In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De zaak betreft een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd op 28 mei 2017. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag niet in overeenstemming was met artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet, omdat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat de auto langer dan een uur zonder betaling geparkeerd had gestaan. De rechtbank vernietigde de naheffingsaanslag en verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond. De rechtbank stelde vast dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de vereisten van de Gemeentewet, die voorschrijft dat een naheffingsaanslag moet worden berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij anders bewezen. De rechtbank concludeerde dat de hoogte van de naheffingsaanslag disproportioneel was en niet kon worden herleid naar een uurtarief, wat in strijd was met de wet. De rechtbank gelastte ook dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem werd vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.