In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 mei 2022 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die was opgelegd aan [eiser] door de heffingsambtenaar van de gemeente Diemen. De naheffingsaanslag was gebaseerd op een vast dagtarief, ongeacht de duur van het parkeren. [Eiser] stelde dat deze naheffingsaanslag in strijd was met artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet, dat voorschrijft dat een naheffingsaanslag moet worden berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij kan worden aangetoond dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar ten onrechte een dagtarief had nageheven, aangezien het nageheven bedrag niet kon worden herleid naar een uurtarief. De rechtbank verwees naar eerdere rechtspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch en concludeerde dat de naheffingsaanslag in strijd was met de Gemeentewet. De rechtbank verklaarde het beroep van [eiser] gegrond, vernietigde de bestreden uitspraak en de naheffingsaanslag, en droeg de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank stelde ook de proceskostenvergoeding vast op € 648,50, waarbij rekening werd gehouden met de aard van de zaak. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Amsterdam.