3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ook de weigeringsgrond van artikel 12 OLW is behandeld op de eerdere zitting en in de tussenuitspraak van 12 augustus 2021. Voor wat betreft de vonnissen met de kenmerken:
II K 994/17;
II K 226/18; II K 239/18en
II K 59/19verwijst de rechtbank naar de overwegingen in haar tussenuitspraak van 12 augustus 2021. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Ter zitting van 5 april 2022 is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW opnieuw aan de orde gesteld ten aanzien van het vonnis met kenmerk
II K 754/18.Zoals in de tussenuitspraak van 12 augustus 2021 is overwogen heeft geen van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden zich voorgedaan, waardoor de rechtbank de overlevering ten aanzien van dit vonnis kan weigeren.
De raadsman heeft primair betoogd dat de overweging van de tussenuitspraak van 12 augustus ten aanzien van het vonnis met kenmerk II K 754/18 in stand moet blijven. Het onderzoek is slechts heropend en geschorst in afwachting van de prejudiciële vragen aan het hof van justitie van de Europese Unie (hierna: hof van Justitie), dus de overweging inzake de gedeeltelijke weigering dient in stand te blijven. Verder zijn er voor de tussenuitspraak al eerder vragen gesteld over artikel 12 OLW, maar is pas na de tussenuitspraak het antwoord van de Poolse autoriteiten gekomen, inhoudende dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen en getekend. De opgeëiste persoon was echter niet bekend met het verzamelvonnis en ook niet met de instructie dat hij adreswijzigingen moest doorgeven. Subsidiair dient de zaak te worden aangehouden teneinde de door de opgeëiste persoon ondertekende adresinstructie op te vragen bij de Poolse autoriteiten.
De officier van justitie is van mening dat de rechtbank het vonnis met kenmerk II K 754/18 opnieuw dient te toetsen aan artikel 12 OLW nu er aanvullende informatie is binnengekomen in het kader van artikel 12 OLW en er nog geen definitieve beslissing is genomen in de tussenuitspraak van 12 augustus 2021. In de aanvullende informatie staat dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft gekregen en deze heeft ondertekend. Op deze aanvullende informatie dient vertrouwd te worden. De opgeëiste persoon wist dat hij een adreswijziging moest doorgeven maar heeft er voor gekozen dit niet te doen. Onder verwijzing naar de uitspraken ECLI:NL:RBAMS:2021:3360; ECLI:NL:RBAMS:2021:1803 en ECLI:NL:RBAMS:2021:1813 betekent dit dat de rechtbank in dit geval af kan zien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW. Oordeel van de rechtbank ten aanzien van vonnis met nummerII K 754/18:
De afgelopen jaren is veelvuldig de behandeling van Poolse overleveringsverzoeken aangehouden vanwege (verschillende) prejudiciële procedures. In een aantal zaken is – ingeval het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vrijheidsbenemende straf of maatregel – de toepasselijkheid van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW (oud) al beoordeeld.
In dit geval bevat de tussenuitspraak van 12 augustus 2021 overwegingen met betrekking tot artikel 12 OLW. Ten aanzien van het vonnis met kenmerk
II K 754/18heeft de rechtbank overwogen dat de rechtbank geen aanleiding zag om af te zien van weigering op grond van artikel 12 OLW. De rechtbank heeft destijds in de tussenuitspraak echter geen definitieve beslissing genomen, hetgeen blijkt uit het feit dat in het dictum van de tussenuitspraak niet de overlevering is geweigerd ten aanzien van een of meerdere vonnissen die aan dit EAB ten grondslag liggen. Gelet hierop kan de rechtbank de eerdere overweging tot weigering met betrekking tot artikel 12 OLW herzien.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis met kenmerk
II K 754/18terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van 14 januari 2022 van de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt dat de opgeëiste persoon is verhoord als verdachte op 28 mei 2018. Hij is daarbij geïnformeerd over zijn rechten en plichten en geïnstrueerd dat hij de autoriteiten van elke adreswijzing op de hoogte moest brengen, alsook wat de consequenties zouden zijn als hij dat niet zou doen, namelijk (onder andere) dat een zitting kan plaatsvinden in zijn afwezigheid. Deze instructie heeft hij persoonlijk ondertekend. De opgeëiste persoon heeft een adres opgegeven in Polen en de oproeping voor zijn zaak is naar dit adres gestuurd. Dat de opgeëiste persoon ontkent deze adresinstructie te hebben ondertekend is, gelet op het interstatelijk vertrouwen waarop het systeem van het EAB berust, onvoldoende om aan deze informatie te twijfelen.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede dat hij er rekening mee moest houden dat er een vervolging tegen hem zou worden ingesteld en dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het adres dat hij had opgegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze omstandigheden in staat is gesteld gebruik te maken van zijn verdedigingsrechten en dat kan worden aangenomen dat hij (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. De rechtbank ziet hierin aanleiding om af te zien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren.