ECLI:NL:GHDHA:2021:1055

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2021
Publicatiedatum
10 juni 2021
Zaaknummer
BK-20/00654 en BK-20/00655
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslagen parkeerbelastingen gemeente Leiden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de Rechtbank de bezwaren van belanghebbende tegen twee naheffingsaanslagen in de parkeerbelastingen van de gemeente Leiden ongegrond heeft verklaard. De naheffingsaanslagen werden opgelegd omdat belanghebbende zijn auto had geparkeerd op een vergunninghoudersplaats zonder geldige parkeervergunning. De Heffingsambtenaar had de bezwaren van belanghebbende afgewezen zonder hem te horen, wat leidde tot de vraag of de hoorplicht was geschonden. Het Hof oordeelt dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat er geen geschil bestond over de relevante feiten, maar alleen over de toepassing van het recht op deze feiten. Het Hof bevestigt dat de gemeente het recht had om de naheffingsaanslagen op te leggen, aangezien belanghebbende niet beschikte over een geldige parkeervergunning en niet had betaald voor het parkeren. Het Hof oordeelt ook dat het tarief van € 14 per dag voor het parkeren op een vergunninghoudersplaats niet buitenproportioneel is. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-20/00654 en 20/00655

Uitspraak van 27 mei 2021

in het geding tussen:
[X]te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: B. de Jong)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leiden, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 12 augustus 2020, nummers SGR 20/276 en 20/277.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft op 25 augustus 2019 om 14:35 uur aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Leiden met aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd ter zake van het parkeren van een personenauto met het kenteken
[kenteken] op de [straatnaam] in [woonplaats] . Het bedrag van de naheffingsaanslag is € 76,70 (€ 14 belasting en € 62,70 kosten van het opleggen van de naheffingsaanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft op 26 augustus 2019 om 15:16 uur aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Leiden met aanslagnummer 1653186 opgelegd ter zake van het parkeren van een personenauto met het kenteken
[kenteken] op de [straatnaam] in [woonplaats] . Het bedrag van de naheffingsaanslag is € 76,70 (€ 14 belasting en € 62,70 kosten van het opleggen van de naheffingsaanslag).
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslagen bezwaar gemaakt. De Heffingsambtenaar heeft de bezwaren ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht van € 48 geheven. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht van € 131 geheven. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van belanghebbende is op 30 januari 2021 een nader stuk ingekomen. Van de zijde van de Heffingsambtenaar is op 23 februari 2021 een reactie op dit nadere stuk ingekomen.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 15 april 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Lokale regelgeving

2.1.
De raad van de gemeente Leiden heeft in zijn openbare vergadering van 18 december 2018 de Verordening parkeerbelastingen 2019 vastgesteld. De Verordening parkeerbelastingen 2019 is op 31 december 2018 gepubliceerd in het Gemeenteblad 2018, 282941, en in werking getreden op 1 februari 2019.
2.2.
De Verordening parkeerbelastingen 2019 luidt, voor zover hier van belang:
(…)
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam “parkeerbelastingen” worden de volgende belastingen geheven:
a) een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het College van Burgemeester en Wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b) een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
(…)

Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
(…)

Artikel 6 Wijze van heffing, termijnen van betaling en restitutie

1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven door voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt:
a. het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften.
b. het bij aanvang van het parkeren inbellen of aanmelden op een centrale computer op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften
2. (…)
(…)

Artikel 7 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.
(…)

Artikel 8 Kosten

1. De kosten van de naheffingsaanslag (…) zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieven- en kostentabel.
(…)

Bijlage 1: Tarieven- en kostentabel (….)

(…)
Onderdeel II. Tarief van de belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de verordening.
1. Het tarief voor het parkeren bij een parkeermeter bedraagt:
• Parkeerzone A, tariefzone I, zoals aangegeven op de bij het geldende aanwijzingsbesluit K.31.1 behorende kaart en gedurende de in dat besluit vermelde tijd: per 60 minuten € 2,80, minimaal belastingbedrag € 0,20;
• Parkeerzone B1, tariefzone II, zoals aangegeven op de bij het geldende aanwijzingsbesluit K.31.1 behorende kaart en gedurende de in dat besluit vermelde tijd: per 60 minuten € 2,10, minimaal belastingbedrag € 0,20
• Parkeerzone B2, tarief II zoals aangegeven op de bij het geldende aanwijzingsbesluit K.31.1 behorende kaart en gedurende de in dat besluit vermelde tijd:
- 1e en 2e uur; per 60 minuten € 0,10, minimaal belastingbedrag € 0,10;
- 3e uur en langer; per 60 minuten € 2,10,
• voor alle tariefzones per dag € 14,00;
• voor alle tariefzones per week € 67,30;
• voor alle tariefzones per maand € 202,40;
• voor alle tariefzones per jaar € 2.022.20;
2. Het tarief voor het parkeren op een vergunninghoudersplaats, anders dan krachtens een parkeervergunning, inclusief kraskaart, bedraagt:
• voor alle tariefzones per dag of een gedeelte hiervan € 14,00;
• voor alle tariefzones per week € 67,30;
• voor alle tariefzones per maand € 202,40;
• voor alle tariefzones per jaar € 2.022.20.
Onderdeel III. Tarief van de belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van de verordening.
Het tarief voor een parkeervergunning, voor het parkeren op bepaalde wegen of gedeelten van wegen [hierna zijn uitsluitend de typen vergunningen en de daarvoor geldende tarieven voor het parkeren in zone A opgenomen,
Hof] en/of bepaalde tijden, bedraagt per aangegeven tijdseenheid bij een:
Vergunning
tijdseenheid
zone A
1e bewonersparkeervergunning
kwartaal
€ 45,00
2e bewonersparkeervergunning
kwartaal
€ 90,00
Bedrijfsparkeervergunning
kwartaal
€ 112,00
Zorgparkeervergunning
kwartaal
€ 90,00
Jaar
€ 359,00
Klussenbusparkeervergunning
Kwartaal
€ 90,00
Jaar
€ 359,00
Verenigingsparkeervergunning
Jaar
€ 179,00
Deelautoparkeervergunning
Jaar
€ 179,00
Bezoekersparkeervergunning
+ 20 uur parkeertijd
1e aanschaf
€ 14,00
Opwaarderen bezoekersparkeervergunning
Per uur
€ 0,70
Mantelzorgparkeervergunning
6 maanden
€ 26,00
Auotdateparkeervergunning
Kwartaal
€ 45,00
Werknemersparkeervergunning
Kwartaal
€ 104,00
Werknemersparkeervergunning
jaar
€ 416,00
Functionele parkeervergunning
Jaar
€ 348,00
Tijdelijke parkeervergunning
3 maanden
€ 45,00
Onderdeel IV. Kosten van de naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de verordening.
De kosten van de naheffingsaanslag wordt [bedoeld zal zijn: worden,
Hof], met inachtneming van het “Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen” vastgesteld op € 62,70.
(...)”
2.3.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden (het college) heeft bij besluit van 24 oktober 2017, gepubliceerd in het Gemeenteblad van 30 oktober 2017, nr. 188797 en in werking getreden op 1 november 2017, de terreinen, weggedeelten en tijdstippen voor betaald parkeren opnieuw vastgesteld (Aanwijzingsbesluit).
2.4.
De [straatnaam] ligt in parkeerzone A, tariefzone I, zoals aangegeven op de kaart die als bijlage bij de Verordening parkeerbelastingen 2019 en het Aanwijzingsbesluit is opgenomen.
2.5.
De raad van de gemeente Leiden heeft in zijn openbare vergadering van 1 december 2016 de Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren (de Parkeerverordening 2017) vastgesteld. De Parkeerverordening 2017 is op 20 december 2016 gepubliceerd in het Gemeenteblad 2016, 180306 en in werking getreden op 1 januari 2017. Afdeling III, Verbodsbepalingen, van de Parkeerverordening 2017 luidt, voor zover hier van belang:

“Artikel 7.

1. Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig of brommobiel, te plaatsen of te laten staan:
a. op een parkeerapparatuurplaats;
b. op een vergunninghouderplaats.
2. Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij een parkeermeter te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik van die meter wordt belemmerd of verhinderd.
3. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel. Aan deze ontheffing kan onder meer het voorschrift worden verbonden dat de houder van deze ontheffing een vergoeding is verschuldigd de grootte van de tarieven van een dag, week, maand of jaar, zoals vastgesteld in de vigerende Parkeerbelastingverordening, Onderdeel II onder 1.
(…)”
In artikel 10 van de Parkeerverordening 2017 is bepaald dat overtreding van afdeling III van die verordening wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.
2.6.
Op grond van artikel 4 van de Parkeerverordening 2017 heeft het college bij besluit, gepubliceerd in het Gemeenteblad van 28 december 2017, nr. 233431, nadere voorschriften met betrekking tot het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren als bedoeld in de Parkeerverordening vastgesteld (Nadere voorschriften Parkeerverordening). Het besluit bevat nadere voorschriften voor alle in onderdeel III van de Verordening parkeerbelastingen 2019 (zie onder 2.2) genoemde vergunningen.

Feiten

3.1.
Belanghebbende is houder van de personenauto met het kenteken [kenteken] (de auto). Bij controles op 25 en 26 augustus 2019 op de onder 1.1 en 1.2 genoemde tijden heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat de auto stond geparkeerd aan de [straatnaam] in [woonplaats] . De parkeercontroleur heeft inzake deze constatering documenten opgemaakt, met als opschrift: “Fiscale naheffing”. In deze documenten, die tot de stukken van het geding behoren, is als overtreding vermeld: “Parkeren zonder vergunning.” en als toelichting: “Heb het voertuig grondig gecontroleerd en trof er niets in aan. Zowel niets op het dashbord als op de stoelen of de grond.” De controleur heeft op beide dagen ter plaatse foto’s genomen, die eveneens tot de stukken van het geding behoren. Op deze foto’s is te zien dat de auto met de twee linkerbanden deels buiten het aangegeven parkeervak op de trottoirband staat geparkeerd, terwijl de rest van de auto in het aangegeven parkeervak staat geparkeerd.
Naar aanleiding van de constateringen van de parkeercontroleur heeft de Heffingsambtenaar twee naheffingsaanslagen opgelegd. Daarin wordt als reden van de naheffing vermeld: “Plaats voor vergunninghouders zonder dat het voertuig was voorzien van een duidelijk geldige parkeervergunning. Parkeren zonder vergunning”.
3.2.
Belanghebbende beschikt niet over een voor het parkeren op de [straatnaam] geldige parkeervergunning als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, van de Verordening. Evenmin heeft belanghebbende voor het parkeren aan de [straatnaam] op de onder 1.1 en 1.2 genoemde dagen en tijdstippen de in artikel in artikel 2, aanhef en onderdeel a, bedoelde parkeerbelasting voldaan.
3.3.
Belanghebbende verzoekt in zijn bezwaarschriften te worden gehoord. Verder staat in de bezwaarschriften, voor zover hier van belang, het volgende:
“Op de foto’s is te zien dat belanghebbende geparkeerd staat met de linker wielen op het trottoirband. De vraag rijst of het op deze wijze laten staan van een voertuig in strijd is met een wettelijk voorschrift. Immers kan dan - op grond van art. 1, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelastingen Leiden – geen naheffingsaanslag parkeerbelasting worden opgelegd.
Men dient zich te houden aan de verkeersregels, zoals deze zijn neergelegd in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV1990). Als dit niet gebeurt, wordt gehandeld in strijd met een wettelijk voorschrift. In casu is gedeeltelijk, namelijk met de linker wielen, geparkeerd op een trottoirband.
In art. 10 RVV1990 is neergelegd dat bestuurders van een personenauto verplicht zijn de rijbaan te gebruiken. De definitie van rijbaan is opgenomen in het RVV1990. Een trottoirband behoort niet tot de rijbaan en het parkeren op een trottoirband is daarmee verboden gesteld op grond van een wettelijk voorschrift. Daarvoor kan een sanctie worden opgelegd op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV), namelijk feitcode R315B (zie Feitenboek van het Openbaar Ministerie). Daarop staat een sanctie ad € 95,= exclusief administratiekosten.
Door aldus met de linker wielen buiten het parkeervak (op een trottoirband) te parkeren- wat daar ook de reden van is geweest - is geen sprake van parkeren in de zin van art. 225 Gemeentewet / art. 1, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelastingen Leiden weshalve geen ruimte is om een fiscale naheffingsaanslag parkeerbelasting op te leggen.
De aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting kan om voornoemde redenen niet in stand blijven.”
3.4.
De Heffingsambtenaar heeft, zonder belanghebbende te horen, het bezwaar tegen beide naheffingsaanslagen afgewezen. In de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“Wat heeft de parkeercontroleur gezien?

De parkeercontroleur heeft op bovengenoemde data en tijdstippen gezien dat het voertuig geparkeerd stond op een parkeerplaats voor vergunninghouders aan de [straatnaam] . De parkeercontroleur heeft het kenteken gecontroleerd in het parkeersysteem. Er was niet betaald voor het parkeren.

Er was niet betaald voor het parkeren

U schrijft in uw bezwaarschrift, dat er geen sprake zou zijn van parkeren in de zin van de Gemeentewet. U zegt, dat het voertuig gedeeltelijk op het trottoir staat. Er had daarom geen naheffingsaanslag parkeerbelasting mogen worden opgelegd. De parkeerbon moet ingetrokken worden, geeft u aan. Voorts verzoekt u om proceskostenvergoeding.
Uw standpunt dat er geparkeerd is in strijd met een wettelijk voorschrift, wordt niet door mij gevolgd. De betreffende parkeerplaatsen zijn duidelijk zichtbaar aangelegd. De foto’s, gemaakt door de parkeercontroleur, laten zien dat de parkeervakken met een andere kleur tegel zijn bestraat en er een afscheiding is voor het trottoirgedeelte. Het enkele feit dat de auto met slechts een klein gedeelte van de linker wielen buiten het parkeervak staat geparkeerd leidt niet tot de conclusie dat er geen sprake is geweest van het parkeren in de zin van de Verordening parkeerbelastingen 2019 van de gemeente Leiden (hierna: “Verordening"). Op grond van artikel 2, onderdeel a, van de Verordening is het betreffende parkeervak een door het College van Burgemeester en Wethouders aangewezen plaats om parkeerbelasting te heffen. Het voertuig staat geparkeerd op een fiscale parkeerplaats aan de [straatnaam] .
Bij het oprijden van de [straatnaam] is van beide rijrichtingen met duidelijke bebording aangegeven dat er sprake is van een vergunninghoudersparkeerzone. Als u hier parkeert zonder parkeervergunning, moet u het reguliere parkeertarief betalen. Voor een parkeerplaats voor vergunninghouders is dat €14,00 per dag (24 uur) of een gedeelte van de dag. Bij de controle bleek dat er niet betaald was voor het parkeren. De parkeerbonnen zijn met goede reden opgelegd.”

Oordeel van de Rechtbank

4. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“(…)
7. Voordat een bestuursorgaan op een bezwaar beslist, stelt het de belanghebbende, op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de gelegenheid te worden gehoord. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen worden afgezien als het bezwaar kennelijk ongegrond is.
8. In onderhavige zaken heeft eiser in bezwaar aangevoerd dat de auto met twee linker wielen buiten het parkeervak geparkeerd stond en om die reden geen sprake was van parkeren in de zin van artikel 225 Gemeentewet. In de uitspraak van de rechtbank van 9 december 2019, zoals vermeld onder 2, heeft eiser dezelfde grief naar voren gebracht en zijn de zaken ongegrond verklaard. Gelet op die uitspraak van de rechtbank en in aanmerking nemende dat eiser in bezwaar geen andere gronden naar voren heeft gebracht dan behandeld door de rechtbank, eiser niets heeft gesteld op grond waarvan het oordeel in de onderhavige zaak anders zou moeten zijn en over de feiten geen verschil van mening bestond, kon verweerder concluderen dat de bezwaren van eiser tegen onderhavige naheffingsaanslagen kennelijk ongegrond zijn. Dat op het moment van onderhavige uitspraak op bezwaar van 23 december 2019 het hoger beroep van eiser tegen genoemde uitspraak van de rechtbank van 9 december 2019 nog hangende was, maakt bovenvermeld oordeel niet anders. Overigens is het hoger beroep bij arrest van 1 mei 2020 eveneens ongegrond verklaard en heeft het gerechtshof Den Haag onder meer het volgende overwogen: “De over (de wijze van) het parkeren van de auto beschikbare gegevens, in het licht van de relevante regelgevingen, brengen naar 's Hofs oordeel niet anders mee, gelet ook op de in het verweerschrift in hoger beroep onder het kopje "Verweer" gegeven uiteenzetting, dan 1) dat de Rechtbank op goede gronden, begrijpelijk en juist, heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en 2) dat belanghebbende niets, ook niet in hoger beroep, heeft aangevoerd of ingebracht dat een andere conclusie rechtvaardigt. Het Hof neemt in aanmerking dat de argumenten en zienswijzen die belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd falen, reeds omdat die in wezen overeenkomen met die in beroep zijn aangevoerd.” Eisers stelling in zijn beroepschrift dat de gronden in hoger beroep (veel) uitgebreider zijn dan de gronden die bij de rechtbank Den Haag waren ingediend, behoeft gelet op hetgeen het gerechtshof Den Haag dienaangaande heeft overwogen geen verdere behandeling.
9. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

5.1.
In hoger beroep is in geschil of:
  • de Heffingsambtenaar de hoorplicht heeft geschonden;
  • de naheffingsaanslagen ten onrechte aan belanghebbende zijn opgelegd, en
  • de vaststelling van het tarief van € 14 per dag of een gedeelte hiervan voor de [straatnaam] in vergelijking met het elders in de stad geldende tarief van € 2,80 per uur buitenproportioneel is.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend; de Heffingsambtenaar ontkennend. Voor het geval het Hof tot de conclusie komt dat de hoorplicht is geschonden, heeft belanghebbende het Hof verzocht zelf in de zaak te voorzien en de zaak, anders dan hij in beroep nog stelde, niet terug te wijzen naar de Heffingsambtenaar.
5.2.
Belanghebbende concludeert in hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslagen, tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten in bezwaar, beroep en hoger beroep, te vermeerderen met de wettelijke rente en tot vergoeding van de door belanghebbende betaalde griffierechten.
5.3.
De Heffingsambtenaar concludeert in hoger beroep tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het geschil

6.1.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Rechtbank de beroepen terecht ongegrond verklaard. Naar aanleiding van hetgeen belanghebbende in hoger beroep heeft aangevoerd, voegt het Hof aan die gronden nog het volgende toe.
Hoorplicht
6.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de hoorplicht is geschonden. Het Hof verwerpt dit standpunt. Het Hof leidt uit het bezwaarschrift (zie 3.3), de motivering in de uitspraak op bezwaar (zie 3.4) en de tot de stukken van het geding behorende foto’s (zie 3.1) af dat tussen partijen in de bezwaarfase geen geschil bestond over de relevante feiten en de waardering daarvan. Uitsluitend in geschil was daar de toepassing van het recht op deze feiten. De Heffingsambtenaar heeft dan ook op grond van artikel 7:3, aanhef en onderdeel b van de Algemene wet bestuursrecht kunnen afzien van het horen van belanghebbende.
De naheffingsaanslagen
6.3.
Belanghebbende neemt het standpunt in dat de Heffingsambtenaar niet bevoegd was de naheffingsaanslagen op te leggen. Hij voert daartoe aan dat zijn auto stond geparkeerd op een plaats waar parkeren zonder parkeervergunning niet is toegestaan (parkeervergunningsplaats). Hij beschikte niet over een parkeervergunning, dus mocht hij zijn auto daar niet parkeren. Voor het parkeren op plaatsen waar dat niet is toegestaan, kan geen belasting als bedoeld in artikel 225, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet en artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Verordening parkeerbelastingen 2019 (de betaaldparkerenbelasting, ook wel genoemd: abelasting) worden geheven.
6.4.
De wetgever heeft de gemeente de mogelijkheid gegeven om twee parkeerbelastingen te heffen, te weten de betaaldparkerenbelasting ter zake van – kort gezegd – het parkeren van een voertuig op een bij of krachtens de belastingverordening bepaalde plaats (de betaaldparkerenplaats), tijdstip en wijze (artikel 225, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet; ook wel geduid als a-belasting) en de parkeervergunningbelasting ter zake van – kort gezegd – een door de gemeente verleende vergunning voor het parkeren op een plaats waar dat volgens de vergunning is toegestaan (vergunninghouderplaats) (artikel 225, lid 1, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet; ook wel geduid als b-belasting). De raad van de gemeente Leiden heeft ervoor gekozen beide belastingen te heffen (artikel 2 van de Verordening parkeerbelastingen 2019, zie onder 2.2).
6.5.
In het onder 2.3 genoemde Aanwijzingsbesluit zijn de parkeerplaatsen aan de [straatnaam] , die ligt in Parkeerzone A, tariefzone I, zoals aangegeven op de kaart die als bijlage bij de Verordening parkeerbelastingen 2019 en het Aanwijzingsbesluit is opgenomen, aangewezen als betaaldparkerenplaatsen. Het college ontleent de bevoegdheid tot het aanwijzen van betaaldparkerenplaatsen aan artikel 7 van de Verordening parkeerbelastingen 2019.
6.6.
Uit de onder 2.1 tot en met 2.6 aangehaalde lokale regelgeving volgt dat de parkeerplaatsen aan de [straatnaam] , zowel voor de toepassing van de Verordening parkeerbelastingen 2019 als voor de toepassing van de Parkeerverordening 2017 zijn aangewezen als vergunninghoudersplaatsen. Dit staat niet in de weg aan de onder 2.3 vermelde aanwijzing van deze parkeerplaatsen als betaaldparkerenplaatsen. Klaarblijkelijk is in het stelsel van de Verordening parkeerbelastingen 2019 geregeld dat de betaaldparkerenbelasting verschuldigd is indien op een vergunninghouderplaats wordt geparkeerd zonder een op die plaats en dat tijdstip geldige parkeervergunning waarvoor de parkeervergunningbelasting is voldaan (vgl. HR 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336, BNB 1998/46). Het aanwijzen van dezelfde parkeerplaatsen als betaaldparkerenplaatsen en vergunninghouderplaatsen is toegestaan, zodat de Heffingsambtenaar, nu belanghebbende niet beschikte over een ter plaatse geldige vergunning en evenmin voor het parkeren betaaldparkerenbelasting had voldaan, op de grond van het bepaalde in de Gemeentewet en de Verordening parkeerbelastingen 2019 bevoegd was de naheffingsaanslagen in de betaaldparkerenbelasting op te leggen. Het andersluidende standpunt van belanghebbende wordt verworpen.
Proportionaliteit tarief
6.7.
Belanghebbende stelt voorts dat het nageheven tarief van € 14 per dag of een gedeelte hiervan (dagtarief), mede in het licht van het elders in de gemeente Leiden van toepassing zijnde tarief van € 2,80 per uur (uurtarief), buitenproportioneel is. Het dagtarief vormt voor hem een buitensporige last die in strijd is met het bepaalde in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP EVRM).
6.8.
Gelet op artikel 234, lid 3, van de Gemeentewet wordt een naheffingsaanslag berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd naar het tarief van € 14 per dag of een gedeelte hiervan (dagtarief) (zie onderdeel II van de Tarieven- en kostentabel, opgenomen onder 2.2). Aangezien een uur een gedeelte van een dag is, is de naheffing van het tarief van € 14 niet in strijd met artikel 234, lid 3, van de Gemeentewet. Gegeven de vrijheid die de wetgever aan de gemeentebesturen heeft willen toekennen bij het kiezen van tarieven van de gemeentelijke heffingen, is een tarief van € 14 per dag of een gedeelte hiervan op zichzelf bezien geoorloofd. Dit tarief kan niet worden gekenschetst als onredelijk of willekeurig. Ook overigens bieden de gedingstukken geen grond voor het oordeel dat het tarief buitenproprotioneel of anderszins in strijd met enige algemeen rechtsbeginsel is. Zijn stelling dat het tarief van € € 14 per dag of een gedeelte hiervan voor hem een buitensporige last vormt, heeft belanghebbende niet met bewijs gestaafd. Gelet op het bovenstaande faalt deze hogerberoepsgrond.
Slotsom
6.9.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, W.M.G. Visser en G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 27 mei 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.