ECLI:NL:RBAMS:2022:1098

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
9 maart 2022
Zaaknummer
13.150493.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag in drillrapcontext met slachtoffer in Almere

Op 9 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een steekincident op 4 januari 2021 in Almere, waarbij het slachtoffer, [slachtoffer], door meerdere jongens werd aangevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, het slachtoffer heeft gelokt en vervolgens met een machete heeft aangevallen. Tijdens de zitting werd het bewijs besproken, waaronder afgeluisterde gesprekken en getuigenverklaringen. De officier van justitie betoogde dat er sprake was van voorbedachte raad, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet bewezen kon worden. De verdachte werd wel als medepleger van de poging tot doodslag aangemerkt, maar vrijgesproken van het voorhanden hebben van de machete. De rechtbank legde een jeugddetentie op, met bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding en een contactverbod met het slachtoffer en medeverdachten. De uitspraak benadrukt de ernst van geweld in de context van drillrapcultuur en de impact op de betrokkenen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.150493.21 (promis)
Datum uitspraak: 9 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 8 februari 2022, welk onderzoek op de terechtzitting van 9 maart 2022 is gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.L. A . ter Veer en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I. Stas, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer T [naam 2] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (hierna: de WSS), de heer [naam 3] , namens Jongeren Die het Kunnen (hierna: JDK) en door de vader van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, op of aan de openbare weg, te weten (aan) de [adres plaats delict] , althans op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, naar voornoemde [slachtoffer] is/zijn gegaan, waarna hij, verdachte en/of een of meerdere van zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer] een of meermalen met een (kap)mes in/tegen het (achter)hoofd en/of in/tegen de rug en/of in/tegen de hand(en) heeft/hebben geslagen en/of heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 289 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, op of aan de openbare weg, te weten (aan) de [adres plaats delict] , althans op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere snede(s) en/of snijwond(en) in/aan de hand(en) en/of in/aan het (achter)hoofd en/of in/aan de rug en/of een klaplong heeft/hebben toegebracht door voornoemde [slachtoffer] een of meermalen met een (kap)mes in/tegen het (achter)hoofd en/of in/tegen de rug en/of in/tegen de hand(en) te slaan en/of te steken;
(artikel 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, op of aan de openbare weg, te weten (aan) de [adres plaats delict] , althans op of aan een openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [slachtoffer] is/zijn gegaan, waarna hij, verdachte en/of een of meerdere van zijn mededader(s) voornoemde [slachtoffer] een of meermalen met een (kap)mes in/tegen het (achter)hoofd en/of in/tegen de rug en/of in/tegen de hand(en) heeft/hebben geslagen en/of heeft/hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 4 januari 2021 te Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een wapen van categorie IV, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een blank wapen, namelijk een machete en/of kapmes, waarvan het lemmet meer dan een snijkant had, heeft gedragen;
(artikel 27 lid 1 Wet wapens en munitie)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs (ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde)

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat de primair ten laste gelegde poging moord op het slachtoffer [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen kan worden. Op basis van de afgeluisterde gesprekken, de locaties waar de telefoons van verdachten uitpeilen, de gegevens van verschillende OV-chipkaarten en de verklaring van verdachte kan worden vastgesteld dat alle vier de verdachten op 4 januari 2021 in de directe omgeving van de plaats delict waren. Ook kan worden vastgesteld dat zij daar [slachtoffer] hebben aangevallen met een kapmes. Zo zijn er verschillende getuigen die hebben verklaard dat er vier personen achter het slachtoffer aanrenden. Er is daarnaast op YouTube een drillrapvideo aangetroffen van verdachte, waarin hij rapt over het steekincident van 4 januari 2021 en aangeeft dat hij het slachtoffer heeft ‘gepakt’. Wie er precies heeft gestoken is niet helemaal duidelijk geworden, maar dit is ook niet relevant voor de bewezenverklaring. Er is namelijk sprake van medeplegen, waarbij iedere verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd (op zijn minst door getalsmatig overwicht). Zij hebben van tevoren met elkaar afgesproken, er wordt gesproken over ‘ [tweede naam slachtoffer] ’ en over ‘opps’. Een getuige heeft gehoord dat er is gezegd ‘pak hem’. Het doel van de ontmoeting is dus duidelijk. [slachtoffer] is meermalen gestoken in zijn rug, achterhoofd en beide handen. Dit betekent volgens de officier van justitie dat er sprake is van vol opzet op de dood. De gedragingen van verdachten zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm een brute en welbewuste aanval geweest op [slachtoffer] , waarbij tenminste één machete is gebruikt en [slachtoffer] ook is geslagen. Die gedragingen moeten worden aangemerkt als te zijn gericht op het doden van [slachtoffer] . Dat past helaas binnen het conflict dat speelt tussen verschillende drillrapgroepen. Er is op social media sprake van een puntentelling, waarbij je meer punten krijgt naarmate het letsel dat je hebt toegebracht ernstiger is.
Nu verdachte en zijn mededaders het slachtoffer naar Almere hebben laten lokken en hem, bewapend met ten minste één mes, hebben aangevallen, is volgens de officier van justitie geen sprake van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De daders hebben de tijd gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad. Derhalve kan ook de voorbedachte raad worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Verdachte is niet degene die [slachtoffer] heeft gestoken. Ook wist hij niet dat dit die dag zou gebeuren. Het slachtoffer heeft vanaf het eerste moment wisselend verklaard over hetgeen is voorgevallen op 4 januari 2021. Zo is hij niet eerlijk geweest over de plaats delict en hetgeen hij ter plaatse zou hebben gezien en meegemaakt, met name ten aanzien van de volgorde van de geweldshandelingen alsmede over wanneer, door wie en hoe vaak hij is gestoken. Doordat de tapgesprekken en afgelegde verklaringen van het slachtoffer bij de politie qua inhoud van elkaar verschillen, kan niet worden vastgesteld of het steken voor, tijdens of na de vechtpartij heeft plaatsgevonden. Ook staat niet vast of de ‘steker’ dezelfde persoon is geweest als diegene met wie hij heeft gevochten. De verdediging meent dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar zijn en derhalve niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Daar komt nog bij dat de verklaringen die het slachtoffer heeft afgelegd, niet worden ondersteund door de verdere stukken in het dossier. Er zijn vier getuigen die een verklaring hebben afgelegd, maar die hebben enkel een gedeelte van het incident waargenomen. Kort gezegd komt het er op neer dat geen van de getuigen een machete of een mes heeft waargenomen, terwijl zij wel allemaal hebben verklaard dat zij de jongens hebben zien (weg)rennen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte voor het steken verantwoordelijk kan worden gehouden en of hij - in het kader van het medeplegen en het (voorwaardelijk) opzet - wist dat een wapen door een van zijn medeverdachten zou worden gebruikt. De raadsvrouw heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van 16 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR2187. Het enkele feit dat verdachte het initiatief heeft genomen tot de ontmoeting met het slachtoffer kan niet als zo’n substantieel aandeel worden beschouwd in de levensberoving, dat sprake is van medeplegen. Uit het OVC-gesprek dat tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en haar ouders heeft plaatsgevonden blijkt dat de persoon met wie zij contact heeft gehad, te weten verdachte, niet de persoon is die heeft gestoken. In de woning van verdachte - anders dan in die van de medeverdachten - is geen mes aangetroffen. Op de machete die ter plaatse is gevonden, is (uitsluitend) het DNA van een medeverdachte aangetroffen. Uit diverse tapgesprekken blijkt ook niet dat door verdachte of één van zijn medeverdachten is gesproken over het meenemen van een mes. In dat kader is van belang dat een aanmerkelijke kans op een ruzie of op een escalatie iets beduidend anders is dan een aanmerkelijke kans op levensberoving. De aanvaarding van laatstgenoemde zou immers moeten meebrengen dat verdachte heeft voorzien dat er een aanmerkelijke kans bestond dat een van zijn medeverdachten gewapend zou zijn en van dat wapen gebruik van zou maken. Dit kan niet worden afgeleid uit de inhoud van het dossier. Het is dan ook niet uitgesloten dat de persoon die heeft gestoken dit in een opwelling heeft gedaan, zonder hierover met de anderen te hebben gesproken. Gelet op het voorgaande kan het onderdeel ‘met voorbedachte raad’ niet bewezen worden verklaard.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Algemene overwegingen
Op 4 januari 2021 komt er om 18.53 uur een melding binnen bij de politie van mevrouw [familienaam] dat haar neefje is gestoken. De politie gaat ter plaatse en in de hal van de woning van mevrouw [familienaam] wordt het slachtoffer, [slachtoffer] , onder aan de trap aangetroffen. Er is veel bloed om hem heen en verbalisanten zien steekplekken op zijn achterhoofd/nek, handen, borst en rug. Aan de achterzijde van zijn jas zit een snee waar dons uit komt. Hij wordt overgebracht naar het Amsterdam UMC. Daar verklaart een arts in aanwezigheid van de politie dat het slachtoffer door een steekwond in zijn rug een klaplong heeft. Zij hebben een drain in de wond aangebracht. Daarnaast is er sprake van een steekwond op het achterhoofd en steekwonden in beide handen en polsen. Uit de brief van 9 september 2021 van de revalidatiearts van het Amsterdam UMC blijkt dat het slachtoffer in totaal zes steekwonden heeft opgelopen en dat de plastisch chirurg aan beide handen/polsen een reconstructie heeft uitgevoerd.
De politie volgt het bloedspoor vanuit de woning waar het slachtoffer ligt naar buiten. Dit eindigt op het fietspad naast de [adres plaats delict] in Almere. Deze plek is aangemerkt als zijnde plaats delict. Een getuige, [getuige 1] , heeft twee personen op de grond zien liggen en daar twee personen op af zien rennen. Getuige [getuige 2] , een politieambtenaar in burger, zag een witte auto half op de weg en half op het trottoir geparkeerd staan. Hij zag dat de voorlichten nog brandden en het viel hem op dat de voorportieren van het voertuig open stonden. Vervolgens zag hij een aantal mensen, vier of mogelijk vijf, over de parkeerplaats rennen naar het gras op de [adres plaats delict] . Hij zag dat deze personen verdwenen in het donker. De witte auto stond nog steeds geparkeerd met de voorportieren open en de voorlichten aan. Vervolgens zag hij dat deze personen terug renden naar de richting van de witte geparkeerde auto. Op de plaats delict zijn spullen van het slachtoffer aangetroffen. Vlak naast de daar aangetroffen sleutels van het slachtoffer is een machete aangetroffen. Het DNA van medeverdachte [medeverdachte 2] is op die machete aangetroffen. Er is geen DNA van het slachtoffer op de machete aangetroffen.
Het slachtoffer is op meerdere momenten door de politie gehoord. In zijn eerste verklaring op 4 januari 2021 heeft hij verklaard dat vier jongens uit een kleine witte auto kwamen rennen. De jongens renden achter hem aan waarna hij viel. Een van hen begon hem te slaan en hij sloeg terug. Een van de anderen rende op hem af en heeft hem gestoken met een kapmes. Daarbij is de naam genoemd van de jongen die op 22 december 2020 in de Albert Heijn aan de [adres Albert Heijn] is neergestoken, “ [bijnaam slachtoffer 2] ” ( [slachtoffer 2] ), en ook zeiden ze daarna “ [naam rapgroep 2] ). In zijn tweede verklaring op 5 januari 2021 heeft het slachtoffer verklaard dat hij een van de daders aan zijn stem herkende als rapper “ [naam rapper] ”. In zijn verklaringen op 7 januari 2021,12 januari 2021 en 30 maart 2021, heeft hij, samengevat, verklaard dat de aanval inderdaad – zoals de politie al vermoedde – heeft plaatsgevonden in Almere. Hij heeft verklaard dat hij op 4 januari 2021 met de trein van Diemen-Zuid naar Almere Muziekwijk is gereisd. Toen hij aankwam op het station Muziekwijk viel hem een witte auto op die een paar keer voor het station langsreed. Hij zag dat er twee jongens in zaten. Hij liep over het parkeerterrein het gras op toen die witte auto naast hem stopte. Hij zag direct dat er vier jongens uit de auto sprongen. Één van de jongens had een machete in zijn hand. hij rende direct weg, in de richting van de Contrabasweg. De vier jongens renden achter hem aan. Bij het oversteken van de [adres plaats delict] viel hij. Hij zag en voelde dat één van de jongens op hem ging zitten en hem sloeg. Het slachtoffer sloeg deze jongen toen terug. Hierdoor kon hij opstaan, maar even later viel hij weer. Mogelijk is hij toen gestoken met het mes; dit kan het slachtoffer zich niet goed herinneren. Hij heeft twee van de vier jongens die achter hem aan zijn gerend, herkend aan hun stemmen toen zij “ [bijnaam slachtoffer 2] ” en “ [naam rapgroep 2] ” riepen. Dit waren [naam rapper] en [naam rapper 2] . Dit zijn de rapnamen van die twee jongens, die bij de drillrapgroep [naam rapgroep 1] ) / [rapgroep 3] horen. Het slachtoffer luistert wel eens naar de rapps van [naam rapper] en hij ging vroeger goed om met [naam rapper 2] . “ [bijnaam slachtoffer 2] ” hoorde bij [rapgroep 3] en het slachtoffer zelf hoort bij [naam rapgroep 2] . Zijn rapnaam is [rapnaam slachtoffer] , daarvoor was zijn rapnaam [eerdere rapnaam slachtoffer] . Tot slot heeft het slachtoffer aangegeven dat hij op de dag van het steekincident door een meisje op Snapchat is benaderd om af te spreken. Hij vond dit vreemd, omdat zij alleen contact hadden via social media. Na het steekincident heeft het slachtoffer haar nog opgezocht op Snapchat, maar hij kon haar niet meer vinden, mogelijk omdat zij hem had verwijderd. Het slachtoffer wist alleen nog dat haar naam vier letters heeft en met de letter [beginletter naam] begint.
Uit verder onderzoek blijkt dat het gaat om ene [medeverdachte 1] . Uit tapgesprekken tussen [medeverdachte 1] en het slachtoffer volgt dat het slachtoffer en zij vanaf 26 december 2020 contact met elkaar hadden. Op 27 december 2020 wilde zij met hem afspreken op station Muziekwijk in Almere. Uiteindelijk hebben zij op 4 januari 2021 met elkaar afgesproken op dat station. Om 17.59 uur vraagt het slachtoffer aan haar waar ze blijft en zij antwoordt dat ze er aan komt. Om 18.24 uur hebben zij contact met elkaar, zij kunnen elkaar niet vinden. De telefoon van [medeverdachte 1] is op 4 januari 2021 de gehele dag alleen in Purmerend aangestraald. De rechtbank concludeert op grond hiervan dat [medeverdachte 1] het slachtoffer naar Almere heeft gelokt maar daar zelf niet is geweest die dag.
[medeverdachte 1] is vervolgens opgepakt en in het cellencomplex zijn zij en haar ouders op 6 en 7 januari 2021 afgeluisterd. Tijdens die gesprekken met haar ouders vertelt zij onder meer dat er sprake is van twee groepen. Zij kent de jongens van “groep 2” en zij had op 4 januari 2021 afgesproken met een jongen van “groep 1”, met de jongen die op maandag 4 januari 2021 is gestoken. Groep 2 wilde wraak nemen voor een jongen van [rapgroep 3] die in coma is geraakt. De jongen die op 4 januari 2021 heeft gestoken zou iets van [naam rapper] heten.
Op een gegeven moment is het slachtoffer als een van de verdachten aangemerkt van het steekincident op “ [bijnaam slachtoffer 2] ” in de Albert Heijn op 22 december 2020. Op woensdag 27 januari 2021 is er een technische actie verricht in een ruimte in het cellencomplex waar hij destijds gedetineerd zat. In deze ruimte werd het gespreksverkeer opgenomen en afgeluisterd van het slachtoffer en zijn medeverdachte [medeverdachte 3] . Tijdens dit gesprek vertelt het slachtoffer over het gebeuren op 4 januari 2021, dat ze met zijn vieren op hem afkwamen, waarna hij werd gestoken en dat hij het steken niet voelde. Ook vertelt hij dat hij probeerde weg te komen, maar dat hij in zijn rug werd geraakt en dat VL op hem ging zitten. Tijdens een tapgesprek met ene “ [naam 4] ” op 24 februari 2021 zegt het slachtoffer dat hij alle vier de daders heeft herkend en vertelt hij over wat er op 4 januari 2021 is gebeurd, wat samengevat overeenkomt met de verklaring die hij bij de politie heeft afgelegd.
Op 2 maart 2021 is een technische actie aangesloten op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] dat het slachtoffer in de penitentiaire inrichting in gebruik heeft. Op 29 maart 2021, om 20:42 uur, belt het slachtoffer met een vrouw die gebruik maakt van telefoonnummer [telefoonnummer 2] . De rechtbank interpreteert de inhoud van dit gesprek zo, dat het slachtoffer zegt dat [naam rapper 2] degene is geweest die hem heeft gestoken en dat [naam rapper 2] vaak in (Almere) Stedenwijk is, maar dat hij daar niet woont.
De politie concludeert dat [naam rapper 2] verdachte en dat [naam rapper] [medeverdachte 2] is. De politie leidt dat af uit de telefoongegevens van het slachtoffer “ [bijnaam slachtoffer 2] ” in de andere strafzaak, uit YouTube filmpjes waarop de stem van verdachte als VL door een verbalisant is herkend, uit social media accountgegevens van medeverdachte [medeverdachte 2] en de huiszoekingen die hebben plaatsgevonden. De telefoons van verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] zijn onderzocht en getapt en uit verschillende tapgesprekken van 4 januari 2021 blijkt dat zij voor het steekincident contact met elkaar hebben en met elkaar hebben afgesproken. Verdachte heeft contact met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] (bijnaam [bijnaam medeverdachte 4] ) en [medeverdachte 5] (bijnaam [bijnaam medeverdachte 5] ). Uit die tapgesprekken volgt dat de vier verdachten rond 17.00 uur met elkaar hebben afgesproken in de buurt Stedenwijk in Almere. Uit de translinkgegevens van de OV-kaarten van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] volgt dat zij samen vanuit Amsterdam Zuidoost naar station Stedenwijk-Midden Almere zijn gereisd. Om 17:18 uur belt verdachte ook met het telefoonnummer van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] geeft aan dat het slachtoffer nu in het trappenhuis is en vraagt aan verdachte wat zij moet zeggen. Zij krijgt de opdracht om aan het slachtoffer te zeggen dat zij in Weesp is. Om 18.13 uur is er kort contact tussen de telefoons van [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 5] . Om 18.46 uur belt verdachte opnieuw naar [medeverdachte 1] . Zijn telefoon straalt dan aan op de Rinsky Korsakovweg, 600 meter van de plaats delict. In de telefoon van [medeverdachte 1] zijn om 18.55 uur drie foto’s opgeslagen van de locaties in de buurt van de plaats delict. Tot slot volgt uit de telefoongegevens van de vier verdachten dat zij zich rond 19.00 uur alle vier in de buurt van de woning van verdachte in [woonplaats verdachte] bevinden. Medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] checken om 20.10 uur in op station Almere Buiten.
Concluderend leidt de rechtbank uit het voorgaande af dat het slachtoffer op 4 januari 2021 door [medeverdachte 1] naar station Almere Muziekwijk is gelokt, dat vier personen op hem af zijn gerend en dat hij vervolgens is neergestoken als wraakactie voor het neersteken van [slachtoffer 2] op 22 december 2020 door de groep van het slachtoffer. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] worden door het slachtoffer genoemd als daders. Medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] zijn niet door hem genoemd, maar zij zijn ruim anderhalf uur voor het steekincident en een kwartier na het incident wel samen geweest met verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] . Verdachtes telefoon straalt ten tijde van het steekincident aan in de buurt van de plaats delict en het DNA van medeverdachte [medeverdachte 2] is aangetroffen op een machete bij de plaats delict. Verdachte heeft ook contact gehad met [medeverdachte 1] , de persoon die het slachtoffer heeft gelokt. De telefoons van alle vier de verdachten hebben na het steekincident aangestraald in de buurt van de woning van verdachte.
De vraag die vervolgens voorligt is of bewezen is dat verdachte betrokken is geweest bij het steekincident en, indien dat het geval is, of en op welke manier het tenlastegelegde is bewezen.
De rol van verdachte
Uit het voorgaande volgt dat verdachte de ontmoeting met het slachtoffer heeft geregeld door hem met behulp van [medeverdachte 1] naar Almere te lokken. In raadkamer en ter terechtzitting heeft verdachte bekend dat hij één van de jongens is geweest die op het slachtoffer is afgerend. Verdachte heeft ter terechtzitting gezegd dat het kan kloppen dat hij bij de drillrapgroep [rapgroep 3] hoort. Dat hij [naam rapper 2] is blijkt niet alleen uit de analyse van de politie van Youtubefilmpjes maar ook uit de bij hem thuis aangetroffen teksten. Verdachte heeft ter terechtzitting ook niet ontkend dat hij [naam rapper 2] is. Hij heeft bevestigd dat hij de persoon is die rapt in de YouTube clip die op zitting is vertoond ( [naam artiest en rapnummer] ). In die clip wordt onder meer gerapt, dat “
opps een koekje van eigen deeg krijgen binnen twee weken, [eerdere rapnaam slachtoffer] gehit is in back en nek, ik ren op hem met die 18 inch, gehit in rug, [rapnaam slachtoffer] is gewacked en blade gaat in long”. De rechtbank kan dit niet anders uitleggen dan dat dit over het steekincident van 4 januari 2021 gaat, nu deze tekst op details overeenkomt met de verklaringen van het slachtoffer en de medische informatie in het dossier. In een andere YouTube clip waar de politie over heeft geverbaliseerd wordt gesproken over:
‘ [rapnaam slachtoffer] kreeg het ook van ons.
[rapnaam slachtoffer] in spliff, zijn broertje tript (wordt gek).
Heb hem gewacked (geslagen/aangevallen/gepakt) op die blok van…
Bijna nog één in kist”.
De rechtbank interpreteert de inhoud van deze tekst zo, dat verdachte in zijn rap aangeeft dat hij [rapnaam slachtoffer] heeft geslagen/aangevallen/gepakt en dat het slachtoffer als gevolg van de aanval door verdachte en zijn groep bijna was overleden aan zijn verwondingen.
Verdachte heeft weinig willen vertellen over zijn rol, alleen dat hij niet gestoken heeft. De rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen niet vaststellen dat het verdachte is geweest die het slachtoffer heeft gestoken, maar op grond van de verklaringen van het slachtoffer en de getuigenverklaringen stelt de rechtbank wel vast dat er tenminste vier personen, waaronder verdachte, uit een auto zijn gesprongen, dat in ieder geval één van hen een machete bij zich had en dat het slachtoffer door tenminste één van die vier personen is gestoken en dat hij is geslagen. Het slachtoffer heeft op verschillende momenten, ook als hij zich onbespied waande, de rapnaam van verdachte genoemd als één van de daders. De verklaringen van het slachtoffer acht de rechtbank geloofwaardig, omdat deze over wat er is gebeurd consistent zijn en op essentiële onderdelen worden ondersteund door de overige bewijsmiddelen. Verdachte en zijn mededaders hebben tijdens de aanval gelijktijdig en gezamenlijk opgetreden door vrijwel gelijktijdig op het slachtoffer af te rennen en hebben alle vier een wezenlijke bijdrage geleverd aan het overrompelen van het slachtoffer waardoor het mogelijk is geweest om hem te steken. Dat verdachte niet wist dat het slachtoffer zou worden gestoken is onaannemelijk gelet op de vete die er speelde tussen [naam rapgroep 1] , de groep van verdachte, en [naam rapgroep 2] , de groep van het slachtoffer, de teksten uit de clips die op YouTube staan en de afgeluisterde gesprekken van [medeverdachte 1] . Daarbij komt dat nu er op het op de plaats delict aangetroffen kapmes geen DNA van het slachtoffer is aangetroffen, de rechtbank er vanuit gaat dat het slachtoffer met een ander mes is gestoken en er dus tenminste twee (kap)messen aanwezig zijn geweest. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte als medepleger van het steekincident kan worden aangemerkt.
Kwalificatie
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Het slachtoffer is meermalen gestoken. Er is sprake van steekwonden aan beide polsen, een steekwond op het hoofd en een steekwond op de rug, waardoor een ribfractuur en klaplong zijn ontstaan. Door een persoon met een machete/kapmes te steken in de rug en op het hoofd aanvaard je de aanmerkelijke kans dat je die persoon daarmee dodelijk raakt. In het onderhavige geval zijn de messteken op plaatsen in het lichaam toegediend waarachter zich vitale organen en belangrijke aderen bevinden. Het is een algemene ervaringsregel dat deze delen van het lichaam dusdanig kwetsbaar zijn dat de aanmerkelijke kans bestaat, wanneer hier wordt gestoken, dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Dat het letsel van het slachtoffer achteraf lijkt te zijn meegevallen doet daaraan niet af.
Voorbedachte raad
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van de strafverzwarende omstandigheid van voorbedachte rade om het slachtoffer van het leven te beroven. Gelet op de getuigenverklaringen en de aangifte kan worden geconcludeerd dat verdachte en zijn mededaders in de witte auto het slachtoffer vermoedelijk hebben gevolgd en/of opgewacht. De rechtbank kan echter niet uit de bewijsmiddelen opmaken dat de verdachten toen al het plan hadden om het slachtoffer levensbedreigend te verwonden. In de tapgesprekken voorafgaand aan het incident wordt niet gesproken over het neersteken of doden van het slachtoffer. De feiten, voor zover die in deze zaak vastgesteld kunnen worden, sluiten niet uit dat de besluitvorming en uitvoering in de emoties van het moment zijn ontstaan op het moment dat de daders het slachtoffer in beeld kregen en zij achter hem zijn aangerend waarna hij is geslagen en gestoken. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte, vanaf het moment van het ontdekken van het slachtoffer tot aan het daadwerkelijk toepassen van geweld, tijd en gelegenheid heeft gehad om zich daadwerkelijk te beraden. Verdachte zal van de voorbedachte rade derhalve (partieel) worden vrijgesproken.
Verdachte zal als medepleger worden veroordeeld voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] .
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het primair ten laste gelegde acht geslagen op de bewijsmiddelen zoals uiteengezet in de bijlage.

5.Vrijspraak (ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde)

5.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat niet alleen het medeplegen van het steken zelf bewezen kan worden, maar ook het medeplegen van het voorhanden hebben van de machete die op de plaats delict is aangetroffen. Deze was immers onderdeel van de aanval op [slachtoffer] . Niet alleen is meer dan aannemelijk dat alle verdachten hebben geweten dat (ten minste) deze machete is meegenomen, ook heeft verdachte tegen medeverdachte [medeverdachte 2] gezegd
‘als we hebben gemiemt moet je wel kris rapen’. Daarmee lijkt hij te zeggen dat na de afloop van het steekincident het mes wel moet worden meegenomen.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om verdachte vrij te spreken van het onder feit 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van dit feit is - wederom - van belang dat niet uit het dossier volgt dat verdachte bekend was met de (mogelijke) aanwezigheid van een dergelijk mes. Nu niet kan worden geconcludeerd dat verdachte opzet heeft gehad op het (in vereniging) voorhanden hebben van de machete, kan het dragen van dit wapen door een ander niet aan verdachte worden toegerekend.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Op de machete die op de plaats delict is aangetroffen is alleen het DNA van medeverdachte [medeverdachte 2] aangetroffen en niet dat van verdachte. Uit de bewijsmiddelen kan niet worden afgeleid dat verdachte de beschikkingsmacht had of had kunnen hebben over de machete. De enkele wetenschap van verdachte dat de medeverdachte de machete bij zich had, hetgeen overigens ook niet kan worden vastgesteld, is onvoldoende om van medeplegen van het dragen van een machete te spreken. De rechtbank acht daarom het onder 2 ten laste gelegde feit niet bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de hierboven genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
op 4 januari 2021 te Almere, op de openbare weg, te weten de [adres plaats delict] , tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, naar voornoemde [slachtoffer] zijn gegaan, waarna hij, verdachte en zijn mededaders voornoemde [slachtoffer] meermalen met een (kap)mes in/tegen het achterhoofd en in/tegen de rug en in/tegen de handen hebben geslagen en hebben gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 183 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast dient aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie te worden opgelegd voor de duur van 12 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. Aan dat voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de hulpverlening is geadviseerd (inclusief het contactverbod met het slachtoffer en de medeverdachten) en dient verdachte toezicht en begeleiding te krijgen van de WSS. Tot slot heeft de officier van justitie gevraagd om de bijzondere voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw kan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie. Het is niet in het belang van verdachte om het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie langer te laten duren dan de dagen die hij in voorarrest heeft gezeten. Uit de rapporten van de Raad blijkt dat de periode in de JJI verdachte meer kwaad dan goed heeft gedaan. Verdachte werd in de JJI juist meer de criminele wereld ingetrokken en er was sprake van verharding. Hij leerde andere delinquente leeftijdsgenoten kennen, wat de kans op het zich aanmeten van een antisociale leefstijl alleen maar heeft vergroot. Door de lange detentieperiode heeft verdachte de gevolgen van zijn gedrag al ‘gevoeld’. De raadsvrouw heeft verder verzocht om bij de strafmaat vooral rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Inmiddels gaat het beter met hem. Sinds de schorsing op 6 december 2021 laat hij zien dat hij gemotiveerd is om zijn leven te verbeteren. Er zijn geen problemen meer thuis, hij is gestopt met blowen, hij houdt zich aan alle afspraken en hij voert gesprekken met zijn drillrapcoach om afstand te kunnen houden van de conflicten in de drillrapwereld spelen. Verdachte beseft dat hij hulp nodig heeft en hij heeft toegezegd dat hij zich de komende periode zal houden aan alle hulpverlening die de rechtbank noodzakelijk acht. De raadsvrouw heeft om deze reden geen verweer gevoerd ten aanzien van de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden. Tot slot heeft de raadsvrouw bepleit om rekening te houden met het succesvol voltooide mediationtraject tussen het slachtoffer en (mede)verdachten en het contactverbod met medeverdachten niet op te leggen. Zij vraagt zich af of een dergelijk contactverbod praktisch uitvoerbaar is.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op het slachtoffer [slachtoffer] . Gelet op het aantal steekwonden is het een wonder dat het slachtoffer de steekpartij heeft overleefd. Hij is door de groep van verdachte gestoken in zijn rug, achterhoofd en beide polsen. Als gevolg hiervan had het slachtoffer een klaplong en moest hij worden geopereerd aan zijn handen. Na de aanval is de groep van verdachte weggerend en het slachtoffer is toen vanaf de [adres plaats delict] in Almere, waar het steekincident heeft plaatsgevonden, bloedend naar de woning van zijn tante aan de [adres tante slachtoffer] gelopen. Zijn tante heeft gelijk naar het alarmnummer gebeld toen zij zag dat haar neefje bloedend onder aan de trap zat. Uit dit gesprek blijkt dat zij erg zenuwachtig is en niet goed weet hoe zij met deze situatie moet omgaan. Deze gebeurtenis moet onwerkelijk en angstaanjagend zijn geweest voor het slachtoffer en zijn familieleden.
De rechtbank leidt uit diverse processen-verbaal van de politie af dat de achtergrond van de aanval op het slachtoffer is gelegen in een drillrapvete. Inmiddels zijn er meerdere zwaargewonde slachtoffers gevallen en is de broer van het slachtoffer, [slachtoffer] , zelfs doodgestoken. Er wordt voor eigen rechter gespeeld door wraak te nemen op de andere groep met gebruik van zeer bruut geweld. In de drillraps worden andere groepen uitgedaagd en de dreigementen waarover wordt gerapt, worden ook uitgevoerd. Er worden op social media scores bijgehouden, waarbij het neersteken van iemand uit de andere groep aanzien oplevert. In deze scene dragen steeds meer jongens messen, ook als reactie op de geweldsincidenten waardoor sommige jongens zich niet meer veilig voelen en messen dragen om zichzelf te kunnen verdedigen, waarbij deze steeds vaker worden gebruikt, met alle gevolgen van dien. Regelmatig verschijnen er berichten in de media over het bezit en gebruik van machetes en messen onder minderjarigen. Deze ontwikkeling vormt een groot maatschappelijk probleem en zorgt voor veel onrust. Er lijkt geen enkele drempel te bestaan om elkaar te lijf te gaan met (kap)messen en er vervolgens op social media mee te pronken.
Nu de aanval op het slachtoffer plaatsvond op een openbare plaats heeft de groep van verdachte met hun handelen de openbare veiligheid geschaad. Verdachte en zijn mededaders hebben met hun handelen het slachtoffer niet alleen pijn en letsel toegebracht, maar (ongetwijfeld) ook grote gevoelens van angst en trauma bij het slachtoffer en zijn familieleden veroorzaakt. Ter zitting heeft de rechtbank een drillrapclip van verdachte afgespeeld, waarbij het geweld richting de andere groep (opps) wordt verheerlijkt. Verdachte heeft aangegeven dat hij zich niet verantwoordelijk voelt voor de jongere generatie in Zuidoost, die mogelijk opgroeit met drillrap en mogelijk veel waarde hecht aan de rapteksten van verdachte. Deze jongens volgen, onder invloed van social media en/of uit angst, de manier van leven van verdachte en zijn groep, onder meer door met messen rond te lopen en met als potentieel gevolg nog meer verwoeste levens van jonge jongens. Verdachte dient te beseffen dat hij ook aan die ontwikkeling een bijdrage heeft geleverd door zijn handelen. De rechtbank hecht eraan op te merken dat drillrap op zichzelf niet als oorzaak van dit soort incidenten dient te worden gezien, mits in de desbetreffende clips geen opruiende taal wordt gebruikt of gebruik wordt gemaakt van wapens. Uit clips op YouTube blijkt dat er veel jongeren zijn die, zoals verdachte, talent hebben voor het maken van muziek, het schrijven van teksten en het maken van clips. De drillrapwereld waar verdachte zich in bevindt kent echter veel verliezers en daar maakt de rechtbank zich ernstige zorgen over.
Het is aan de andere kant zeer positief te noemen dat verdachte zelf ook lijkt in te zien dat die cirkel van geweld binnen de ontstane vete moet stoppen. Hij heeft immers meegewerkt aan een mediationtraject tussen de verdachten en het slachtoffer. Tijdens dit traject hebben de verdachten en het slachtoffer afgesproken elkaar met rust te laten. Zij willen zich veilig voelen op straat en dit willen zij ook over en weer voor hun families. De rechtbank vindt het zeer lovenswaardig en een voorbeeld voor anderen dat de verdachten en het slachtoffer allen bereid zijn om het patroon van actie en reactie tussen [naam rapgroep 2] en [naam rapgroep 1] / [rapgroep 3] te doorbreken en dat zij de eerste stappen hebben gezet in de juiste richting.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 18 januari 2022 waaruit blijkt dat verdachte op 9 februari 2021 door de meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie weken, met een proeftijd van twee jaren alsmede tot een leerstraf.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • een psychologisch rapport Pro Justitia, opgemaakt door mr. drs. R. A . Sterk, psycholoog, op 25 november 2021;
  • het meest recente rapport van de WSS dateert van 25 januari 2022;
  • het meest recente rapport van de Raad dateert van 31 januari 2022.
De psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in antisociale richting. Ook is sprake van een sterk disharmonisch intelligentieprofiel. Van deze psychische problematiek lijkt sprake geweest te zijn ten tijde van het ten laste gelegde. Er is onvoldoende informatie verkregen om vast te kunnen stellen of er sprake is van de invloed van deze problematiek op het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. De psycholoog onthoudt zich eveneens van het doen van een uitspraak over de mate waarin het ten laste gelegde, indien bewezen, verdachte kan worden toegerekend. Hij functioneert conform zijn leeftijd op het niveau van een minderjarige. Ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek is behandeling geïndiceerd in verband met een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de reeds verstoord verlopende persoonlijkheidsontwikkeling. Het is van belang dat verdachte binnen een goed en strak kader wordt begeleid met als doel dat verdachte zich aan afspraken leert houden, risicovolle situaties leert vermijden en dat er perspectief op bijvoorbeeld werk wordt gecreëerd. Ten aanzien van dit laatste kan aangesloten worden bij de wens die hij heeft om zijn schoolgang voort te zetten. Voornoemde kan gerealiseerd worden binnen een maatregel ITB-harde kern, waarbij verdachte intensief wordt begeleid om op het rechte pad te blijven. Binnen deze maatregel krijgt verdachte ook een persoonsgerichte aanpak aangeboden, welke zijn school zal regelen. Voorts is het van belang dat verdachte toegeleid zal worden naar een begeleide woonvorm, zodat zijn weg naar zelfstandigheid gestructureerd en met begeleiding kan verlopen. Om verdachte optimaal te motiveren wordt geadviseerd om voornoemde behandeling als bijzondere voorwaarde bij een (deels)voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De jeugdreclassering zou verdachte kunnen begeleiden en zou tevens toe kunnen zien op het handhaven van de voorwaarden.
De Raadkan zich vinden in de bevindingen van de psycholoog. Verdachte heeft veel talent en mogelijkheden om zijn leven te verbeteren. Hij heeft daarbij veel hulp en begeleiding nodig, omdat hij het moeilijk vindt om de juiste keuzes te maken. Hij komt uit een warm gezin, maar zonder een strak kader van hulpverlening zal het voor hem lastig zijn om de positieve ontwikkelingen van de afgelopen periode voort te zetten. De Raad maakt zich veel zorgen over de gewetensontwikkeling van verdachte. Tot op heden wil hij niet over de verdenking praten, hij is impulsief en pas als hij in een probleemsituatie zit, beseft hij dat hij anders had moeten handelen. Hij probeert het eerst zelf op te lossen, omdat hij niet anderen met zijn problemen wil belasten. Verdachte heeft wel vaardigheden om hier uit te komen. De kans is groot dat hij zonder de betrokkenheid van de noodzakelijke hulpverleningsinstanties opnieuw in aanraking zal komen met de politie. De leerstraf Tools4U die hij nog gaat uitvoeren is een eerste stap, maar daarnaast is verdachte ook bij De Waag aangemeld voor het traject Topzorg. Verdachte heeft veel positieve voorbeeldfiguren om zich heen nodig, die hem kunnen begeleiden naar een leven zonder politiecontacten. Het is positief dat hij een klik heeft met zijn begeleiders van JDK en de WSS en dat hij hen benadert als hij ergens mee zit. Het is in zijn belang dat hij gaat wonen bij [naam wooninstelling] in [plaatsnaam wooninstelling] . De Raad adviseert (als stok achter de deur) een deels voorwaardelijke jeugddetentie met de volgende bijzondere voorwaarden dat verdachte: meewerkt aan een passende vorm van daginvulling in de vorm van school/dagbesteding en zich houdt aan de regels die daar gelden, meewerkt met het traject ITB Harde Kern voor een maximale duur van zes maanden, meewerkt aan controles gericht op drugsgebruik, mocht dit noodzakelijk worden geacht door de WSS, meewerkt aan alle hulpverlening (waaronder meewerken aan behandeling van Topzorg vanuit De Waag) die noodzakelijk wordt geacht door de WSS, meewerkt aan de begeleiding vanuit JDK en aan het wonen bij [naam wooninstelling] of andere begeleid wonen plek, de komende zes maanden op geen enkele wijze contact opneemt met het slachtoffer en zijn medeverdachten, zich houdt aan het locatieverbod voor Amsterdam Zuidoost en aan het locatiegebod, inhoudende dat hij door de WSS vastgestelde tijden thuis bij zijn moeder dient te zijn, dan wel bij [naam wooninstelling] of andere woonplek. Verdachte dient mee te werken aan controle van deze voorwaarden door middel van elektronisch toezicht voor de duur van maximaal zes maanden en de regels die daarvoor gelden.
De WSSis het eens met het advies van de Raad. Het is in het belang van verdachte dat hij de komende zes maanden zijn medewerking verleent aan het traject van ITB Harde Kern. Als hij op korte termijn voldoende vooruitgang boekt, dan zal de hulpverlening bereid zijn om dit traject eerder af te ronden. De voorgestelde voorwaarden van de Raad zijn voor verdachte noodzakelijk om op het rechte pad te blijven. Het is positief dat verdachte heeft deelgenomen aan het mediationtraject, maar gelet op de langdurige ruzies tussen de drillrapgroepen is het contactverbod met de medeverdachten nog steeds wenselijk. Inmiddels is verdachte ook aangemeld voor de behandeling van Topzorg en mogelijk eind deze maand zal hij hiermee starten. Het is verder van belang dat verdachte toekomt aan zijn (emotionele) ontwikkeling en dat hij deelneemt aan het traject van begeleid wonen. Verdachte zorgt voor zijn moeder en hij voelt zich verantwoordelijk voor haar. Het wordt tijd dat hij voor zichzelf gaat kiezen en de juiste stappen zet richting de toekomst. Het zou voor verdachte het beste zijn om te gaan wonen bij [naam wooninstelling] in [plaatsnaam wooninstelling] , omdat dit samengaat met de begeleiding en zij goed aansluiten bij hem. Er is alleen nog geen akkoord voor de financiering vanuit de gemeente en om die reden wordt ook gekeken naar een plek bij [wooninstelling 2] . Dit is echter suboptimaal. Tot slot heeft de WSS toegelicht dat verdachte sinds de schorsing van 6 december 2021 een positieve dagbesteding heeft. Hij gaat dagelijks naar [instelling] , waar hij werkt en onder begeleiding muziek kan maken. Het valt de hulpverlening op dat verdachte nu ‘anders’ in het leven staat. Hij wil geen onderdeel meer zijn van een drillrapvete en hij wil zijn talent op een positieve manier inzetten. Hij heeft daarbij de structuur nodig die hij de afgelopen periode gewend is geraakt. Hij heeft de capaciteit om voor zichzelf te kiezen, maar de negatieve beïnvloeding door zijn medeverdachten of andere drillrappers blijft een punt van zorg.
JDKheeft toegelicht dat verdachte klaar is met de drillrapwereld, maar dat hij nog wel moeite heeft om hierin de juiste keuzes te maken. Zo heeft hij recent nog een drillrapclip geplaatst op YouTube. Na een gesprek met JDK zag verdachte in dat hij hiermee het verkeerde signaal kan afgeven. Hij heeft toen de clip gelijk verwijderd. Daarnaast heeft verdachte in detentie gezeten met een drillrapper van een andere groep. In de JJI hebben de jongens met elkaar gesproken, zonder begeleiding van mediatiors of andere begeleiders, en zij hebben elkaar verder gedurende de detentieperiode met rust gelaten. Verdachte (en zijn groep) wil oprecht stoppen met dit conflict en JDK heeft er vertrouwen in dat het hem zal lukken. Gelet op de beperkte belastbaarheid van de moeder is het noodzakelijk dat verdachte deelneemt aan het traject van begeleid wonen. Er is bij [naam wooninstelling] een plek voor hem beschikbaar en verdachte past goed bij de jongeren die daar wonen. [naam wooninstelling] heeft ook een goede samenwerking met De Waag.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden - en nu de rechtbank één feit minder bewezen acht dan waar de officier van justitie bij haar strafvordering vanuit is gegaan - er aanleiding bestaat om bij de straftoemeting in het voordeel van verdachte af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. In beginsel zijn de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de rol van verdachte ernstig genoeg om verdachte met een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te bestraffen. De rechtbank is het echter met de officier van justitie en de raadsvrouw eens - ook gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte - dat het op dit moment opnieuw gedetineerd raken van verdachte zijn (prille) positieve ontwikkeling zal doorkruisen. Door het lange voorarrest is verdachte niet meer welkom bij zijn school, omdat hij de opgelopen achterstand niet meer kan inhalen. De verwachting is dat verdachte op korte termijn kan starten bij een ROC voor de entree opleiding en dat hij daarna kan doorstromen naar een studierichting. De rechtbank ziet in dat school belangrijk is voor verdachte om een positieve toekomst te kunnen opbouwen. Daarnaast heeft verdachte door het deelnemen aan de mediation laten zien dat hij inziet dat het anders moet. Dat weegt de rechtbank in positieve zin mee. Verdachte lijkt zich op zichzelf te willen gaan richten, in plaats van op anderen. Hij staat open voor de begeleiding en de rechtbank hoopt dat hij zijn muzikale talent op een positieve manier gaat inzetten. Verdachte moet de kans krijgen om samen met de begeleiding en de hulpverlening te werken aan zijn ontwikkeling. Dat gaat niet vanuit detentie. Om deze reden zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest.
Uit de rapportages van de deskundigen komt naar voren dat verdachte veel behoefte heeft aan toezicht, begeleiding, sturing en strakke kaders. In de afgelopen maanden heeft hij met de nodige structuur en regelmaat (met name door de inzet van ITB Harde Kern) de goede kant van zichzelf laten zien door zich te houden aan alle schorsingsvoorwaarden. Gelet op de adviezen van de hulpverlening zal ter voorkoming van recidive ook een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van negen maanden worden opgelegd met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, zoals ter zitting geadviseerd, inclusief het contactverbod met medeverdachten voor de duur van zes maanden. Gelet op de langdurige zorgen over de drillrapvete en het feit dat het mediationtraject met het slachtoffer nog maar recent is afgerond, vindt de rechtbank een overgangsperiode voor verdachte en zijn medeverdachten noodzakelijk, in de zin dat zij de komende periode alleen contact met elkaar mogen hebben onder begeleiding van een hulpverleningsinstantie, zoals bijvoorbeeld JDK.
Tot slot is het noodzakelijk dat verdachte op korte termijn gaat deelnemen aan het traject van begeleid wonen. Verdachte is voor dit traject aangemeld bij de woonplaats van zijn moeder, maar door de lange wachtlijsten ziet het er niet naar uit dat hij op korte termijn in aanmerking zal komen voor een geschikte woonvoorziening. [naam wooninstelling] heeft wel een plek voor hem en in principe kan hij daar gelijk terecht. Bij [naam wooninstelling] kennen ze verdachte en sluiten ze goed aan bij zijn behoeften. Ze werken samen met De Waag en verdachte zelf wil daar ook graag wonen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [naam wooninstelling] op dit moment de enige passende instelling is voor verdachte om te wonen. Het is in zijn belang, maar ook ter voorkoming van recidive, dat verdachte daar zo snel als mogelijk geplaatst wordt.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank is gelet op de rapporten over de persoon van verdachte van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
medeplegen van poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
453 (vierhonderd drieënvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten,
183 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat
deze jeugddetentie voor de duur van 270 dagennietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelastop grond van het overtreden van de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden.
Stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zal meewerken aan een passende vorm van dagbesteding, te weten
[instelling] in Almere of een soortgelijke instelling en zich houden aan de aldaar
geldende regels, tot het moment dat hij weer naar school zal gaan. Vanaf het
moment dat hij weer naar school gaat zal hij zich houden aan het schoolrooster en de afspraken op school, zonder ongeoorloofd te verzuimen en zal hij daarnaast meewerken aan een aanvullende vorm van dagbesteding in de vorm van een bijbaan of sporten als de WSS dat passend voor hem vindt;
- meewerkt met het traject ITB Harde Kern voor een maximale duur van zes maanden vanaf de datum van dit vonnis;
  • meewerkt aan controles gericht op drugsgebruik, mocht dit noodzakelijk worden geacht door de WSS;
  • meewerkt aan alle hulpverlening (waaronder behandeling van Topzorg vanuit de Waag) die noodzakelijk wordt geacht door de WSS;
- zal meewerken aan een plaatsing bij [naam wooninstelling] en daar zal verblijven en zich zal houden aan de regels, het rooster en de afspraken die daar gelden;
- zal meewerken aan de begeleiding van Jongeren Die het Kunnen;
- de komende zes maanden op geen enkele wijze contact opneemt met het slachtoffer [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] ) en diens familie en met de medeverdachten [medeverdachte 4] (geboren op [geboortedag medeverdachte 4] 2003 te [geboorteplaats verdachte 4] ), [medeverdachte 5] (geboren op [geboortedag medeverdachte 5] te [geboorteplaats medeverdachte 5] ) en [medeverdachte 2] (geboren op [geboortedag medeverdachte 1] 2003 te [geboorteplaats medeverdachte 1] ), behalve onder toezicht/begeleiding van een hulpverleningsinstantie;
- zich gedurende het traject van ITB Harde Kern zal houden aan het locatieverbod voor Amsterdam Zuidoost (zoals gemarkeerd op de kaart die is aangehecht bij de schorsingsbeschikking van 30 november 2021) en aan het locatiegebod, inhoudende dat verdachte op door de WSS vastgestelde tijden thuis bij zijn moeder, dan wel zijn vervolg-woonplek dient te zijn. Veroordeelde zal meewerken aan controle van deze voorwaarde door middel van elektronisch toezicht en de regels die daarvoor gelden.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van der Kaay, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A .S. Dogan en M.J.M. Marseille, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 maart 2022.