ECLI:NL:RBAMS:2021:3360

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
13.751156-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot afstand van aanwezigheidsrecht

Op 2 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Eaboea Court of Appeal in Griekenland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 7 april 2021. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië, was gedetineerd in Roemenië en had zich eerder aan de voorwaarden van zijn voorlopige hechtenis onttrokken door naar het buitenland te vertrekken zonder zijn adreswijziging door te geven. Hierdoor heeft hij stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn bij het proces in Griekenland.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid en dat er geen van de in artikel 12 OLW genoemde weigeringsgronden van toepassing zijn. De verdediging stelde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon de dagvaarding en het vonnis niet in persoon had ontvangen. De officier van justitie betoogde echter dat de dagvaarding naar het opgegeven adres was gestuurd en dat de opgeëiste persoon zelf verantwoordelijk was voor het niet kunnen uitoefenen van zijn recht op verdediging.

Na beoordeling van de omstandigheden kwam de rechtbank tot de conclusie dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, nu het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan in het kader van de internationale rechtsbijstand en de toepassing van Europees strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.751156-21
RK nummer: 21/2167
Datum uitspraak: 2 juni 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 november 2020 door de
Public Prosecutor’s Office, Eaboea Court of Appeal(Griekenland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1983,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 mei 2021. Het verhoor heeft – via telehoren - plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.M. Steller, advocaat te Schiphol en door een tolk in de Roemeense taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrest van
de Eaboea Three-Member Court of Appeal for Serious Crimesvan 28 juni 2016 met kenmerk 253/28.6.2016.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twaalf jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog elf jaren, elf maanden en 25 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Artikel 12 OLW

Inleiding
4.1.
De Overleveringswet is op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021,
Stb. 125, die op
1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft. Gelet op deze wijziging zal de rechtbank eerst het beoordelingskader van onder het gewijzigde artikel 12 OLW bespreken.
4.2.
In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de rechtbank allereerst vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Als dit niet het geval is, dan moet worden beoordeeld of zich één van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
4.3.
Doet zich een van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.
4.4.
Doet zich geen van die omstandigheden voor, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.
4.5.
In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon uit eigen beweging uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand doet van het recht van een verdachte om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. [1]
4.6.
In het kader van de in overweging 4.4 bedoelde beoordeling kan de rechtbank ook overigens de handelwijze van de opgeëiste persoon in aanmerking nemen.
Zo kan de rechtbank in dit kader bijzondere aandacht besteden aan een eventueel kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de opgeëiste persoon, met name wanneer blijkt dat hij heeft getracht te ontkomen aan de betekening van de aan hem gerichte oproeping [2] of heeft getracht elk contact met de door de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat ambtshalve benoemde advocaat te vermijden. [3] Ook kan zij rekening houden met de omstandigheid dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing in eerste aanleg. [4]
4.7.
De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [5]
4.8.
Komt de rechtbank na de in de overwegingen 4.4-4.7 bedoelde beoordeling tot de conclusie dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij afzien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, ook al is geen van de in artikel 12, onderdeel a tot en met d, OLW bedoelde omstandigheden van toepassing. Kan zij daarentegen na die beoordeling niet vaststellen dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW.
Standpunt verdediging
4.9.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon heeft de dagvaarding en het vonnis niet in persoon ontvangen. Zodra de opgeëiste persoon op de hoogte raakte van het vonnis heeft hij direct hoger beroep ingesteld, maar dit was te laat. De opgeëiste persoon heeft geen mogelijkheid gehad het recht op verdediging uit te oefenen. De medeverdachte heeft wel op tijd hoger beroep ingesteld en hem is een veel lagere straf opgelegd.
Standpunt officier van justitie
4.10.
De officier van justitie is van oordeel dat de overlevering kan worden toegestaan. De dagvaarding is naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres verstuurd en ook zijn advocaat heeft een oproeping ontvangen. De opgeëiste persoon heeft zich niet aan zijn schorsingsvoorwaarden gehouden en daarmee is het aan hem te wijten dat hij geen verdediging heeft kunnen voeren. De officier van justitie verwijst hierbij naar ECLI:NL:RBAMS:2021:1803, een inhoudelijk vergelijkbare zaak waarbij van belang is geweest dat de opgeëiste persoon een bewuste keus heeft gemaakt die ertoe leidt dat hij zijn recht op verdediging niet kan uitoefenen.
Oordeel rechtbank
4.11.
De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. Het vonnis is verder ook gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De overlevering kan daarom worden geweigerd op grond van artikel 12 OLW.
4.12.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
4.13.
Uit de voorhanden zijnde gegevens blijkt dat de opgeëiste persoon in november 2010 vijf dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Het voorarrest is vervolgens door de onderzoeksrechter geschorst onder de voorwaarden dat de opgeëiste persoon Griekenland niet zou verlaten en dat hij zich maandelijks zou melden. De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij Griekenland een jaar na de schorsing, rond de zomer van 2011, heeft verlaten, zonder dit aan de autoriteiten te laten weten en zonder zijn nieuwe verblijfadres door te geven. Zes jaar nadat het feit is gepleegd, is de opgeëiste persoon gedagvaard. De dagvaarding is verzonden naar het door de opgeëiste persoon bij zijn verhoor opgegeven adres. Tevens is de dagvaarding aan zijn raadsman gezonden.
Het proces is buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon gevoerd. Via de medeverdachte kwam de familie van de opgeëiste persoon er achter dat in zijn zaak vonnis was gewezen. De opgeëiste persoon zat op dat moment, evenals ten tijde van het proces in Griekenland, gedetineerd in Roemenië. Hij heeft vervolgens direct via een gemachtigd raadsman hoger beroep ingesteld in de Griekse zaak. Dit is echter niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingesteld. Het vonnis is daarom onherroepelijk.
4.14.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking en de omstandigheid dat een strafrechtelijk onderzoek was aangevangen in Griekenland. Gelet op het feit dat de opgeëiste persoon zich aan de schorsingsvoorwaarden heeft onttrokken door naar Kreta te vertrekken zonder een adreswijziging aan de Griekse autoriteiten te verstrekken, en daarna naar het buitenland is vertrokken, komt de rechtbank tot het oordeel dat hij uit eigen beweging (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht bij zijn strafproces. De overlevering impliceert geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt et op deze lijst onder nummer 10, te weten:
vervalsing met inbegrip van namaak van de euro
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Griekenland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Public Prosecutor’s Office, Eaboea Court of Appeal.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 juni 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJ EU 24 mei 2016, C-108/16 PPU,
2.
3.HvJ EU 17 december 2020, C-416/20 PPU, ECLI:EU:C:2020:1042 (
4.
5.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (