ECLI:NL:RBAMS:2022:2231

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
13/751782-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse justitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 april 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft eerder in een tussenuitspraak van 12 augustus 2021 het proces heropend en geschorst in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de grondslag en inhoud van het EAB beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook overwogen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de tegen hem lopende procedure en dat hij afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen andere belemmeringen waren voor de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751782-21
RK nummer: 20/837
Datum uitspraak: 12 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 mei 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 oktober 2019 door
the Regional Court in Poznań(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Tussenuitspraak 12 augustus 2021
In de tussenuitspraak van 12 augustus 2021 is het procesverloop beschreven van de zitting op 29 juli 2021. Deze beschrijving dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Bij tussenuitspraak van 12 augustus 2021 is het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie op de door de rechtbank gestelde prejudiciële vragen. Deze prejudiciële vragen zijn naar het oordeel van de rechtbank ook voor deze zaak relevant omdat de Poolse rechter de duur van de door de opgeëiste persoon te ondergane vrijheidsstraf – vanwege de gedeeltelijke weigering van de overlevering – nader zal moeten bepalen.
Op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Verlenging beslistermijn in raadkamer
De raadkamer van de rechtbank heeft na de tussenuitspraak de beslistermijnen herhaaldelijk verlengd onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie. De rechtbank heeft laatstelijk in de raadkamer van 11 februari 2022 de beslistermijn op grond van artikel 22, vierde lid, OLW met 60 dagen verlengd tot 17 april 2022.
Zitting 5 april 2022
De behandeling van de vordering is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon op 5 april 2022 hervat in de stand waarin deze zich bevond op het tijdstip van de heropening en schorsing op 12 augustus 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.J. Kaarls, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 12 augustus 2021 waarin de grondslag en inhoud van het EAB is omschreven onder punt 3. Dit onderdeel dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ook de weigeringsgrond van artikel 12 OLW is behandeld op de eerdere zitting en in de tussenuitspraak van 12 augustus 2021. Voor wat betreft de vonnissen met de kenmerken:
II K 994/17;
II K 226/18; II K 239/18en
II K 59/19verwijst de rechtbank naar de overwegingen in haar tussenuitspraak van 12 augustus 2021. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Ter zitting van 5 april 2022 is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW opnieuw aan de orde gesteld ten aanzien van het vonnis met kenmerk
II K 754/18.Zoals in de tussenuitspraak van 12 augustus 2021 is overwogen heeft geen van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden zich voorgedaan, waardoor de rechtbank de overlevering ten aanzien van dit vonnis kan weigeren.
De raadsman heeft primair betoogd dat de overweging van de tussenuitspraak van 12 augustus ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 754/18 in stand moet blijven. Het onderzoek is slechts heropend en geschorst in afwachting van de prejudiciële vragen aan het hof van justitie van de Europese Unie (hierna: hof van Justitie), dus de overweging inzake de gedeeltelijke weigering dient in stand te blijven. Verder zijn er voor de tussenuitspraak al eerder vragen gesteld over artikel 12 OLW, maar is pas na de tussenuitspraak het antwoord van de Poolse autoriteiten gekomen, inhoudende dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen en getekend. De opgeëiste persoon was echter niet bekend met het verzamelvonnis en ook niet met de instructie dat hij adreswijzigingen moest doorgeven. Subsidiair dient de zaak te worden aangehouden teneinde de door de opgeëiste persoon ondertekende adresinstructie op te vragen bij de Poolse autoriteiten.
De officier van justitie is van mening dat de rechtbank het vonnis met kenmerk II K 754/18 opnieuw dient te toetsen aan artikel 12 OLW nu er aanvullende informatie is binnengekomen in het kader van artikel 12 OLW en er nog geen definitieve beslissing is genomen in de tussenuitspraak van 12 augustus 2021. In de aanvullende informatie staat dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft gekregen en deze heeft ondertekend. Op deze aanvullende informatie dient vertrouwd te worden. De opgeëiste persoon wist dat hij een adreswijziging moest doorgeven maar heeft er voor gekozen dit niet te doen. Onder verwijzing naar de uitspraken ECLI:NL:RBAMS:2021:3360; ECLI:NL:RBAMS:2021:1803 en ECLI:NL:RBAMS:2021:1813 betekent dit dat de rechtbank in dit geval af kan zien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van vonnis met nummerII K 754/18:
De afgelopen jaren is veelvuldig de behandeling van Poolse overleveringsverzoeken aangehouden vanwege (verschillende) prejudiciële procedures. In een aantal zaken is – ingeval het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel – de toepasselijkheid van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW (oud) al beoordeeld.
In dit geval bevat de tussenuitspraak van 12 augustus 2021 overwegingen met betrekking tot artikel 12 OLW. Ten aanzien van het vonnis met kenmerk
II K 754/18heeft de rechtbank overwogen dat de rechtbank geen aanleiding zag om af te zien van weigering op grond van artikel 12 OLW. De rechtbank heeft destijds in de tussenuitspraak echter geen definitieve beslissing genomen, hetgeen blijkt uit het feit dat in het dictum van de tussenuitspraak niet de overlevering is geweigerd ten aanzien van een of meerdere vonnissen die aan dit EAB ten grondslag liggen. Gelet hierop kan de rechtbank de eerdere overweging tot weigering met betrekking tot artikel 12 OLW herzien. [1]
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis met kenmerk
II K 754/18terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 14 januari 2022 van de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt dat de opgeëiste persoon is verhoord als verdachte op 28 mei 2018. Hij is daarbij geïnformeerd over zijn rechten en plichten en geïnstrueerd dat hij de autoriteiten van elke adreswijzing op de hoogte moest brengen, alsook wat de consequenties zouden zijn als hij dat niet zou doen, namelijk (onder andere) dat een zitting kan plaatsvinden in zijn afwezigheid. Deze instructie heeft hij persoonlijk ondertekend. De opgeëiste persoon heeft een adres opgegeven in Polen en de oproeping voor zijn zaak is naar dit adres gestuurd. Dat de opgeëiste persoon ontkent deze adresinstructie te hebben ondertekend is, gelet op het interstatelijk vertrouwen waarop het systeem van het EAB berust, onvoldoende om aan deze informatie te twijfelen.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede dat hij er rekening mee moest houden dat er een vervolging tegen hem zou worden ingesteld en dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het adres dat hij had opgegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze omstandigheden in staat is gesteld gebruik te maken van zijn verdedigingsrechten en dat kan worden aangenomen dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. De rechtbank ziet hierin aanleiding om af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren.

4.Strafbaarheid

De strafbaarheid van de feiten waar de vonnissen met zaaknummers II K 994/17, II K 226/18 en II K 239/18 op zien is al in de tussenuitspraak beoordeeld en bedoelde passage dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. Voor wat betreft vonnis II K 754/18 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, meermalen gepleegd.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
In dit geval wordt de overlevering toegestaan voor een onherroepelijk verzamelvonnis gewezen in 2019 alsmede voor de daaraan ten grondslag liggende vonnissen. Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaken, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van dat grondrecht. [3] Het is niet aan de rechtbank om informatie over een dergelijk gevaar op te vragen bij de Poolse autoriteiten, zoals de raadsman heeft bepleit.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznań(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G de Vries en M.M.L.A.T. Doll, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539/21 (nog te publiceren), r.o. 4.4.
3.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (