapens.
Bij de beoordeling van het opruiend karakter van de uitlatingen van verdachte en zijn medeverdachte neemt de rechtbank ook in aanmerking dat met name in grote steden zoals Amsterdam het aantal geweldsincidenten (onder jongeren) met vuurwapens nu en in het verleden maatschappelijke onrust hebben veroorzaakt. [2] Door in videoclips nepvuurwapens te tonen, wordt het bezit en het gebruik van vuurwapens als het ware genormaliseerd. De rechtbank ziet het als een groot risico dat de videoclip die verdachte en medeverdachte hebben opgenomen en op sociale media hebben verspreid met name jongeren ertoe beweegt een eigen vuurwapen aan te schaffen.
Wie wordt/worden er opgeruid?
Anders dan bij eerdere uitspraken ten aanzien van opruiing wordt in de onderhavige videoclip niet verwezen naar een specifieke persoon of groep personen tegen wie de opruiing gericht is en tegen wie de strafbare feiten gepleegd moeten worden. Aangezien de videoclip naar uiterlijke verschijningsvorm kenmerken vertoont van drillrap en in de tekst wordt gesproken over zogenaamde ‘
opps’, begrijpt de rechtbank dat met ‘
opps’ opponenten/tegenstanders/rivalen/vijanden worden bedoeld. Gelet op de incidenten die de afgelopen jaren binnen de drillrap-scene in het binnen- en buitenland hebben plaatsgevonden, neemt de rechtbank aan dat verdachte en medeverdachte met ‘
opps’ andere (rivaliserende) drillrap-groepen bedoelen. Gelet op de tekst – ‘
ik zie de opps, ze kijken mn posts’- is het in ieder geval aan verdachte en zijn medeverdachte duidelijk wie zijn ‘
opps’ zijn en zijn de ‘
opps’ op de hoogte van de “posts” van verdachte en zijn medeverdachte. Dat niet expliciet is benoemd tegen welke andere drillrap-groepen de tekst zich richt en welke personen/groep personen door deze videoclip zou moeten worden opgeruid, doet aan het opruiend karakter van de video niet af.
Dit laatste volgt ook uit eerdere uitspraken van deze rechtbank waarin is gekomen tot een veroordeling wegens opruiing als gevolg van het plaatsen van een Facebookbericht onder een video van een demonstratie tegen Zwarte Piet met teksten zoals: “
Dood slaan die gasten. Te triest voor woorden. Land uit, opkankeren” en “
Die moet je helemaal de kanker inslaan. Kanker volk. Groep hooligans in inslaan. Gewoon met groep erin hakken”. [3] De rechtbank overwoog in die zaken dat verdachten met deze bewoordingen expliciet hebben opgeroepen tot het plegen van moord of doodslag. Ook in dit geval worden er geen specifieke personen/groep personen benoemd, maar wordt de groep demonstranten in zijn algemeenheid aangeduid. Net als de ‘
opps’ waarnaar verdachte en medeverdachte in de videoclip verwijzen, kent ook deze groep demonstranten diverse samenstellingen en behelst deze niet altijd dezelfde personen. De rechtbank is van oordeel dat het voor het opruiend karakter van de geschriften, mondelinge teksten en/of afbeeldingen niet uitmaakt of daarbij expliciet wordt aangegeven tot welke persoon/groep personen de opruiing gericht is en wie de slachtoffers van de strafbare feiten moeten zijn. Een algemene aanduiding, die op basis van de context waarin de uitlatingen zijn gedaan kan worden toegeschreven aan een groep personen, is voldoende.
Is er sprake van (voorwaardelijk) opzet?
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij met het (laten) plaatsen van deze video’s niet de bedoeling had om anderen aan te zetten tot het plegen van strafbare feiten. Teneinde vast te kunnen stellen of verdachte en zijn medeverdachte hierop het voorwaardelijk opzet hadden, is allereerst van belang of sprake is van een aanmerkelijke kans dat wordt opgeruid tot het plegen van een strafbaar feit. Daarvoor zijn zowel de inhoud van de uitlatingen als de omstandigheden waaronder die zijn gedaan relevant.
In de eerste plaats komt aan de inhoud van de uitlatingen in de videoclip veel betekenis toe. De gebruikte woorden in combinatie met de gebaren en het tonen van nepvuurwapens, laten niets aan de verbeelding over. Het is voor de rechtbank duidelijk dat daarmee wordt gedoeld op het plegen van ernstige geweldsmisdrijven en/of levensdelicten. Verdachte en zijn medeverdachte hebben, hoewel zij daartoe door de officier van justitie en de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, aan deze tekst en de gebaren geen andere uitleg gegeven.
Reeds is vast komen te staan dat verdachte en medeverdachte de video’s op Instagram en YouTube hebben geplaatst/laten plaatsen. Instagram en YouTube zijn media op internet waarbij volstrekt onbekenden een reactie kunnen plaatsen op
postsdie worden gedeeld. Daarmee wordt het moeilijk, zo niet onmogelijk, voor de overige lezers om een reactie te interpreteren precies op de manier zoals die door de plaatser/de maker van de video is bedoeld. Nog minder duidelijk is wie de reactie leest en hoe deze persoon dit op zal vatten. De plaatser heeft hier nauwelijks tot geen invloed op. Als men een bericht of video op internet plaatst waar in principe iedereen het kan lezen (en kennelijk veel mensen dat ook doen zo blijkt uit het aantal keren dat de
storyen de video zijn bekeken), dan maakt dit de kans groter dat hier personen tussen kunnen zitten die een oproep letterlijk opvatten, dan wanneer deze uitlating alleen tot bekenden is gericht. Hiermee wordt de kans vergroot dat iemand door het lezen van de uitlating daadwerkelijk overgaat tot het plegen van een strafbaar feit. Dat verdachte niet de bedoeling had om daadwerkelijk aan te zetten tot geweld en/of wapenbezit doet hier niet aan af. Hij had zich op zijn minst moeten realiseren dat de bewoordingen zo zouden overkomen en sterker nog, dat deze zich moeilijk op een andere wijze zouden kunnen laten verklaren.
Verder overweegt de rechtbank dat de uitlatingen van verdachte en medeverdachte niet op zichzelf staan. De video is, zoals verdachte ter zitting heeft aangegeven, in ieder geval met betrekking tot de muziek (volgens verdachte: de beat), een drillrap-video. Het plaatsen van deze video moet worden bezien in de context van gebeurtenissen in het binnen- en buitenland rondom drillrap. Drillrap is een vorm van rapmuziek die zich kenmerkt door het zoeken van een confrontatie met rivaliserende groepen. De afgelopen jaren hebben zich zowel in het buitenland waaronder de Verenigde Staten en Engeland, als ook in Nederland een aantal heftige geweldsincidenten voorgedaan die aan drillrap te relateren zijn.
De voornoemde omstandigheden waren voor verdachte en medeverdachte kenbaar, zodat zij zich ook van die aanmerkelijke kans bewust moeten zijn geweest. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij op de hoogte was van de heersende spanningen tussen drillrap-groepen in Amsterdam en heeft tevens aangegeven dat hij kan begrijpen dat de videoclip als opruiend kan worden aangemerkt. Desondanks hebben verdachte en medeverdachte op 24 april 2020 het korte videofragment van de videoclip op Instagram geplaatst. De daaropvolgende aanhouding voor het voorhanden hebben van een vuurwapen heeft hem er vervolgens niet van weerhouden de gehele videoclip een aantal maanden later, op 31 juli 2020, op YouTube te laten plaatsen. Door dit te doen heeft verdachte willens en wetens bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij met deze video anderen zou opruien tot het plegen van strafbare feiten.
Openbaarheid van video’s
Voorts is de rechtbank van oordeel dat aan het vereiste van openbaarheid is voldaan. Door het plaatsen van uitingen op
social mediaworden deze in de openbaarheid gebracht. Het internet kan worden aangemerkt als een openbare plaats, mits het publiek toegang heeft tot de internetpagina waar de teksten zijn weergegeven. [4] Verdachte en medeverdachte hebben de betreffende uitlating in een video op een openbaar Instagram-account en YouTube-kanaal geplaatst/laten plaatsen, waardoor deze voor iedere internetgebruiker beschikbaar is. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank dat een video kan worden aangemerkt als een van de uitingsmiddelen die in de delictsomschrijving van artikel 131 WvSr worden genoemd.
Conclusie
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte en medeverdachte zich in vereniging schuldig hebben gemaakt aan opruiing door het (laten) plaatsen van het de videoclip waarin de woorden
“Richt op die opps, ze doen hands in the air; Ik wil mn opps in intensive care; Mik niet naast body, ikke blaas in; Zet m in rib en zorg dat ik win; Ik blaas op je head, want ik wil je go; Catch een opp ik maak m echt (dood); Richt op die opps, ze doen hands in the air; Ik werk met skdededed bang; Ik zie de opps, ze kijken mn posts; Ten toe step als ik kom in ans; Ik blaas op opss en ik doe mn dance; Kom in me ans en ik blaas je weg; Ik kom van west, hier wordt niet getest; We bossen die guns, die bullets gaan fast; Die bullets gaan fast, je hebt niks aan je vest; Ik mik op je head en zorgt dat je crasht; Druk m in west, die opps die gaan down”,worden geuit, genoemde gebaren worden gemaakt en met nepvuurwapens richting de camera en tegen het eigen hoofd wordt gericht.
De rechtbank weegt daarbij in het bijzonder mee dat verdachte en medeverdachte de video’s op
social mediahebben geplaatst/laten plaatsen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het bij
social mediaer om gaat een publiek te vinden, en ‘volgers’ te verleiden de gedeelde berichten en daarmee (uiteindelijk) ook de achterliggende boodschap te lezen en liefst te ‘liken’. Daarbij speelt voor het opruiend karakter van de videoclip nog een rol dat deze herhaaldelijk kan worden bekeken. Bestanden die op YouTube worden gezet verdwijnen immers niet, althans niet ‘vanzelf’. De opruiende werking die ervan uitgaat wordt versterkt door het gegeven dat de ‘content’ – de inhoud van die berichten – permanent is op te roepen. [5]
Ook voelt de rechtbank zich in dit oordeel gesterkt door de omstandigheid dat verdachte door de politie wordt herkend als de voorman van de drillrap-groep de [naam drillrapgroep] uit Amsterdam en dat de muziek die deze groepen produceren zich kenmerkt door het nemen van wraak en het opzoeken van (gewelddadige) confrontaties met rivaliserende groepen. Verdachte maakt in de videoclip ook het gebaar voor de [naam drillrapgroep] . Mede gelet op de geweldsincidenten die in het binnen- en buitenland bekend zijn rondom drillrap heeft de rechtbank ook de overtuiging dat verdachte en medeverdachte door middel van deze videoclip anderen kunnen aanzetten tot het plegen van geweld en het bezit van wapens.
4.3.5.
Het recht op vrijheid van meningsuiting
Nu de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, is het de vraag of het recht op vrijheid van meningsuiting aan een veroordeling van verdachte in de weg staat.
Het recht op vrijheid van meningsuiting is onder meer neergelegd in artikel 7 van de Grondwet en in artikel 10 van het EVRM. De vrijheid van meningsuiting is één van de belangrijkste fundamenten van een democratische rechtsstaat. Daarnaast is het één van de grondvoorwaarden voor de ontwikkeling van de democratische samenleving en voor de ontwikkelingen van individuen binnen die samenleving. De vrijheid van meningsuiting gaat dan ook niet slechts op voor opvattingen die in de samenleving op breed draagvlak kunnen rekenen, maar ook, juist, voor die opvattingen die shockeren, kwetsen of verontrusten. [6]
Het voorgaande betekent echter niet dat de vrijheid van meningsuiting onbeperkt is. In lid 2 van artikel 10 EVRM is bepaald onder welke voorwaarden de vrijheid van meningsuiting kan worden beperkt, namelijk:
1. de beperking is voorzien bij wet;
2. de beperking dient een geoorloofd doel;
3. de beperking is noodzakelijk in een democratische samenleving.
De onder 3) genoemde noodzaak moet worden gezien als een dwingende maatschappelijke noodzaak (
pressing social need). Daarnaast is het vereist dat de inbreuk op de vrijheid van meningsuiting proportioneel is. Voor de beoordeling van de vraag of de beperking noodzakelijk is in een democratische samenleving, hebben de nationale autoriteiten een ruime beoordelingsvrijheid. Over het algemeen kan worden gesteld dat wanneer een uitlating als bijdrage aan een maatschappelijk debat moet worden gezien, een beperking daarvan schending van artikel 10 EVRM oplevert. In het geval een uitlating geen bijdrage levert aan een publiek debat is een beperking van de vrijheid van meningsuiting eerder geoorloofd. [7]
Het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de uitlatingen van verdachte
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte zijn uitlatingen heeft gedaan in het kader van de artistieke uitingsvrijheid die hij als muzikant geniet en dat de vervolging door het Openbaar Ministerie inbreuk maakt op die vrijheid. De rechtbank stelt voorop dat de artistieke uitingsvrijheid (oftewel: het recht op vrijheid van meningsuiting), niet altijd beschermd wordt en dat deze onder de hiervoor genoemde voorwaarden mag worden beperkt.
In rubriek 4 heeft de rechtbank geconcludeerd dat de video’s die verdachte heeft geplaatst/laten plaatsen opruiend zijn. Opruiing is strafbaar gesteld in artikel 131 WvSr zodat aan de eerst gestelde voorwaarde is voldaan. Ook aan de tweede voorwaarde is voldaan, nu deze beperking een geoorloofd doel dient, namelijk het voorkomen van strafbare feiten.
Eveneens is rechtbank van oordeel dat aan de derde voorwaarde is voldaan. Vooropgesteld moet worden dat verdachte met zijn uitlating de grens van het toelaatbare heeft overschreden. Dat maakt dat er een dwingende maatschappelijke noodzaak bestaat om het recht op vrijheid van meningsuiting te beperken. Bovendien kan de uitlating van verdachte niet worden beschouwd als een bijdrage aan een maatschappelijk debat. Dat maakt dat de beperking die met een veroordeling voor opruiing op de vrijheid van meningsuiting wordt aangebracht, geoorloofd is. Gelet op de conclusie dat het recht op vrijheid van meningsuiting van verdachte niet is geschonden, behoeft de vraag of de inbreuk op de uitingsvrijheid proportioneel is, geen verdere bespreking.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen, bewezen dat verdachte:
1
in de periode van 22 april 2020 tot en met 24 april 2020 te Amsterdam, een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voorhanden heeft gehad.
2
op meer tijdstippen gelegen in de periode van 22 april 2020 tot en met 19 augustus 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, in het openbaar, door middel van video's tot enig strafbaar feit heeft opgeruid door
- het beheren van een social media-account (Instagram) met de naam ' [naam] ' en (vervolgens) het op dit account uploaden/plaatsen van een video (van ongeveer 5 seconden) waarin fragmenten van een videoclip worden getoond, en
- het laten uploaden/plaatsen van een video (van 2 minuten en 30 seconden) met de naam ' [titel] (Prod. By [naam] ) (Official Video)' op een social media-account ' [account] ' (YouTube) waarin een videoclip wordt getoond
waarbij verdachte ( [artiestennaam] ) en zijn medeverdachte ( [artiestennaam] ) meermalen in beeld komen en rappen op een afgespeelde rapbeat en daarbij dreigend met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp naar de camera richten en onder meer de volgende tekst rappen/zingen:
"Richt op die opps ze doen hands in the air
Ik wil mn opps in intensive care
Mik niet naast body, ikke blaas in
Zet m in rib en zorg dat ik win
Als ik blaas, schiet ik niet op O
Ik blaas op je head want ik wil je go
Catch een opp ik maak m echt (dood)
Richt op die opps ze doen hands in the air
Ik wil mn opps in intensive care
Ik werk met skdededed bang
Ik zie de opps, ze kijken mn posts;
Ten toe step als ik kom in ans;
Ik blaas op opss en ik doe mn dance
Kom in me ans en ik blaas je weg
Ik kom van west hier wordt niet getest
We bossen die guns, die bullets gaan fast,
Die bullets gaan fast, je hebt niks aan je vest
Ik mik Op je head en zorgt dat je crasht
Druk m in west, die opps die gaan down”,
waarin telkens geweld en wapengebruik en wapenbezit worden verheerlijkt en waarin mede hierdoor telkens impliciet wordt opgeroepen tot het gebruik van geweld jegens de tegenpartij, terwijl het gebruikmaken van geweld en voornoemde wapenbezit een strafbaar misdrijf, te weten zware mishandeling, doodslag, moord en overtredingen van de Wet wapens en munitie oplevert.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank in geval van bewezenverklaring verzocht aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een nepvuurwapen en het medeplegen van opruiing door het (laten) plaatsen van een videoclip waarin zogenaamde drillrap te horen is. Dat op het internet ernstigere drillrap-video’s te vinden zijn, waarin specifiek wordt aangezet tot het plegen van strafbare feiten door en tegen expliciet genoemde personen/groepen, maakt niet dat het maken en (laten) plaatsen van deze video’s door verdachte en medeverdachte aanvaardbaar is. Het oproepen tot en verheerlijken van geweld door het bedreigen van rivaliserende groepen en het tonen van wapens alsof dat normaal is, zoals dat in drillrap wordt gedaan, is onacceptabel en zorgwekkend. De mogelijke consequentie dat degenen die deze video’s bekijken het normaal gaan vinden dat dit soort (nep)wapens worden getoond en/of gebruikt, is verontrustend. Daarnaast vinden in het binnen- en buitenland steeds meer geweldsincidenten plaats, waarbij van een aantal schiet- en steekpartijen bekend is dat deze het gevolg zijn van videoclips waarin drillrap-groepen elkaar bedreigen en uitdagen. Het is een kenmerk van drillrap dat wat er in deze video’s wordt aangekondigd ook wordt uitgevoerd. Het is de rechtbank bekend dat er drillrap-gemeenschap zelfs punten worden toegekend aan drillrappers die hun gewelddadige uitspraken uit de videoclips ten uitvoer brengen. Daarom vindt de rechtbank het belangrijk dat tegen het verspreiden van opruiende video’s streng wordt opgetreden.
Daarnaast is het voorhanden hebben van een nepwapen verboden, nu met een dergelijk nepwapen mensen angst kan worden aangejaagd. Gelet op het toenemende (vuur)wapenbezit in Nederland, met name in grote steden zoals Amsterdam, wordt aan het voorhanden hebben van wapens zwaar getild, ook als dit op vuurwapen gelijkende voorwerpen betreffen. In de onderhavige videoclip wordt het (nep)wapen gebruikt om de boodschap van verdachte – zijn opps op intensive care - te onderstrepen.
8.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 22 oktober 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor opruiing en het voorhanden hebben van (nep)vuurwapens. Daarentegen blijkt hieruit wel dat verdachte op 11 december 2019 en 18 december 2020 respectievelijk door de meervoudige strafkamer en de politierechter te Amsterdam is veroordeeld tot een voorwaardelijke en onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor het plegen van geweldsdelicten. Dit betekent dat de rechtbank bij de strafoplegging toepassing zal geven aan artikel 63 WvSr en zal moeten beoordelen welke straf de politierechter op 18 december 2020 zou hebben opgelegd indien deze feiten bij die veroordeling zouden zijn meegenomen.
Uit het reclasseringsadvies van 10 juni 2021 volgt dat bij verdachte het besef is gekomen dat het plegen van criminaliteit hem weinig oplevert. Inmiddels heeft hij een zelfstandige woning in [plaats] , krijgt hij praktische ondersteuning van Unite Multi Zorg en werkt hij via een uitzendbureau. Verdachte is sinds februari jl. onder behandeling bij Inforsa. De reclassering is positief over het verloop van deze behandeling en schrijft dat verdachte de meldplichtafspraken met de reclassering goed nakomt. De reclassering merkt op dat verdachte in ieder geval tot januari 2024 onder toezicht staat. Er worden geen contra-indicaties voor het opleggen van een taakstraf gezien.
8.3.3.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank voorts rekening met de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De LOVS, de uitgangspunten die rechters in Nederland bij het bepalen van de strafmaat hanteren, bevat geen oriëntatiepunt voor de straf die in geval van opruiing zou moeten worden opgelegd. Daarom ziet de rechtbank reden om aansluiting te zoeken bij de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Zoals vermeld is verdachte niet eerder veroordeeld voor opruiing en wapenbezit en moet hij dus als
first offenderworden aangemerkt. In dat geval schrijven de richtlijnen een taakstraf van 90 uren voor. Ten aanzien van het voorhanden hebben van een nepvuurwapen kent de LOVS wel oriëntatiepunten en geldt een geldboete van €550,00 als uitgangspunt. Gelet op het toenemende (vuur)wapenbezit in Nederland, met name in grote steden zoals Amsterdam, wordt aan het voorhanden hebben van vuurwapens zwaar getild. De rechtbank weegt bovendien strafverzwarend mee dat dit nepvuurwapen is gebruikt in een drillrap-videoclip waarin wordt aangezet tot het plegen van geweld en vuurwapenbezit wordt verheerlijkt. In deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om de voorgeschreven geldboete om te zetten in een zwaardere strafmodaliteit.
Ook heeft de rechtbank gekeken naar eerdere uitspraken van deze rechtbank en het gerechtshof te Amsterdam met betrekking tot opruiing en het voorhanden hebben van (nep)vuurwapens in het kader van drillrap-videoclips. In soortgelijke gevallen zijn telkens taakstraffen opgelegd. Volgens de reclassering zijn er geen contra-indicaties aanwezig om deze sanctie aan verdachte op te leggen. Daarom zal de rechtbank ook in dit geval tot oplegging van een taakstraf overgaan.
Ten aanzien van de hoogte van die taakstraf weegt de rechtbank mee dat de zaak tegen verdachte anderhalf jaar na zijn aanhouding op zitting is aangebracht en dat hij drie dagen in verzekering heeft doorgebracht. Anders dan door de raadsman is bepleit ziet de rechtbank geen aanleiding een gedeelte van de taakstraf voorwaardelijk op te leggen. Dit is niet in overeenstemming met de ernst van de feiten. Bovendien is er op basis van het vonnis van de meervoudige strafkamer te Amsterdam van 11 december 2019 tot begin 2024 in toezicht door de reclassering en begeleiding door andere hulpverleningsinstanties voorzien.
8.3.4.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht een taakstraf van 100 uren met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij aanvang van de zitting is gebleken dat de rechtbank niet beschikt stukken met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf met parketnummer 13/684196-13. De officier van justitie heeft desgevraagd meegedeeld dat de vordering als niet aangebracht moet worden beschouwd omdat het een voorwaardelijke veroordeling van een vonnis uit 2013 betreft en de proeftijd al ruimschoots verstreken is. Gelet op het ontbreken van de bij wet voorschreven stukken teneinde op de vordering te kunnen beslissen, verklaart de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 13/684196-13, niet-ontvankelijk.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 57, 63 en 131 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Onder 1:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Onder 2:
in het openbaar, mondeling, tot enig strafbaar feit opruien.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van 100 (honderd) uren, te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenisindien deze taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht.
Beveelt dat de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht, met dien verstande dat voor iedere dag voorarrest aftrek van 2 uren zal plaatsvinden.
Verklaart de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf opgelegd door de meervoudige strafkamer te Amsterdam d.d. 28 oktober 2013 met parketnummer 13/684196-13, niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.E. Hoogendijk, voorzitter,
mrs. R.M. Troost en B. Yeşilgöz, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden en L. Jaakke-van den Berg, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2021.

Voetnoten

1.Zie onder andere: Rechtbank Amsterdam, 2 november 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5282; Hof Arnhem-Leeuwarden, 29 maart 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2953.
2.Rechtbank Amsterdam 22 februari 2007, ECLI:NL:RBAMS:2007:BA0795.
3.Rechtbank Amsterdam, 2 november 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:5290 en ECLI:NL:RBAMS:2020:5282.
4.zie onder meer: HR 5 juli 2011, NJ 2011/325, Rechtbank Den Haag 26 oktober 2016, NJFS 2017/6 en Hof Amsterdam 23 december 2009, ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4139.
5.Hoge Raad 24 maart 2020 (Context-zaak), ECLI:NL:HR:2020:447.
6.Europees Hof voor de Rechten van de Mens 7 december 1976, NJ 1978/236 (Handyside).
7.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 29 maart 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:2953.