ECLI:NL:HR:2020:394

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
18/03983
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaten van de plaats van een verkeersongeval en hulpeloze toestand

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, een bestuurder van een personenauto, was betrokken bij een verkeersongeval op 31 december 2015 in Nijmegen, waarbij een bromfietser gewond raakte. De verdachte reed weg van de plaats van het ongeval, terwijl de bromfietser in hulpeloze toestand achterbleef. De Hoge Raad moest beoordelen of de verdachte de bromfietser in hulpeloze toestand had achtergelaten, ondanks het feit dat er omstanders aanwezig waren die hulp konden bieden.

De Hoge Raad oordeelde dat de aanwezigheid van omstanders niet automatisch betekent dat er geen sprake kan zijn van het in hulpeloze toestand achterlaten van een slachtoffer. De verdachte had de verplichting om hulp te bieden, ook al waren er anderen aanwezig. Het hof had eerder geoordeeld dat de verdachte de bromfietser in hulpeloze toestand had achtergelaten, en dit oordeel werd door de Hoge Raad bevestigd. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel van de verdachte, dat betoogde dat de uitleg van het begrip 'hulpeloze toestand' door het hof onjuist was.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders bij verkeersongevallen en de verplichting om hulp te bieden aan slachtoffers, ongeacht de aanwezigheid van omstanders. De Hoge Raad bevestigde dat het verlaten van de plaats van het ongeval in strijd is met de Wegenverkeerswet 1994, en dat de verdachte in dit geval niet kon ontsnappen aan zijn verplichtingen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/03983
Datum10 maart 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 5 september 2018, nummer 21/002618-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.P. van der Graaf en L.C. de Lange, beiden advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het begrip ‘hulpeloze toestand’ als bedoeld in artikel 7 lid 1, onder b (oud), van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), althans dat die uitleg niet zonder meer begrijpelijk is.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
“hij, door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, welke gedraging hij als bestuurder van een motorrijtuig personenauto, merk VW, type Golf cabrio had verricht en welk verkeersongeval heeft plaats gevonden in de gemeente Nijmegen op/aan de Couwenbergstraat , op 31 december 2015 omstreeks 14.26 uur, de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist, aan [slachtoffer] schade en letsel was toegebracht en daardoor, naar hij wist [slachtoffer] aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanrijding/misdrijf (als bijlage op pagina 4-8 van het proces-verbaal genummerd PL0600-2015641507) als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Locatie ongeval
Datum: 31 december 2015
Omstreeks: 14.26 uur
Adres: Couwenbergstraat
Plaats: Nijmegen
Soort weg: Een weg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg
De geparkeerde personenauto reed weg vanuit zijn parkeerstand en omdat dit voertuig in tegenovergestelde richting stond geparkeerd (het hof begrijpt: tegen de rijrichting van het verkeer in), had hij slecht zicht tijdens het wegrijden. Hij moest namelijk de rijbaan oversteken en zag een tegemoetkomende bromfietser, die hem frontaal naderde, niet aankomen waardoor een aanrijding ontstond.
Verdachte
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedatum] 1996
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Adres: [b-straat 1]
Postcode plaats: [postcode] [plaats]
Betrokken partijen/objecten
Betrokken 1 (voertuig)
Personenauto, Volkswagen
Materiële schade: Rechts voor
Bestuurder: [verdachte] , voornoemd
Betrokken 2 (voertuig)
Bromfiets, [kenteken]
Materiële schade: Voorzijde
Bestuurder:
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Letsel
Bij het ongeval heeft onderstaand persoon letsel opgelopen.
Achternaam: [slachtoffer]
Voornamen: [slachtoffer]
Letsel: gebroken onderbeen, breuk gecompliceerd, rechterknie en bekken met heup uit de kom
Relatie tot aanrijding: bestuurder van bromfiets [kenteken]
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van getuigenverhoor (als bijlage op pagina 11-12 van het proces-verbaal genummerd PL0600-2015611507) inhoudende de verklaring van [getuige] :
Ik reed in mijn auto over de Couwenbergstraat te Nijmegen. Ik zag dat voor mij aan de linkerzijde van de weg een Volkswagen Golf Cabrio geparkeerd stond langs het trottoir. Ik zag dat de Golf wegreed uit de parkeerstand, voor/achter een witte bestelwagen. Ik zag dat er vanuit de tegenovergestelde richting een brommer aan kwam rijden. Ik zag dat de Golf en de brommer tegen elkaar botsten. Ik zag dat de Golf aan de rechtervoorzijde werd geraakt, schade. Ik zag dat de brommer frontaal op de auto reed en dat de bestuurder van de brommer op de straat terechtkwam. Ik zag dat de bestuurder van de Golf uitstapte, hij zat alleen in de Golf. Ik zag dat de bestuurder van de Golf kort daarop weer in de Golf stapte en wegreed. De bestuurder kwam op mij paniekerig over. Ik bedoel daarmee dat hij snel instapte en alles snel/schichtig deed. Ik zag dat de auto wegreed. Enige tijd later zag ik de Golf weer terugkomen. Ik zag dat dezelfde bestuurder uitstapte en de stoep opliep.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van benadeelde (als bijlage op pagina 13-14 van het proces-verbaal genummerd PL0600-2015641507) inhoudende de verklaring van [slachtoffer] :
Ik ben 31 december 2015 betrokken geweest bij een aanrijding tussen een personenauto en mijzelf. Ik reed op een bromscooter. Ik zag ineens een personenauto, die daar geparkeerd had gestaan, aan de rechterzijde van de weg op mij afkomen. Die auto kwam deels met zijn voorzijde op mijn rijstrook en ik botste vol op de rechtervoorzijde van die auto. Hierdoor kwam ik ten val. Volgens de artsen heb ik mijn heup gebroken en aan mijn rechterbeen een dubbel gecompliceerde beenbreuk. Ik heb erg veel pijn en wordt vanmiddag weer geopereerd.
4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] , van 4 januari 2016 (als bijlage op pagina 15-16 van het proces-verbaal genummerd PL0600-2015641507), als verklaring van een arts van het Radboud UMC, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
A. Uitwendig waargenomen letsel:
Open Crurisfractuur + forse wond rechts (onderbeen).
Tibiaplateaufractuur re (knie).
Acetabulumfractuur re met dorsale luxatie femurkop (bekken met heup uit de kom).
D. Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht:
31-12-2015.
F. Geschatte duur van de genezing:
3-6 maanden.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte (als bijlage op pagina 42-43 van het proces-verbaal genummerd PL0600-2015641507) inhoudende de verklaring van [verdachte] :
Op 31 december 2015 reed ik in de personenauto van mijn vader. Dit betreft een Volkswagen Golf. Ik ben naar de Couwenbergstraat gereden en heb daar de auto geparkeerd. Ik had de auto met de voorzijde in de richting van de Hatertseweg geparkeerd, dus niet in de rijrichting van het verkeer. Ik wilde wegrijden. Ik reed net enige centimeters de weg op, om goed zicht te krijgen op de rijbaan en hoorde en zag toen een harde knal en zag dat er een bromfietser tegen de rechter voorkant van de auto aanreed en van zijn bromfiets afvloog. Ik ben door de schrik snel naar het huis van mijn moeder gereden. Ik heb mijn moeder met mijn mobiele telefoon gebeld. Ik heb haar uitgelegd wat er gebeurd was en zij vertelde mij dat ik onmiddellijk terug moest gaan naar de plaats van de aanrijding. Toen ik weer terugkwam bij de plaats van de aanrijding zag ik de politie. De ambulance reed net weg. Ik ben toen ter plaatse door u aangesproken en vervolgens aangehouden omdat ik verdacht werd van het veroorzaken van een aanrijding, waarbij de bromfietser mogelijk zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de Verkeers Ongevallen Analyse (als bijlage op pagina 18-37 van het proces-verbaal genummerd PL06-2015641507) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Voertuigen
Bij dit ongeval waren de volgende voertuigen betrokken:
Personenauto, merk VW, type Golf, met één inzittende.
Bromfiets, merk Turbho, type CX-50, met één opzittende.
Oorzaak toedracht en gevolg
De bestuurder van de scooter reed over de Couwenbergstraat, komende vanuit de richting van de Hatertseweg. De VW stond achter de bestelbus geparkeerd, gezien zijn rijrichting aan de linkerzijde van de rijbaan. De VW stond met de voorzijde in de richting van de Hatertseweg. De bestuurder van de VW reed weg vanuit de parkeerstand en stuurde zijn voertuig naar rechts, om langs de bestelbus te rijden. Tegengesteld aan de rijrichting van de VW reed de scooter. De bestuurder van de VW verleende de scooter geen vrije doorgang. Hierdoor botste de voorzijde van de scooter tegen de rechter voorzijde van de VW. Vermoedelijk schampte het rechterbeen van de bestuurder van de scooter de voorzijde van het rechter voorwielscherm van de VW. Na het ontstaan van het ongeval reed de bestuurder van de VW door en verleid (het hof begrijpt: verliet) de plaats van het ongeval. Op een later tijdstip parkeerde de bestuurder van de VW de VW op de door ons aangetroffen situatie.”
2.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte daar onder meer het volgende aangevoerd:
“Er is een aanrijding ontstaan in het verkeer waarbij verdachte betrokken is geweest. Het ongeluk heeft plaatsgevonden in een drukke straat in Nijmegen. De verdachte is daar zodanig van geschrokken dat hij in paniek is weggereden. Hij heeft na de hectiek besloten om terug te keren. Hij heeft zich binnen een uur na het incident vrijwillig bij de politie gemeld. Op het moment dat hij de plaats van het verkeersongeval heeft verlaten, heeft verdachte gezien dat mensen zich om het slachtoffer hebben bekommerd. (...) Het subsidiaire verzoek luidt dat verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken.
(...)
De verdachte ontkent niet dat hij een aanrijding heeft gehad met aangever maar hij is in eerste instantie niet op de hoogte geweest van het letsel dat daarbij is opgelopen. Als hij hiermee bekend zou zijn geweest, zou hij hulp hebben verleend.”
2.2.4
Het hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken nu hij de bestuurder van de bromfiets niet in hulpeloze toestand heeft achtergelaten. Het verkeersongeluk heeft in een drukke straat plaatsgevonden. Verdachte heeft gezien dat er mensen naar de bestuurder van de bromfiets toe gingen om te helpen en hij is pas daarna weggereden. (...)
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder het volgende.
Artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 strekt ertoe dat degene die bij een verkeersongeval is betrokken een daarbij gewond geraakte persoon waar mogelijk zelf onmiddellijk hulp biedt. Ook als het verkeersongeluk op een drukke straat plaatsvindt kan de betrokkene er niet gemakshalve op vertrouwen dat anderen voor de gewonde persoon zullen zorgen, zonder dat hem is gebleken dat op dat moment daadwerkelijk hulp aan de gewonde persoon wordt geboden. Door zichzelf niet om de bestuurder van de bromfiets te bekommeren, heeft verdachte de bestuurder van de bromfiets in hulpeloze toestand achtergelaten. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman strekkende tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde.”
2.3
De tenlastelegging is onder 1 toegesneden op artikel 7 lid 1 (oud) WVW 1994. Daarom moeten de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘hulpeloze toestand’ geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in artikel 7 lid 1, onder b (oud), WVW 1994.
2.4
Artikel 7 lid 1 WVW 1994 luidde ten tijde van het onder 1 bewezenverklaarde feit:
“Het is degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien:
a. bij dat ongeval, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander is gedood dan wel letsel of schade aan een ander is toegebracht;
b. daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een ander aan wie bij dat ongeval letsel is toegebracht, in hulpeloze toestand wordt achtergelaten.”
2.5
Het cassatiemiddel berust op de opvatting dat geen sprake kan zijn van het in ‘hulpeloze toestand’ achterlaten als bedoeld in artikel 7 lid 1, onder b (oud), WVW 1994 indien ter plaatse omstanders aanwezig zijn. Die opvatting is in haar algemeenheid onjuist.
2.6
Het cassatiemiddel kan niet tot cassatie leiden.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 maart 2020.