3.3.Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.De rechtbank stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. De bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.Wat de vereiste steun in ander bewijsmateriaal betreft, geldt dat dit bewijs geen betrekking behoeft te hebben op de ten laste gelegde gedragingen.Het is voldoende wanneer de verklaring van de aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
3.3.2.[slachtoffer] heeft op 13 december 2019, kort na het ongeval, om 18.45 uur, tegen [verbalisant 1] , die werkzaam is bij de politie, onder meer het volgende verklaard:
Omstreeks 18.20 uur reed ik op mijn fiets op de Lijnbaan in Aalsmeer. Ik kwam vanuit de richting van de Oosteinderweg en reed in de richting van de Dorpsstraat. Ter hoogte van de kruising met de Grootgarenbaan zag ik dat er een grijze personenauto de wijk uit kwam rijden. Ik zag dat de auto de Lijnbaan opdraaide in de richting van de Oosteinderweg. Ik zag dat de auto de bocht zo ruim nam dat hij op mijn weghelft terechtkwam. Ik dacht eerst dat hij de sloot in zou rijden die naast de weg is gelegen. Toen ik zag dat hij steeds dichter op mij afkwam, heb ik mijn fiets in de richting van de berm gestuurd om een aanrijding te voorkomen. Ik zag dat dit niet hielp en voelde dat de personenauto mij frontaal aanreed. Door de aanrijding verloor ik mijn evenwicht en kwam ik ten val. Ik belandde op de motorkap of voorruit van de auto. Vervolgens werd ik gelanceerd vanaf de auto en kwam ik een paar meter verder in de berm terecht.(pagina 29 van het dossier).
3.3.3.[verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden werkzaam bij de politie, die op 13 december 2019, kort nadat het ongeval had plaatsgevonden, bij de plek van het ongeval zijn geweest, hebben in een proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat zij op de Lijnbaan ter hoogte van de Grootgarenbaan [slachtoffer] in de berm zagen zitten. Op de plaats van het ongeval lagen de fiets en een kentekenplaat van de weggereden auto (pagina 25 van het dossier). Zij hebben hun bevindingen gedeeld met verbalisant [verbalisant 3] , die het proces-verbaal van aanrijding heeft opgesteld (pagina 4 van het dossier). Op de situatieschets op pagina 10 van het dossier, die als bijlage daarbij is gevoegd, is te zien waar het slachtoffer (‘SO’) en de fiets zijn aangetroffen. Dat is aan de rechterkant van de Lijnbaan (gezien vanuit de richting waarheen [slachtoffer] fietste). De verklaring van [slachtoffer] wordt aldus ondersteund door de bevindingen van de politieagenten die kort na het ongeval ter plaatse zijn gekomen.
3.3.4.De verklaring van [slachtoffer] vindt voorts bevestiging in het proces-verbaal voertuigonderzoek betreffende de auto van verdachte en de fiets van [slachtoffer] . Uit dit onderzoek volgt onder meer dat aan de hand van de aangetroffen beschadigingen, het schadebeeld, de schadepassing en de sporen aan beide voertuigen het zeer waarschijnlijk is dat beide voertuigen betrokken waren bij het verkeersongeval op 13 december 2019.
3.3.5.De rechtbank concludeert dat de aangifte door [slachtoffer] niet op zichzelf staat en bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal.
3.3.6.De rechtbank stelt mede op grond van die aangifte en de (bekennende) verklaring van verdachte zelf het volgende vast.
3.3.7.Op vrijdagavond 13 december 2019 stapte verdachte in zijn Peugeot met kenteken [nummer] terwijl hij naar eigen zeggen daarvoor vijf borrels (jenever) had gedronken. Omstreeks 18.25 uur reed hij over de Grootgarenbaan te Aalsmeer, komende uit de richting van de Touwslagerlaan, in de richting van de (Verlengde) Lijnbaan. Op datzelfde moment fietste [slachtoffer] over de Verlengde Lijnbaan in de richting van de Dorpsstraat te Aalsmeer. Bij de T-splitsing van de Grootbarenbaan met de (Verlengde) Lijnbaan gekomen, sloeg verdachte rechts af, de Verlengde Lijnbaan op om zijn weg te vervolgen in de richting van de Oosteinderweg waar op dat moment [slachtoffer] vandaan kwam. Artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 houdt in dat bestuurders verplicht zijn zoveel mogelijk rechts te houden. Verdachte nam de bocht echter zo ruim dat hij op de weghelft kwam waar [slachtoffer] fietste met als gevolg dat hij [slachtoffer] aanreed. [slachtoffer] belandde op de voorruit van de auto van verdachte, werd gelanceerd en kwam uiteindelijk in de berm terecht. Naar later zou blijken heeft [slachtoffer] hierdoor letsel opgelopen aan zijn schouder, in medische termen een AC luxatie rechts. In plaats van te stoppen en [slachtoffer] hulp te verlenen, is verdachte doorgereden in de richting van de Oosteinderweg. [slachtoffer] bleef op dat moment alleen en dus hulpeloos achter. Verdachte is een kwartier later in Hoofddorp klemgereden door iemand die een auto met schade had zien rijden zonder verlichting. Uiteindelijk is hij door de politie aangehouden. Verdachte moest meewerken aan een ademanalyse. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat het alcoholgehalte van de adem van verdachte 645 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht was.
3.3.8.Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte schuld heeft gehad aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
3.3.9.De rechtbank is van oordeel dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend is geweest. Verdachte is gaan autorijden terwijl hij onder invloed van alcohol was. Hoewel het al donker was, heeft hij zijn lichten niet aangedaan. Bij het afslaan naar rechts op de T-splitsing van de Grootgarenbaan met de (Verlengde) Lijnbaan heeft verdachte de bocht zo ruim genomen dat hij op de (voor hem linker) weghelft terechtkwam voor verkeer dat rechtdoor richting de Dorpsstraat ging, terwijl verdachte in tegengestelde richting reed. Het gevaar dat verdachte op de weg vormde, heeft zich verwezenlijkt. Verdachte heeft [slachtoffer] aangereden, die daar op de Verlengde Lijnbaan fietste, met alle gevolgen van dien. [slachtoffer] heeft ter zitting van 23 maart 2021 als getuige onder meer verklaard dat hij zes weken met een sling heeft moeten lopen, uiteindelijk aan zijn schouder moest worden geopereerd en dat hij pas sinds twee weken weer volledig aan het werk is. De conclusie is dat het onder 1 primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
3.3.10.De rechtbank is van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde ook kan worden bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij met drank op is gaan rijden. En uit de ademanalyse is gebleken dat het alcoholgehalte van de adem van verdachte de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheid microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te bevatten.
3.3.11.De rechtbank is van oordeel dat ook het onder 3 ten laste gelegde kan worden bewezen. Zij overweegt ten aanzien daarvan het volgende. Verdachte heeft [slachtoffer] aangereden en is vervolgens doorgereden zonder te stoppen om te kijken of hij iemand had geraakt en of diegene hulp nodig had. Hij heeft verklaard dat hij in paniek was geraakt en achteraf de verkeerde beslissing heeft genomen door te rijden terwijl hij naar eigen zeggen natuurlijk had moeten stoppen.
3.3.12.Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b (oud), van de Wegenverkeerswet 1994 houdt in dat het degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten. Deze bepaling strekt ertoe dat degene die bij een verkeersongeval is betrokken de daarbij gewonde personen waar mogelijk onmiddellijk hulp biedt. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het niet relevant is of de betrokkene schuld draagt aan het ongeval en daarmee door zijn eigen verkeersgedrag heeft bijgedragen aan het ontstaan van het letsel. Ook wanneer naderhand wordt vastgesteld dat de hulpbehoevende zelf volledig aansprakelijk is voor de gevolgen van het ongeval, is het niet verantwoord deze aan zijn lot over te laten.Wel dient te worden vastgesteld dat er voor het slachtoffer een hulpeloze toestand is ontstaan, waardoor het slachtoffer afhankelijk is van de hulp van anderen.
3.3.13.De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat [slachtoffer] is aangereden door verdachte en daardoor op de voorruit van de auto van verdachte belandde en ten val is gekomen. De fiets van [slachtoffer] is ten gevolge van de botsing beschadigd. [slachtoffer] is gewond geraakt aan onder meer zijn schouder. Verdachte heeft hem in een hulpeloze toestand als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder b (oud), van de Wegenverkeerswet 1994 achtergelaten.
3.3.14.Verdachte heeft verklaard dat hij in paniek was en daarom niet is gestopt. Door niet te stoppen en te kijken wie of wat hij had geraakt, heeft verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een ander had geraakt en deze persoon in hulpeloze toestand werd achterlaten. Dat kort na het ongeluk [naam] zich over [slachtoffer] heeft ontfermd, kan verdachte niet baten.