ECLI:NL:HR:2015:2452

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
2 september 2015
Zaaknummer
14/02423
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval en hulpeloze toestand: Cassatie over het achterlaten van een slachtoffer na aanrijding

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte, geboren in 1981, betrokken was bij een verkeersongeval op 14 december 2010 te Odijk. De verdachte heeft de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat hij letsel en schade had toegebracht aan een fietser, [betrokkene]. De Hoge Raad behandelt de klachten van de verdachte over de niet-naleving van procesregels en de uitleg van de term 'hulpeloze toestand' in het kader van de Wegenverkeerswet 1994. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof niet onjuist heeft geoordeeld dat de verdachte de fietser in een hulpeloze toestand heeft achtergelaten, aangezien de fietser na de aanrijding ten val kwam en door een onbekende naar haar woning werd begeleid. De Hoge Raad vernietigt de beslissing van het Hof enkel wat betreft de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel, en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, waarbij de klachten van de verdachte over de procesgang en de schadevergoeding niet slagen.

Uitspraak

1 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/02423
AGE/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, zittingsplaats Zwolle van 12 februari 2014, nummer 21/001831-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt dat in hoger beroep het voorschrift van art. 51 Sv niet is nageleefd doordat is verzuimd een afschrift van de appeldagvaarding aan de raadsman van de verdachte te zenden.
2.2.
De op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevatten niets waaruit kan volgen dat voor de behandeling van de zaak van de verdachte een afschrift van de dagvaarding in hoger beroep aan een voor de verdachte optredende raadsman is gezonden. Het moet er daarom voor worden gehouden dat dit niet is geschied.
2.3.
Bij de stukken bevindt zich niet een stelbrief van een voor de verdachte optredende raadsman.
2.4.
Ter ondersteuning van de stelling dat in hoger beroep het genoemde voorschrift niet is nageleefd, vermeldt de toelichting op het middel dat mr. W.G.L. Burgers, die namens de verdachte hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de Politierechter, een appelmemorie heeft ingediend bij de Rechtbank Utrecht. Aan de cassatieschriftuur is een kopie van de appelmemorie gehecht die de raadsman van de verdachte van mr. Burgers per faxbericht heeft ontvangen.
Uit het aan de cassatieschriftuur gehecht stuk kan niet worden afgeleid dat de appelmemorie, die zich niet bevindt bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken, daadwerkelijk bij de Rechtbank is ingediend. Nu ook anderszins aanwijzingen voor het tegendeel ontbreken, moet het er voor worden gehouden dat de in cassatie overgelegde appelmemorie niet aanwezig was in het dossier dat het Hof ter beschikking stond bij de behandeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep, terwijl onvoldoende grond bestaat voor het ernstige vermoeden dat voormelde appelmemorie ter griffie van de Rechtbank (of door enige andere justitiële autoriteit) is ontvangen en vervolgens in het ongerede is geraakt.
2.5.
Gelet op hetgeen in 2.3 en 2.4 is overwogen, behoefde het Hof niet te onderzoeken of het voorschrift vervat in de tweede volzin van art. 51 Sv in hoger beroep is nageleefd.
2.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van het Hof dat de verdachte een ander "in hulpeloze toestand" als bedoeld in art. 7, eerste lid onder b, WVW 1994 heeft achtergelaten, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
3.2.1.
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 14 december 2010 te Odijk, gemeente Bunnik, als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Werkhovenseweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [betrokkene] , geboren [geboortedatum] 1991) letsel en schade was toegebracht en in hulpeloze toestand werd achtergelaten."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een ambtsedig proces-verbaal van politie voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene] :
"Op 14 december 2010, omstreeks 08.10 uur, fietste ik in de richting van de Werkhovenseweg in Odijk. Toen ik bij Werkhovenseweg aankwam, zag ik dat het verkeer uit de richting Werkhoven stapvoets reed en zelfs soms stilstond, dus in file reed/stond. Ik stak toen deze Werkhovenseweg over. Het is mij bekend dat naast de rijbaan van die Werkhovenseweg een busstrook is aangelegd. Ik stak deze Werkhovenseweg fietsend over. Toen ik vervolgens de daar gelegen busstrook over wilde steken zag ik plotseling van rechts, over die busstrook een grijze personenauto naderen, die volgens mij vrij hard reed. Ik kon die auto niet meer ontwijken en botste tegen de auto. Door die klap kwam ik ten val en de fiets waarop ik reed werd door die klap als het ware onder mij weggeslingerd, (blz. 19). Ik weet niet wie de bestuurder van die grijskleurige auto, die mij had aangereden, is en weet verder niets af van die auto. Ik voelde bij het opstaan een flinke pijn in mijn linkerschouder en linkervinger. Omdat ik zoveel last van mijn schouder hield, ben ik naar het ziekenhuis in Zeist gegaan. Daar constateerde men dat mijn linkersleutelbeen en linkervinger gebroken was. De genezing zal ongeveer 4 tot 6 weken duren. Mijn fiets is door die aanrijding totaal vernield. Ik doe hierbij aangifte van het feit dat die autobestuurder is doorgereden na deze aanrijding."
b. een geneeskundige verklaring, opgemaakt door drs. N. Hofs, huisarts, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
"Medische informatie betreffende [betrokkene] . Uitwendig waargenomen letsel: Uit brief Diakonessenhuis d.d. 14/12/2010:
- drukpijn buitenzijde sleutelbeen links;
- 4e vinger links: zwelling en drukpijn, schaafwond;
- enkel rechts: schaafwond tpv achillespees.
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 14/12/12010.
Overige informatie:
- röntgenonderzoek: breuk sleutelbeen links buitenzijde en plaatletsel 4e vinger links.
- kon in maart 2011 die vinger nog niet volledig buigen."
c. een ambtsedig proces-verbaal van de politie, opgemaakt door [verbalisant] , surveillant, voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 14 december 2010, omstreeks 14.00 uur, verscheen voor mij aan het bureau van politie te Utrecht, een manspersoon. Deze persoon vertelde mij dat hij het vermoeden had dat hij een aanrijding had gehad op de weg van Odijk naar Breukelen. Hij vertelde mij dat hij bestuurder was op een taxibus voor groepsvervoer. Ik hoorde dat hij daar in de gemeente reed om een groep kinderen op school af te zetten. Hij hoorde dat de kinderen tegen hem riepen dat hij moest uitkijken. Gelijk daarna hoorde hij een klap, alsof hij iets had geraakt. Hij heeft vervolgens niet omgekeken of hij daadwerkelijk iemand had geraakt. Hij vertelde mij dat hij gewoon was doorgereden. De persoon gaf op te zijn genaamd: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] . [verdachte] legitimeerde zich met een rijbewijs, waarop een goed gelijkende foto zat van de persoon die voor mij stond."
d. de verklaring van de verdachte, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegd, voor zover inhoudende:
"Ik ben op 14 december 2010 te Odijk als bestuurder van een taxi doorgereden, nadat ik betrokken was geraakt bij een verkeersongeval op de Werkhovenseweg."
3.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Het hof stelt vast dat aangeefster, [betrokkene] , na de aanrijding even op een stootbalk in de berm van de Werkenhovenseweg is gaan zitten. Zij is vervolgens door een haar onbekende man begeleid naar haar woning en had zoveel last van haar schouder dat zij daarop naar het ziekenhuis is gegaan. Daar werd geconstateerd dat haar linker sleutelbeen en linker vinger gebroken waren. Uit voormelde feiten en omstandigheden leidt het hof af dat verdachte aangeefster na de aanrijding in een hulpeloze toestand heeft achtergelaten."
3.3.
Het onder 1 tenlastegelegde feit is toegesneden op art. 7, eerste lid, WVW 1994. De in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term "hulpeloze toestand" moet derhalve geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling onder b.
3.4.
Art. 7, eerste lid, WVW 1994 luidt:
"Het is degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien:
a. bij dat ongeval, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood dan wel letsel of schade aan een ander is toegebracht;
b. daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten."
3.5.
Voor zover het middel berust op de opvatting dat slechts sprake kan zijn van het in hulpeloze toestand achterlaten als bedoeld in art. 7, eerste lid onder b, WVW 1994 indien 'de ander' niet op eigen kracht hulp kan inroepen, faalt het, aangezien die opvatting onjuist is.
3.6.
In aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat de fietsende [betrokkene] door de botsing met de auto van de verdachte ten val is gekomen, dat de fiets van [betrokkene] ten gevolge van de botsing is weggeslingerd en totaal is vernield, dat [betrokkene], die bij het opstaan een flinke pijn in linkerschouder en linkervinger voelde, na de aanrijding op een stootbalk in de berm van de weg is gaan zitten en dat zij vervolgens door een onbekende begeleid is naar haar woning, geeft het oordeel van het Hof dat de verdachte [betrokkene] in een "hulpeloze toestand" als bedoeld in art. 7, eerste lid onder b, WVW 1994 heeft achtergelaten, niet blijk van een onjuiste uitleg van dat begrip.
3.7.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

4.Beoordeling van het vijfde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5.Beoordeling van het derde en het vierde middel

5.1.
Beide middelen klagen over de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, middel 3 wat betreft de gevorderde materiële schade en middel 4 wat betreft de gevorderde immateriële schade.
5.2.1.
De bestreden uitspraak houdt als beslissingen van het Hof, voor zover voor de beoordeling van de middelen van belang, het volgende in:
"Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [betrokkene] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.224,78 (...) bestaande uit € 974,78 (...) materiële schade en € 250,00 (...) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
(...)
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [betrokkene] , een bedrag te betalen van € 1.224,78 (...),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 (...) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting (...) vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 14 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening."
5.2.2.
De bestreden uitspraak houdt omtrent de vordering van de benadeelde partij het volgende in:
"De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.224,78. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.097,36. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, nu door of namens verdachte noch de hoogte van de vordering noch het verband tussen de vordering en het delict is betwist. De vordering kan derhalve in zijn geheel worden toegewezen."
5.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt het volgende in:
"De advocaat-generaal voert het woord - zakelijk weergegeven - als volgt:
De vordering van de benadeelde partij is gekoppeld aan feit 3. Nu verdachte is vrijgesproken van feit 3 dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering."
5.3.
Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een voegingsformulier van de benadeelde partij. Dit formulier houdt in dat de benadeelde partij als gevolg van het misdrijf, daarin omschreven als 'aanrijding waarna bestuurder is doorgereden', nader gespecificeerde schade heeft geleden, kort gezegd, materiële schade wegens beschadigde fiets en kleding, alsmede gemaakte medische kosten en reiskosten en immateriële schade als gevolg van het opgelopen letsel.
5.4.
Bij inleidende dagvaarding is aan de verdachte onder 3 tenlastegelegd (kort gezegd) dat hij op 14 december 2010 te Odijk als bestuurder van een personenauto met een te hoge snelheid heeft gereden en gebruik heeft gemaakt van de busbaan, waardoor hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt. De Politierechter heeft de verdachte van dit tenlastegelegde feit vrijgesproken. Voor zover het hoger beroep van de verdachte ook tegen die beslissing was gericht, is de verdachte door het Hof niet-ontvankelijk verklaard.
5.5.
De benadeelde partij heeft vergoeding gevorderd van de schade die zij heeft geleden als gevolg van de aanrijding. Het oordeel van het Hof dat de gevorderde schade rechtstreeks is toegebracht door het onder 1 bewezenverklaarde feit, is - mede gelet op de vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde - zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. De middelen klagen daarover terecht.

6.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 september 2015.