ECLI:NL:RBAMS:2020:4513

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 augustus 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
13/728263-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie, handel in harddrugs, bezit van harddrugs en witwassen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 augustus 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, handel in harddrugs, bezit van harddrugs en witwassen. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op meerdere data, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officieren van justitie en de verdediging van de verdachte. De tenlastelegging omvatte verschillende feiten, waaronder het aanwezig hebben van grote hoeveelheden cocaïne en heroïne, het witwassen van geldbedragen en het deelnemen aan een criminele organisatie die zich bezighield met drugsdelicten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij een gestructureerde organisatie die gedurende een lange periode actief was in de drugshandel. Bewijsmateriaal, waaronder tapgesprekken en getuigenverklaringen, heeft de betrokkenheid van de verdachte bij de criminele activiteiten aangetoond. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen, zoals [persoon 1], als betrouwbaar beoordeeld en deze gebruikt in de bewijsvoering. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren, afleveren en bewaren van verdovende middelen en het witwassen van de opbrengsten daarvan.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 80 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte binnen de organisatie. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen goederen en de onttrekking aan het verkeer van andere voorwerpen bevolen. De uitspraak benadrukt de impact van criminele organisaties op de samenleving en de noodzaak van een stevige reactie op dergelijke misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728263-16 (Promis)
Datum uitspraak: 31 augustus 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 22 juni 2020, 23 juni 2020, 29 juni 2020, 30 juni 2020 en 2 juli 2020.
Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 31 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mrs. S.W.M. van der Linde en M. al Mansouri, en van wat verdachte en zijn raadsman,
mr. W. van Vliet, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat – van beschuldigd dat hij
op of omstreeks 10 november 2016 samen met anderen grote hoeveelheden cocaïne en heroïne aanwezig heeft gehad
(art. 2, onder C van de Opiumwet);
op of omstreeks 10 november 2016 samen met anderen grote geldbedragen heeft witgewassen
(art. 420bis, lid 1 aanhef onder a en b van het Wetboek van Strafrecht);
op of omstreeks 10 november 2016 samen met anderen vuurwapens en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad
(art. 26 van de Wet wapens en munitie);
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 6 november 2017 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van drugsdelicten, wapendelicten en witwassen
(art. 11b van de Opiumwet en art. 140 van het Wetboek van Strafrecht);
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 6 november 2017 samen met anderen heeft gehandeld in cocaïne, heroïne en hasj
(art. 2, onder B en art. 3, onder b van de Opiumwet);
op of omstreeks 6 november 2017 samen met anderen een geldbedrag, een auto en een horloge heeft witgewassen
(art. 420bis, lid 1 aanhef onder a en b van het Wetboek van Strafrecht);
op of omstreeks 6 november 2017 samen met anderen cocaïne en heroïne aanwezig heeft gehad
(art. 2, onder C van de Opiumwet);
op of omstreeks 6 november 2017 samen met anderen hasjiesj aanwezig heeft gehad
(art. 3, onder C van de Opiumwet);
op of omstreeks 6 november 2017 samen met anderen MDMA en cocaïne aanwezig heeft gehad
(art. 2, onder C van de Opiumwet).
De volledige tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 10 november 2016 kwam [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) het politiebureau Meer en Vaart in [plaats] binnen met de mededeling te vrezen voor zijn leven. Hij vertelde onder andere dat in zijn woning op het adres [adres 2] in [plaats] (hierna: het adres [adres 2] ) honderd kilo cocaïne, 600.000,- euro en een zak met vuurwapens liggen. Ook vertelde hij dat hij ongeveer drieënhalf jaar in de drugs zit en deel uitmaakt van een organisatie die bestaat uit “bazen” en “werkers”. Volgens [persoon 1] is deze organisatie een geoliede machine en bestaat deze uit grote jongens. [persoon 1] is zelf een “werker” die aflevert en in ontvangst neemt, waarbij het gaat om kilo’s in de week. [persoon 1] vertelde dat de avond ervoor de hele club bij hem thuis kwam en dat dit nooit gebeurde. Ze hadden ook nieuw spul bij zich en hij vond dat het niet klopte. Hij is naar de politie gegaan, omdat hij dacht dat ze hem wilden ombrengen.
Hierop werd [persoon 1] aangehouden en volgde een doorzoeking in zijn woning. Daarbij zijn onder andere grote geldbedragen en grote hoeveelheden harddrugs inbeslaggenomen. In de nacht van 10 op 11 november 2016 is een melding gedaan van een verdachte situatie in de woning van [persoon 1] , waarschijnlijk naar aanleiding van een inbraak. Hierna vond een tweede doorzoeking plaats, waarbij in het toilet een verborgen ruimte is ontdekt die bij de eerste doorzoeking niet was opgemerkt. Vermoedelijk hebben twee inbrekers deze ruimte toen deels leeggehaald. Na beide doorzoekingen zijn in totaal onder andere grote hoeveelheden cocaïne en heroïne, ongeveer 800.000,- euro aan contant geld, een cocaïnepers, geldtelmachines, administratie, acht vuurwapens en ruim 800 stuks munitie inbeslaggenomen.
Dit heeft geleid tot het onderzoek 13Biscoe. Na zijn mededelingen bij de politie op 10 november 2016 heeft [persoon 1] zich op zijn zwijgrecht beroepen. Wel heeft hij over een enkel onderwerp schriftelijk nog iets verklaard maar wilde hij geen zaaksinhoudelijke vragen meer beantwoorden. De rechtbank heeft [persoon 1] voor deze zaak op 21 juni 2017 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Dat vonnis is inmiddels onherroepelijk geworden.
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten in de zaak 13Biscoe is onderzoek gedaan naar andere personen rondom [persoon 1] , waarmee het onderzoek 13Quebec in deze zaak is begonnen. In dit onderzoek kwamen onder meer de zes medeverdachten in deze zaak naar voren, te weten [verdachte] (hierna: [verdachte] ), [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ) en [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ). Zij zijn allen op 6 november 2017 aangehouden en op dezelfde dag hebben doorzoekingen in onder andere hun woningen plaatsgevonden.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben zich aan de hand van hun schriftelijk requisitoir op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten hebben de officieren van justitie kort samengevat betoogd dat uit de camerabeelden van de [straat 1] van
8 en 9 november 2016, de vondsten in de woning van [persoon 1] aan het adres [adres 2] op 10 en 11 november 2016 en sporenonderzoek blijkt dat verdachte deze feiten samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [persoon 1] en [medeverdachte 5] heeft gepleegd en er voldoende bewijs is voor bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3 in de zaken van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] .
Dit bewijs is ook relevant voor hun deelname aan de criminele organisatie, zoals onder 4 is ten laste gelegd. In dat kader is verder van belang dat het procesdossier genoeg bewijsmateriaal bevat om wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte samen met alle medeverdachten heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Uit de in het requisitoir aangehaalde bewijsmiddelen moet volgen dat niet alleen sprake is geweest van een situatie waarin een min of meer vaste groep van personen duurzaam en gestructureerd actief is geweest, maar ook dat het oogmerk van dit samenwerkingsverband gericht is geweest op het plegen van de in de tenlastelegging genoemde misdrijven. De duurzaamheid van de criminele organisatie, en daarmee ook de tenlastegelegde periode, kan worden afgeleid uit het tijdsverloop, waarbij de startverklaring van [persoon 1] die eerder door de rechtbank als betrouwbaar is beoordeeld, als een eerste bewijsmiddel geldt. Dat sprake is van tijdsverloop wordt ondersteund door het aantreffen van drugsadministratie en het feit dat uit onderzoek is gebleken dat genoemde verdachten elkaar al langere tijd kennen. De duurzaamheid en de structuur van de organisatie blijken ook uit het feit dat de organisatie bleef doordraaien nadat twee prominente leden, [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] , na de aanhouding van [persoon 1] voor de duur van bijna een jaar naar het buitenland waren vertrokken. De bestendigheid van de organisatie blijkt ook uit gesprekken in de encrypted BQ Aquarius telefoon die in de woning van [medeverdachte 3] is inbeslaggenomen. Onderling gebruikten deelnemers bijnamen voor elkaar en werd er versluierd gesproken als het om verdovende middelen ging. Na terugkomst in Nederland in oktober 2017 gingen de werkzaamheden van de organisatie op dezelfde voet verder, tot op de dag van de aanhoudingen op 6 november 2017. Uit de bewijsmiddelen blijkt ook de structuur van de organisatie, waarbij de verdachten ieder een duidelijke rol hadden.
Wat betreft de onder 5 tenlastegelegde handel in verdovende middelen blijkt uit tap- en OVC-gesprekken duidelijk de betrokkenheid van [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bij de organisatie en de uitvoering van de drugshandel. Naast gesprekken over de handel in drugs, zijn er ook gesprekken die duiden op het gebruik van encrypted telefoons. Uit de BQ Aquarius telefoon valt op te maken dat [medeverdachte 3] veelvuldig contact heeft gehad met [verdachte] en dat onderling veelvuldig is gesproken over de handel in verdovende middelen, over de betalingen die daarmee verband houden en dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] de revue passeerden. Ook blijkt dat [medeverdachte 3] en [verdachte] financiële informatie uitwisselden, dat [medeverdachte 3] de financiële administratie bijhield en dat ze beiden [medeverdachte 2] kennen.
Ten aanzien van de feiten 6, 7 en 8 geldt dat bij de doorzoeking in de woning van [verdachte] op
6 november 2017 verscheidene pakketten met heroïne, cocaïne en hasjiesj en 23.000,- euro contant geld zijn aangetroffen en dat zich in de woning een verborgen ruimte bevond. Het bezit van de verdovende middelen en het witwassen van het geldbedrag en een in de woning van [verdachte] aangetroffen Rolex horloge kunnen bewezen worden verklaard. Omdat niet kan worden vastgesteld wat het gronddelict zou zijn, kan hier worden gesproken over voorwerpen afkomstig uit enig misdrijf.
Tot slot blijkt ten aanzien van feit 9 dat [verdachte] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] in de avond/nacht voorafgaand aan de aanhoudingen in de woning op het adres [adres 3] in [plaats] waren en dat daar gebruikershoeveelheden verdovende middelen zijn aangetroffen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aan de hand van zijn pleitnotities bepleit verdachte vrij te spreken van de aan hem onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde feiten en - conform de officieren van justitie - van het onder 6 tenlastegelegde witwassen van de Kia Rio personenauto. Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt.
De raadsman heeft verzocht de verklaring van [persoon 1] van 10 november 2016 uit te sluiten van het bewijs, omdat deze onbetrouwbaar is en omdat geen toetsing heeft kunnen plaatsvinden van deze verklaring doordat het inhoudelijk uitoefenen van het ondervragingsrecht feitelijk niet heeft kunnen plaatsvinden.
Ter onderbouwing van de voor de feiten 1, 2 en 3 bepleite vrijspraken is aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat verdachte zich bewust was van de verdovende middelen, wapens en geld die op het adres [adres 2] zijn gevonden. Voor wetenschap en beschikkingsmacht bij verdachte van deze goederen biedt het dossier onvoldoende bewijs.
Op de drugs is geen enkel dacty- of DNA-spoor van verdachte aangetroffen, terwijl dat wel valt te verwachten als verdachte zou hebben gehandeld vanuit die woning. Ook op de wapens en munitie is geen spoor van verdachte aangetroffen. Bovendien lagen deze in de logeerkamer, dus niet in het zicht in de woonkamer. Ook al zouden de tassen waarin de drugs zijn aangetroffen dezelfde tassen zijn als waarmee verdachte en [medeverdachte 1] op de camerabeelden zijn waargenomen, dan zegt het nog niks nu bijna een volle dag later in die tassen de drugs zijn gevonden. In de tussentijd kan daarmee van alles gebeurd zijn.
Het geld is aangetroffen in een gesloten kluis, in een doos in een slaapkamer en in een verborgen ruimte en lag dus evenmin in het directe zicht. Van verdachte is alleen een spoor aangetroffen op verplaatsbaar plastic folie om het geld, maar niet op het geld zelf.
Dat verdachte pas op de zitting een verklaring heeft afgelegd, is geen onbegrijpelijke keuze in een situatie waarin verdachte bevriend is met medeverdachten. Het is bovendien nog maar de vraag wat voor onderzoek er verricht had kunnen worden als hij zijn verklaring dat hij wel eens in die woning van zijn vriend/kennis kwam in een eerder stadium had afgelegd.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde is aangevoerd dat een vrijspraak voor het feitencomplex op het adres [adres 2] zou betekenen dat weinig overblijft aan bewijs voor de deelname aan een criminele organisatie. De verklaring van [persoon 1] , waaruit volgt dat verdachte één van de werkers zou zijn, wordt niet gestaafd door het dossier. Van de gesuggereerde geoliede machine of een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband kan niet worden gesproken.
Voor de onder 5 tenlastegelegde handel in verdovende middelen geldt dat dit feit enkel is gebaseerd op tap- en OVC-gesprekken en de interpretatie daarvan. Geen enkele transactie is daadwerkelijk gezien, niets is in beslag genomen en niemand kan met zekerheid vaststellen waarover het precies gaat in deze gesprekken. De gesprekken zijn dan ook te vaag om tot een bewezenverklaring te komen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
De bruikbaarheid van de verklaring van [persoon 1]
De rechtbank acht de eerste verklaring (startverklaring) van [persoon 1] geloofwaardig en betrouwbaar en zal deze onverkort gebruiken bij de beoordeling van het tenlastegelegde. Het verzoek van de raadsman om de verklaring van [persoon 1] uit te sluiten van het bewijs wordt afgewezen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Er is weliswaar sprake van schending van het verdedigingsrecht van artikel 6, lid 3 EVRM omdat de verdediging in de gelegenheid is gesteld het ondervragingsrecht uit te oefenen, maar [persoon 1] niet daadwerkelijk direct en adequaat heeft kunnen ondervragen aangezien hij zich op alle vragen heeft verschoond. Toch mag de eerste verklaring van [persoon 1] bij het bewijs meegewogen worden, omdat de rechtbank met het Openbaar Ministerie van oordeel is dat voldoende steunbewijs aanwezig is in het dossier voor de verklaring van [persoon 1] dat er een organisatie was die zich bezighield met drugshandel. Zoals ook blijkt uit het Vidgen-arrest, kan een getuigenverklaring ondanks schending van het ondervragingsrecht voor het bewijs gebezigd worden indien steunbewijs aanwezig is.
[persoon 1] heeft in zijn eerste verklaring bij de politie op 10 november 2016 verklaard dat hij deel uitmaakte van een geoliede machine, bestaande uit bazen en werkers. Hij heeft in die verklaring geen namen genoemd en in die zin de verdachten in deze zaak niet direct belast. De namen van de verdachten in de zaak 13Quebec zijn naar aanleiding van onderzoeksresultaten bekend geworden. Ter zitting van 22 juni 2020 heeft [persoon 1] in zijn eigen zaak voor het eerst (schriftelijk) verklaard dat hij op het adres [adres 2] paste voor een groep Hindoestanen die de spullen daar zou hebben achtergelaten. Daarnaast heeft hij verklaard dat zijn medeverdachten niets te maken hebben met en ook niets wisten van de in zijn woning aangetroffen drugs, wapens of geld. Ter zitting heeft [persoon 1] zijn verklaring verder niet willen toelichten of onderbouwen. Zijn ter zitting afgelegde verklaring is op schrift ter zitting overgelegd. Die verklaring is vervolgens in de dossiers van de medeverdachten gevoegd.
De rechtbank acht deze op de zitting afgelegde verklaring, waarin [persoon 1] de medeverdachten kennelijk ‘uit de wind wil houden’, niet betrouwbaar gezien de inhoud van de bewijsmiddelen die in dit vonnis per feit nader zullen worden besproken.
De rechtbank is in het vonnis van 21 juni 2017 al uitgegaan van de juistheid van de eerste verklaring van [persoon 1] . Sinds die tijd heeft [persoon 1] weliswaar nuances aangebracht in zijn eerdere verklaring, waartoe hij kennelijk redenen had, maar dat laat onverlet dat zijn eerste verklaring wordt ondersteund door de onderzoeksresultaten in de zaak 13Quebec. [persoon 1] heeft met die eerste verklaring, waarin hij geen enkele naam heeft genoemd en niemand direct heeft belast, de politie op een spoor gezet en de politie is met een zelfstandig onderzoek op de medeverdachten in deze zaak gekomen. Dat maakt dat de rechtbank de eerste verklaring van [persoon 1] geloofwaardig en betrouwbaar vindt en deze onverkort gebruikt voor het bewijs.
Dat [persoon 1] ten tijde van zijn eerste verklaring ‘doorgesnoven’ zou zijn, zoals de raadsman heeft betoogd, maakt dit niet anders. Ten eerste is dit niet komen vast te staan. En zou hiervan sprake zijn geweest, dan wil dat nog niet zeggen dat de verklaring in zijn algemeenheid ongeloofwaardig of onbetrouwbaar is en doet dat ook niet af aan de verdere onderzoeksbevindingen.
3.4.2
De interpretatie van OVC- en tapgesprekken
De rechtbank is met de raadsman en de officieren van justitie van oordeel dat behoedzaam omgegaan dient te worden met de interpretatie van OVC- en tapgesprekken. Het Gerechtshof [plaats] heeft in het Alpamayo-arrest (ECLI:NL:GHAMS:2012:BZ0303) over de interpretatie van OVC- en tapgesprekken het volgende overwogen:
“Wanneer het ten aanzien van de betekenis van het gesproken (en afgeluisterde) woord in overwegende mate aankomt op de uitleg en interpretatie daarvan is het risico op een verkeerd begrip daarvan aanwezig. Die door het hof te betrachten behoedzaamheid brengt mee dat aan afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken, gedragingen en gebeurtenissen de door de advocaat-generaal voorgestelde duiding slechts dán kan worden gegeven wanneer de inhoud en het onderling verband daarvan en het verband met andere te bezigen bewijsmiddelen daartoe voldoende basis bieden. Meer in het bijzonder zal het hof hebben na te gaan of de voor het bewijs te bezigen verslagen van die telefoongesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie en de kring van deelnemers aan die gesprekken in een met het oog op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst. Bij dat onderzoek kan betekenis worden toegekend aan hetgeen overigens ten aanzien van één of meer van die deelnemers is gebleken, meer in het bijzonder over diens betrokkenheid op de één of andere wijze bij de stof die in de beschuldiging centraal staat, te weten cocaïne. Voorts kan het hof onder omstandigheden en in het licht van overig voorhanden bewijs ten bezware van de verdachte conclusies trekken uit zijn zwijgen of niet-verifieerbaar verklaren naar aanleiding van aan hem gestelde vragen over de inhoud van door hem gevoerde telefoongesprekken.
Het hof voegt hieraan nog toe dat het resultaat van deze in zoverre terughoudende wijze van beoordelen kan zijn, dat niet valt te reconstrueren wat het feitelijke substraat van de voor het bewijs te bezigen telefoongesprekken is geweest. Daarbij valt te denken aan een niet uit de gesprekken af te leiden rolverdeling of nauwkeurige omlijning van de bijdrage van elk van de betrokkenen. Onder omstandigheden hoeven deze situaties niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring, namelijk indien uit de inhoud van de gesprekken voldoende blijkt van een betekenisvolle bijdrage van de verdachte ten laste van wie de bewezenverklaring wordt uitgesproken.”
De rechtbank is in het licht van voorgaande overweging van oordeel dat ook in dit geval de nodige behoedzaamheid in acht moet worden genomen. In afwijking van de casus in het voorgaande aangehaalde arrest, waar het bewijs enkel uit versluierde gesprekken bestond, zijn de afgeluisterde en opgenomen gesprekken in dit dossier deels versluierd, maar deels ook openlijk gevoerd. Op zich kunnen deze gesprekken niet als voldoende redengevend worden beschouwd, maar het dossier bevat daarnaast ook ander bewijs. In onderling verband daarmee bezien en in chronologie beschouwd, kunnen die gesprekken niet anders begrepen worden dan zoals zij in het dossier zijn geïnterpreteerd. De omstandigheid dat verdachte op vragen over die gesprekken geen opheldering heeft gegeven, draagt daar ook aan bij.
3.4.3
Deelname aan criminele organisatie en handel in verdovende middelen (feiten 4 en 5)
De rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn vervat, waaronder de bewijsmiddelen die zijn gebruikt voor de overige bewezenverklaarde feiten, en gelet op wat hierna wordt overwogen, van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte in de tenlastegelegde periode samen met in ieder geval [persoon 1] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van drugsdelicten en witwassen (feit 4).
Ook acht de rechtbank op grond van de wettige bewijsmiddelen en de volgende overwegingen bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] heeft gehandeld in verdovende middelen (feit 5).
3.4.3.1 Juridisch kader deelname aan criminele organisatie
Volgens vaste jurisprudentie wordt onder een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) respectievelijk (het huidige) artikel 11b Opiumwet verstaan een samenwerkingsverband van ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en dat de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Evenmin is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven.
3.4.3.2 Duurzaamheid en structuur
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt een beeld naar voren van een gestructureerd samenwerkingsverband van in ieder geval zeven personen dat zich gedurende geruime tijd heeft beziggehouden met verschillende vormen van criminaliteit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Bij de doorzoekingen op 10 en 11 november 2016 in de woning van [persoon 1] op het adres [adres 2] zijn onder andere grote hoeveelheden cocaïne en heroïne, wapens en munitie en grote geldbedragen, deels in een verborgen ruimte, aangetroffen en inbeslaggenomen. Daarnaast is administratie aangetroffen die in het onderzoek gerelateerd wordt aan de handel in verdovende middelen. Een opvallend voorbeeld hiervan is dat in de administratie de aanduiding ‘F12’ staat en dat op bepaalde in de woning aangetroffen drugs de stempel ‘F12’ zit. Ook zijn geldtelmachines en een cocaïnepers aangetroffen en inbeslaggenomen.
Bij de eerste doorzoeking op het adres [adres 2] op 10 november 2016 werden een Nederlandse identiteitskaart en een Nederlands rijbewijs aangetroffen van [medeverdachte 1] .
Op dit adres zijn ook sporen aangetroffen.
Op een 500,- euro biljet zat een spoor van een handpalm van [medeverdachte 1] . Ook is een vingerafdruk van [medeverdachte 1] aangetroffen op een zwarte plastic tas in deze woning waar cocaïne in zat. DNA van [medeverdachte 1] zat op zes handvatten van tassen met verdovende middelen, elastiekjes waarmee bankbiljetten waren verbonden, de drinkrand van een pakje melk en een sigarettenpeuk.
Op transparante plastic verpakking van geld is een vingerafdruk van [verdachte] gevonden. Ook is zijn DNA aangetroffen op de drinkrand van een flesje frisdrank en een peuk van een sigaret.
Een bloedspoor van [medeverdachte 4] zat aan de buitenzijde van een Albert Heijn tas waarin wapens werden aangetroffen en zijn DNA zat op een sigarettenpeuk.
Ook van [medeverdachte 5] is DNA aangetroffen, te weten op een sigarettenpeuk.
In de administratie die in de woning van [persoon 1] lag, zijn dactyloscopische sporen gevonden van onder anderen [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] .
In de mobiele telefoon Samsung SM-G361H met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , afkomstig uit de fouillering van [persoon 1] , bleken data (e-mailgegevens) te zitten die horen bij [medeverdachte 1] . In deze telefoon zaten onder andere de volgende contacten: [verdachte] : [telefoonnummer 2] , [medeverdachte 2] : [telefoonnummer 3] , [medeverdachte 1] : [telefoonnummer 4] , [persoon 2] : [telefoonnummer 5] en [contact] : [telefoonnummer 6] . Deze (bij)namen zijn in het onderzoek toegeschreven aan respectievelijk [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ), vriendin van [medeverdachte 5] . De nummers van [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [persoon 2] kwamen ook voor in de onder [persoon 1] inbeslaggenomen LG telefoon. Uit de historische telecomgegevens van het al genoemde telefoonnummer [telefoonnummer 1] , in gebruik bij [persoon 1] , is gebleken dat hij in de periode van 3 tot en met 10 november 2016 contact heeft gehad met [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [persoon 2] .
Uit de historische telefoongegevens van telefoonnummers in de bij de eerste doorzoeking inbeslaggenomen LG en de bovengenoemde Samsung telefoons kwam als gemeenschappelijk contact het nummer [telefoonnummer 7] naar voren. Dit nummer, dat op naam stond van [medeverdachte 4] , was ook een contact van nummer [telefoonnummer 8] van vermoedelijk [persoon 1] . De gebruiker van nummer [telefoonnummer 7] wordt als overkoepelend contact gezien in het onderzoek 13Quebec.
In de woning van [persoon 1] is tevens een Turks bankboekje aangetroffen waaruit blijkt dat [medeverdachte 4] op 30 juli 2015 voor 1.350,- euro aan Turkse lira op de rekening van [persoon 1] heeft gestort.
Op de camerabeelden van de [straat 1] is gezien dat op 6 november 2016 een man die is herkend als [medeverdachte 4] rond 20:45 uur de flat binnenliep. Rond 20:55 uur kwam een man die is herkend als [medeverdachte 5] het gebouw binnen en stapte uit de lift op de eerste verdieping. Rond 23:45 uur verlieten zij de flat samen met een man die is herkend als [verdachte] .
Op 8 november 2016 zijn op de camerabeelden drie mannen gezien die zijn herkend als [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . Gezien is dat rond 22:00 uur [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] de toegangshal van de flat binnenliepen en dat rond 23:00 uur [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en een onbekende man de centrale hal weer uitliepen. Op de camerabeelden van 9 november 2016 zijn twee mannen gezien die zijn herkend als [verdachte] en [medeverdachte 1] . Deze mannen zijn met boodschappentassen van de Lidl en Albert Heijn en een rolkoffer rond 20:30 uur in de lift gestapt en na het uitstappen in de richting van de woning van [persoon 1] gelopen. Deze tassen leken op de tassen in de woning van [persoon 1] waar de verdovende middelen de volgende dag in zijn aangetroffen.
Op 10 november 2016 is gezien dat de man die is herkend als [medeverdachte 1] rond 9:45 uur met een fiets en een grote zwarte tas op de eerste verdieping, waar perceel [nummer] is, in de lift is gestapt, op de begane grond is uitgestapt en het gebouw heeft verlaten. Later op de dag, rond 16:50 uur, is een man die is herkend als [verdachte] in de richting van de woning van [persoon 1] gelopen.
[medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] hebben op 10 november 2016, vlak na de inval in de [adres 2] , Nederland verlaten en hebben tot oktober 2017 in Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten (VAE) verbleven. Zij hebben daar heel veel geld uitgegeven, zoals ook blijkt uit een tapgesprek tussen [medeverdachte 5] en [persoon 2] waarbij laatstgenoemde klaagt over [medeverdachte 5] uitgaven-patroon. Opvallend is dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] ook in de periode dat zij in het buitenland verbleven salaris hebben ontvangen van [naam bedrijf BV 1] en [naam bedrijf BV 2] . Ook [verdachte] stond op de loonlijst van deze bedrijven. Ook is opvallend dat zowel [medeverdachte 5] als [verdachte] op 22 januari 2017 beiden naar de VAE zijn gereisd. Op 5 april 2017 is [verdachte] vanuit Marokko naar Nederland gekomen, waarna [medeverdachte 1] op 7 april 2017 naar Marokko is vertrokken. Uit observaties is gebleken dat [medeverdachte 1] zich tot die tijd vanaf de inval in de [adres 2] heeft schuilgehouden. Hij heeft op 15 november 2016 zijn auto, een Peugeot Partner, van de hand gedaan.
Uit observaties is verder gebleken dat [verdachte] en [medeverdachte 2] in de periode van 11 april 2017 tot en met 6 juli 2017 meermalen samen zijn gezien, onder andere in de Kia Rio, in gebruik bij [verdachte] en onder hem in beslag genomen, met kenteken [kenteken 1] en in de kaaswinkel ‘ [naam winkel] ’. Deze winkel was van [medeverdachte 2] en [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ),
de ex-vriendin van [medeverdachte 5] . Op laatstgenoemde datum hadden [verdachte] en [medeverdachte 2] een ontmoeting met een onbekende man.
Binnen het onderzoek 13Quebec zijn diverse taplijnen aangesloten en uitgeluisterd. Ook zijn de gesprekken in de al genoemde Kia Rio gedurende een periode opgenomen en uitgeluisterd. Daarbij gaat het om de volgende gebruikers – met hun uit het onderzoek gebleken bijnamen – en telefoonnummers:
[medeverdachte 5] , bijnamen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 5] , [telefoonnummer 9] , [telefoonnummer 10] , [telefoonnummer 11] , [telefoonnummer 12] , [telefoonnummer 13] en [telefoonnummer 14] ; [persoon 2] , bijnaam [persoon 2] , [telefoonnummer 5] ; [verdachte] , bijnamen [verdachte] , [verdachte] , [verdachte] en [verdachte] , [telefoonnummer 24] , [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 15] ; [medeverdachte 1] , bijnaam [medeverdachte 1] , [telefoonnummer 16] ; [medeverdachte 2] , bijnamen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 2] , [telefoonnummer 17] , [telefoonnummer 3] , [telefoonnummer 18] en [telefoonnummer 19] en [medeverdachte 3] , [telefoonnummer 20] .
Uit de opgenomen communicatie in de periode van 28 maart 2017 tot en met 21 oktober 2017 blijkt onder andere dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] de beschikking hadden over een encrypted telefoon, dat regelmatig gebruik werd gemaakt van encrypted mails, dat [medeverdachte 3] telefonisch contact heeft gehad met [medeverdachte 5] in Turkije, dat [medeverdachte 5] en [persoon 2] spraken over [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) en [verdachte] ( [verdachte] ) en dat [medeverdachte 2] en [verdachte] kennelijk contact hadden met [medeverdachte 5] , dat er regelmatig contact was tussen [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] , dat [medeverdachte 3] een auto van [medeverdachte 2] op zijn naam heeft gehad en dat vaak versluierd werd gesproken over de handel in drugs/blokken cocaïne en over prijzen.
Uit tapgesprekken van telefoonnummer [telefoonnummer 7] van [persoon 4] , echtgenote van [medeverdachte 4] , is naar voren gekomen dat haar man de gebruiker is van de telefoonnummers [telefoonnummer 21] , met de landcode van de Verenigde Arabische Emiraten, en [telefoonnummer 22] , met de landcode van Turkije. Aan [medeverdachte 4] wordt de bijnaam [medeverdachte 4] gekoppeld. Bij de aanhouding van [medeverdachte 4] is bij hem een telefoon met nummer [telefoonnummer 23] inbeslaggenomen.
Blijkens OVC- en tapgesprekken hebben de verdachten ook na de doorzoekingen aan het adres [adres 2] contact met elkaar gehouden en zijn gesprekken gevoerd over de handel in drugs en over het gebruik van encrypted telefoons. [medeverdachte 2] lijkt daarbij [verdachte] aan te sturen en hem aanwijzingen te geven om Sky telefoons te halen. [medeverdachte 2] lijkt ook [medeverdachte 3] aan te sturen en gebruik te maken van zijn hulp, zo blijkt uit de gesprekken. Daar blijkt ook uit dat bepaalde zaken met ‘ [medeverdachte 4] ’ moeten worden afgestemd. [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] hebben het in de gesprekken over prijzen, kwaliteit en hoeveelheden, waarbij het aannemelijk is dat deze gesprekken over drugs gaan. [verdachte] was blijkens een OVC-gesprek op de hoogte van de verblijfplaatsen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] nadat zij Nederland hadden verlaten.
Op 6 november 2017 is het portiek van de [adres 3] in [plaats] , waar [medeverdachte 5] , [medeverdachte 2] , [verdachte] en [medeverdachte 3] volgens tapgesprekken en peilgegevens op wisselende momenten regelmatig waren, geobserveerd tussen 4:00 uur en 5:45 uur. Omstreeks 4:05 uur stonden in de nabijheid van dat portiek onder andere een Mercedes met kenteken [kenteken 2] en een Mercedes met kenteken [kenteken 3] , die later onder respectievelijk [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] zijn inbeslaggenomen. Ongeveer een kwartier later stapten vijf personen, mannen en vrouwen, uit het portiek. [medeverdachte 4] stapte in zijn Mercedes. Ongeveer tien minuten later ging [medeverdachte 5] met een sleutel de woning aan de [adres 4] binnen en ongeveer vijf minuten daarna werd gezien dat de Mercedes van [medeverdachte 4] leeg geparkeerd stond voor zijn woning aan de [straat 2] . Ongeveer een half uur later, rond 5:15 uur, zijn leden van het Arrestatie Team deze woningen binnengevallen. Ook zijn er invallen gedaan in de woningen van [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Alle zes verdachten zijn aangehouden en hun woningen zijn doorzocht. Ook heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan de [adres 3] . De auto’s van de verdachten zijn eveneens doorzocht.
In de woningen van [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] zijn (hard)drugs gevonden en inbeslaggenomen. In de auto van [medeverdachte 4] is ook heroïne gevonden. In de woning aan de [adres 3] zijn eveneens verschillende soorten drugs aangetroffen. Ook zijn onder de verdachten luxe horloges en auto’s inbeslaggenomen. Daarnaast zijn in de woningen van [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 3] grote geldbedragen gevonden. In de woningen van [verdachte] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] zijn verborgen ruimtes gevonden. In de ruimtes van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] zat geld. [medeverdachte 3] had ook een geldtelmachine.
In de woningen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zijn dezelfde soort foto’s gevonden waar de verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [persoon 1] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] in verschillende samenstellingen maar ook allemaal samen op staan.
In de woningen van de verdachten zijn ook encrypted telefoons gevonden, waarbij die van [medeverdachte 3] , een BQ Aquarius, digitaal kon worden onderzocht. Uit dat onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 3] de gebruiker van deze telefoon was. Het laatste bericht in deze telefoon was van
5 op 6 november 2017, kort voor de aanhoudingen van de verdachten.
Uit de e-mailberichten is op te maken dat werd gewerkt met tokens, die hoofdzakelijk zijn opgedeeld in twee letters gevolgd door tien cijfers en veelvoudig gebruikt worden in het ondergronds bankieren. Dergelijke tokens zijn zowel in de encrypted BQ Aquarius telefoon als in de papieren administratie van [medeverdachte 3] aangetroffen. Uit de BQ Aquarius in samenhang met de papieren administratie blijkt van uitgaande contanten van € 1.275.010,00 en van inkomende contanten van € 100.000,00. Ook komen bedragen, getallen en (bij)namen overeen met de aantekeningen die in de woning van [medeverdachte 3] zijn gevonden. Daarnaast staat daarin meermalen het woord ‘balance’. Verder blijken bepaalde gebeurtenissen overeen te komen met de aantekeningen zoals aangetroffen bij [medeverdachte 3] .
In de BQ Aquarius staan onder andere de contacten: [verdachte] , [medeverdachte 5] , [verdachte] , [verdachte] , [verdachte] , [verdachte] en [verdachte] . [verdachte] is een bijnaam van [verdachte] , [medeverdachte 5] is een bijnaam van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] is een bijnaam van [medeverdachte 4] . De namen [verdachte] , [verdachte] en [verdachte] komen ook voor in de administratie die in de [adres 2] is aangetroffen. Met deze telefoon zijn onder anderen met [medeverdachte 4] , [verdachte] en [medeverdachte 5] chat- en/of e-mailgesprekken gevoerd.
In een e-mailwisseling tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zegt [medeverdachte 3] dat [medeverdachte 4] te veel PGP-toestellen heeft. Bij [medeverdachte 4] is een aantal BlackBerry telefoons inbeslaggenomen.
Met [medeverdachte 5] zijn berichten gewisseld tussen 27 oktober 2017 en 5 november 2017. Er is onder andere gesproken over een systeem opzetten in België of Duitsland om blokken te sturen naar Australië. In het vervolg wordt gesproken over hoe ze dat het beste kunnen doen, over persen en het met een sticker beplakken, zodat ze gelijk aan de tegel zijn en over hoeveel het zou gaan kosten. [medeverdachte 5] geeft aan dat hij toevallig 'bruin' van hen in handen heeft gehad en dat het net een iPad was. [medeverdachte 3] geeft aan dat de afmetingen en 'alles' gelijk moeten zijn, want als het door de scan gaat, mag het niet afwijken en dat ze het moeten testen per vliegtuig. [medeverdachte 5] zegt: "Ik zet bedrijf op naam van inbreker. Die in me huis had ingebroken." Ook is gesproken over het verzamelen van informatie door [medeverdachte 3] voor [medeverdachte 5] omdat [medeverdachte 5] daar slecht in zou zijn. In een van de berichten tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] is gesproken over een fruitbedrijf met ‘ [bijnaam 1] ’ en er zijn zoekslagen over het verschepen van containers fruit. Daarmee lijkt [medeverdachte 3] de informatiepositie van de organisatie te onderhouden en informatie te verschaffen. Daarnaast is in een bericht door [medeverdachte 5] gezegd dat ‘ [persoon 2] ’ misschien naar een feest komt.
Uit de berichten tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] , gewisseld tussen 29 oktober 2017 en
5 november 2017, blijkt dat [verdachte] toen contact had met zowel [medeverdachte 5] als [medeverdachte 2] .
In de woningen van [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] zijn ten slotte schriften en aantekeningen aangetroffen die overeenkomsten vertonen met de administratie die is gevonden in de [adres 2] . De overeenkomsten zien onder meer op de vermelde bijnamen, zoals ‘ [medeverdachte 5] ’, ‘ [medeverdachte 4] ’, ‘ [verdachte] ’ en ‘ [medeverdachte 2] ’, versluierde tekst, balansen, gelijksoortige registraties van hoeveelheden en bedragen en het gebruik van de letter ‘K’ voor 1000. De aantekeningen van [medeverdachte 3] stonden onder andere in een schrift van zijn werkgever [naam werkgever] en kwamen, volgens verklaringen van getuigen, niet overeen met de werkwijze van dat bedrijf. In deze aantekeningen stonden ook data vermeld uit 2017 van de maanden mei tot en met september. Deze administratie lijkt die van de [adres 2] , schriften met daarop ‘Seizoen 16/17’, op te volgen. In de administratie van [medeverdachte 3] worden specifieke bedragen genoemd die herleid kunnen worden naar de tokens in de onder hem inbeslaggenomen BQ Aquarius telefoon. Daar blijkt ook uit dat balansen werden gestuurd naar [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . Daaruit volgt dat de organisatie toen nog steeds onder hun supervisie fungeerde. Uit deze administraties is af te leiden dat de aantekeningen betrekking hebben op kilo’s en drugs en dat deze zien op de handel in verdovende middelen. Uit de administratie op het adres [adres 2] is naar voren gekomen dat de prijs die voor een blok cocaïne werd gerekend meestal tussen de € 23.000,- en € 24.000,- lag.
Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er een samenwerkingsverband was tussen de verdachten. Wat betreft de duur van het samenwerkingsverband volgt de rechtbank de verklaring van [persoon 1] van 10 november 2016 dat de organisatie gedurende ongeveer drieënhalf jaar bezig was. Tussen januari 2013 en september 2016 hebben bovendien zes transacties plaatsgevonden tussen de bankrekeningen van [verdachte] en [medeverdachte 1] , wat een aanwijzing is dat de organisatie in januari 2013 al actief was. Daar komt bij dat [medeverdachte 5] tussen maart 2014 en april 2016 grote contante stortingen heeft gedaan op de bankrekening van zijn toenmalige eenmanszaak [naam inmanszaak] , waarbij opvalt dat de stortingen met grote coupures zijn gedaan. Bij twee stortingen zijn bijna alleen biljetten van 500,- euro gebruikt.
Na de inval in de [straat 1] is de organisatie doorgegaan, waarbij [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] op afstand hebben meegedaan. Toen alle verdachten (weer) in Nederland waren, heeft de organisatie haar werkzaamheden voortgezet tot en met de aanhoudingen van de verdachten op 6 november 2017. De tenlastegelegde periode kan gelet hierop bewezen worden.
Dat de organisatie gestructureerd was, blijkt naast de duur van het samenwerkingsverband uit het feit dat er een hiërarchie waar te nemen was met een bepaalde samenwerking en rolverdeling, dat onderling gecommuniceerd werd via versleuteld berichtenverkeer en versluierd taalgebruik, dat bij een aantal verdachten encrypted telefoons zijn aangetroffen en dat uit het berichtenverkeer van een van de encrypted telefoons blijkt dat over schijnbaar criminele zaken werd gecommuniceerd.
3.4.3.3 Oogmerk
De rechtbank acht niet bewezen dat de organisatie als oogmerk het plegen van wapendelicten had, aangezien dat onvoldoende is komen vast te staan, nog daargelaten waar die wapenactiviteiten dan op gericht zouden zijn. Uit OVC- en tapgesprekken, noch uit observaties of ander bewijs is gebleken dat de organisatie zich met (vuur)wapengerelateerde delicten bezighield. Het aantreffen van vuurwapens en munitie op het adres [adres 2] maakt nog niet dat deze door de organisatie werden gebruikt bij haar activiteiten als zodanig. Daarvan is niet gebleken. Daarom wordt verdachte van dit onderdeel vrijgesproken.
Wel acht de rechtbank, gelet op bovenstaande overwegingen, de hierna volgende overwegingen ten aanzien van het witwassen en de daarbij behorende bewijsmiddelen, en gelet op de in de woningen van verdachten aangetroffen drugs, geldbedragen en goederen, bewezen dat het oogmerk van de criminele organisatie gericht was op het plegen van drugsdelicten en witwassen.
De rechtbank acht niet bewezen dat het oogmerk van de organisatie gericht was op gewoontewitwassen. De aard en omvang (duur) van de witwashandelingen zijn immers niet zodanig dat gesproken kan worden van gewoontewitwassen. De rechtbank zal verdachte hiervan vrijspreken.
3.4.3.4 Deelneming/rol van verdachte
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte gedurende de gehele tenlastegelegde periode betrokken was bij de activiteiten van de organisatie als een van de werkers. Zijn rol bestond er daarbij uit dat hij de verdovende middelen vervoerde, afleverde, bewaarde en deze liet testen.
3.4.3.5 Handel in verdovende middelen
Uit het voorgaande blijkt tevens dat verdachte zich in de tenlastegelegde periode samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne, heroïne en hasj.
3.4.4
Aanwezig hebben van harddrugs (feit 1) en witwassen van geldbedragen (feit 2) op het adres [adres 2] en vrijspraak van het voorhanden hebben van wapens en munitie op het adres [adres 2] (feit 3)
De rechtbank is op grond van de wettige bewijsmiddelen van oordeel dat het bezit van de tenlastegelegde hoeveelheden cocaïne en heroïne in de woning van [persoon 1] aan de [adres 2] door verdachte, [persoon 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] bewezen kan worden (feit 1).
Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met [persoon 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] de in de woning van [persoon 1] aangetroffen geldbedragen heeft witgewassen (feit 2).
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van de vuurwapens en munitie in de woning van [persoon 1] (feit 3) en zal verdachte daarvan vrijspreken. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Vastgesteld kan worden dat verdachte regelmatig bij [persoon 1] over de vloer kwam. Nergens blijkt echter dat verdachte ook wetenschap had van en de beschikkingsmacht had over de wapens en munitie in de woning van [persoon 1] . In OVC- en tapgesprekken komt niet naar voren dat is gesproken over wapens of wapengebruik of iets anders wat erop zou kunnen duiden dat verdachte bekend was met de aanwezigheid bij [persoon 1] van die wapens en munitie.
3.4.4.1 Aanwezig hebben van harddrugs [adres 2]
Op het adres [adres 2] zijn grote hoeveelheden cocaïne en heroïne inbeslaggenomen. Zoals hiervoor is overwogen, zijn sporen van verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] in deze woning aangetroffen. [persoon 1] is bij vonnis van deze rechtbank van 21 juni 2017 al onherroepelijk veroordeeld voor het bezit van deze verdovende middelen. De rechtbank heeft in dat vonnis vastgesteld dat hij dit feit samen met anderen heeft gepleegd. Ook in deze zaak komt de rechtbank tot dit oordeel, namelijk dat [verdachte] , [persoon 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] in ieder geval de tenlastegelegde hoeveelheden cocaïne en heroïne in de woning van [persoon 1] opzettelijk aanwezig hebben gehad. De betrokkenheid van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] blijkt uit de camerabeelden van de [straat 1] waarop zij te zien zijn - in geval van [verdachte] en [medeverdachte 1] onder andere met tassen gelijk aan de tassen waarin de verdovende middelen zijn aangetroffen - en uit het forensisch onderzoek, waaruit is gebleken dat hun DNA- en/of dactyloscopische sporen zijn aangetroffen op verschillende relevante plaatsen en goederen in de woning van [persoon 1] , zoals hiervoor onder 3.4.3.2 is overwogen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat ook [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] wetenschap hadden van de aanwezigheid van die verdovende middelen en daar ook beschikkingsmacht over hadden.
Wat betreft de wetenschap van [verdachte] is tevens het tapgesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] van 10 juni 2017 van belang, waarin [medeverdachte 3] onder meer zegt: “Ik heb niet eens winst gepakt op die blok. Want toen was die tijd dat alles toen weg was bij jou. Had ik hem bij [bijnaam 2] gepakt (…), hij had gewoon 25 had hij hem gerekend. (…) ik had hem nog laten zien die PGP berichten, ik zeg is 25 brother. Ik zeg die andere jongens zijn leeg.” De rechtbank gaat er van uit dat dit gesprek gaat over het leeghalen van het adres [adres 2] tijdens de doorzoekingen op 10 en 11 november 2016.
3.4.4.2 Witwassen van geldbedragen [adres 2]
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot artikel 420bis Sr (HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, bevestigd in HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1137) volgt de volgende maatstaf:
Witwassen kan bewezen worden verklaard wanneer ofwel op grond van de beschikbare bewijsmiddelen een rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf waaruit de betreffende voorwerpen afkomstig zijn ofwel, indien dit verband niet kan worden gelegd, dat het op grond van vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank heeft hiervoor ten aanzien van feit 4 en feit 5 respectievelijk bewezenverklaard dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich richtte op het plegen van (hard)drugsdelicten en witwassen en dat hij heeft gehandeld in verdovende middelen. De rechtbank acht gelet daarop en op grond van de beschikbare bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de op het adres [adres 2] aangetroffen geldbedragen, zoals onder 2 is tenlastegelegd, van misdrijf afkomstig zijn.
Nu verdachte een deelnemer van bovengenoemde criminele organisatie was en ook heeft gehandeld in (hard)drugs, oordeelt de rechtbank dat het aangetroffen geld afkomstig was uit zijn eigen misdrijf. Op grond van de beschikbare bewijsmiddelen kan dus een rechtstreeks verband gelegd worden met bepaalde misdrijven van verdachte waaruit de geldbedragen afkomstig zijn. De rechtbank volgt de officieren van justitie daarom niet in hun visie, dat het aangetroffen geld afkomstig was uit enig misdrijf (van een derde).
Artikel 420bis, lid 1, onder b Sr: voorhanden hebben
Volgens vaste rechtspraak is bij het beantwoorden van de vraag of een verdachte op goede gronden kan worden verweten voorwerpen (waaronder geldbedragen) opzettelijk voorhanden en/of aanwezig te hebben gehad, van belang of de verdachte zich in meer of mindere mate daarvan bewust moet zijn geweest, dan wel zich daarvan bewust behoorde te zijn.
‘Voorhanden hebben’ veronderstelt feitelijke zeggenschap over het voorwerp, ook al is niet vereist dat het voorwerp zich in de fysieke nabijheid bevindt.
De rechtbank is gelet op de wettige bewijsmiddelen en de overwegingen onder 3.4.4.1 van oordeel dat verdachte wist van de aanwezigheid van de geldbedragen in de woning van [persoon 1] en van de criminele herkomst daarvan en dat hij daar ook zeggenschap over had. Bewezen kan daarom worden dat verdachte, [persoon 1] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] die geldbedragen hebben witgewassen door deze voorhanden te hebben. Gezamenlijk hebben deze verdachten dus dat geld dat onmiddellijk afkomstig was uit eigen misdrijf voorhanden gehad en hebben dat geld (deels verborgen) achtergelaten (gestasht) op het adres van [persoon 1] . Dit kan worden aangemerkt als een handeling die gericht is op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan.
3.4.5
Witwassen van geldbedrag en horloge (feit 6), aanwezig hebben van harddrugs (feit 7) en aanwezig hebben van softdrugs (feit 8) op het adres [adres 5]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in zijn woning aangetroffen Rolex horloge heeft witgewassen en het geldbedrag samen met de medeverdachten heeft witgewassen (feit 6). Ten aanzien van de Kia Rio is de rechtbank, met de officieren van justitie en de raadsman, van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor een veroordeling voor witwassen. Daarvan wordt verdachte partieel vrijgesproken.
Ook volgt een bewezenverklaring voor het samen met de medeverdachten opzettelijk aanwezig hebben van de in de woning van verdachte aangetroffen cocaïne en heroïne (feit 7) en hasj (feit 8).
3.4.5.1 Medeplegen
Ten aanzien van de geldbedragen en verdovende middelen die op de adressen van de verdachten zijn aangetroffen en die op de individuele tenlasteleggingen van de verdachten staan, gaat de rechtbank ervan uit dat sprake is van medeplegen van het bezit van die verdovende middelen, dan wel het witwassen van die geldbedragen, voor zover deze feiten bewezen kunnen worden verklaard en voor zover de hoeveelheden daarvan passen binnen de activiteiten van een criminele organisatie zoals deze. Nergens is gebleken dat de verdachten los van de organisatie ook eigen activiteiten verrichtten waaruit het bezit van die verdovende middelen en geldbedragen verklaard kan worden. Het is eerder aannemelijk dat het geld en de drugs van de organisatie door de leden van de organisatie, die handelden in gezamenlijke verantwoordelijkheid, op verschillende locaties, in hun woningen, werden bewaard. Daarmee kan vastgesteld worden dat verdachte de strafbare feiten met betrekking tot de drugs en het geld die op zijn adres en op de adressen van de medeverdachten zijn gevonden, heeft medegepleegd. Dit geldt niet voor de verdovende middelen die bij [medeverdachte 1] zijn aangetroffen, aangezien het daar ging om een gebruikershoeveelheid. Evenmin geldt dit voor de ketamine die bij [medeverdachte 2] is aangetroffen, omdat dit niet past binnen de activiteiten van de organisatie.
3.4.5.2 Witwassen van geldbedrag en horloge [adres 5]
De rechtbank acht, gelet op het in 3.4.4.2 geschetste juridische kader en wat daar is overwogen en gelet op de beschikbare bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat het geldbedrag en het Rolex horloge die in de woning van verdachte zijn aangetroffen, zoals onder 6 is tenlastegelegd, uit zijn eigen misdrijven afkomstig zijn en dat dus een rechtstreeks verband gelegd kan worden met bepaalde misdrijven van verdachte waaruit het geldbedrag en het horloge afkomstig zijn. De rechtbank volgt de officieren van justitie dan ook niet in hun visie, dat het aangetroffen geld en het horloge afkomstig zijn uit enig misdrijf (van een derde).
Artikel 420bis, lid 1, onder a Sr: verbergen en verhullen
Blijkens de wetsgeschiedenis van de Wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 606, tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en enkele andere wetten in verband met de strafbaarstelling van het witwassen van opbrengsten van misdrijven, hebben ‘verbergen’ en ‘verhullen’ als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid, onder a Sr betrekking op gedragingen die erop zijn gericht het zicht op - onder andere - de herkomst van voorwerpen te bemoeilijken. Die gedragingen moeten tevens geschikt zijn om dat doel te bereiken. Van ‘verhullen’ zal al sprake kunnen zijn als door bepaalde constructies een mistgordijn wordt opgeworpen dat weliswaar enig zicht op het voorwerp en de daarbij betrokken personen toelaat, maar het niet mogelijk maakt om met enige zekerheid de (legale) herkomst en de rechthebbende vast te stellen (zie het arrest van de Hoge Raad van 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:236).
In dit geval is de rechtbank van oordeel dat het door verdachte in zijn woning bewaren van het geldbedrag en het horloge niet aangemerkt kan worden als een verhullingshandeling in de zin van artikel 420bis, lid 1, onder a Sr.
Dat brengt met zich dat het onder 6, eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard en dat verdachte daarvan wordt vrijgesproken.
Artikel 420bis, lid 1, onder b Sr: voorhanden hebben
De rechtbank is, gelet op de wettige bewijsmiddelen en het onder 3.4.4.2 geschetste juridische kader ten aanzien van artikel 420bis, lid 1, onder b Sr, van oordeel dat wel bewezen kan worden dat verdachte samen met de medeverdachten het geldbedrag heeft witgewassen door dit voorhanden te hebben en dat verdachte het horloge heeft witgewassen door dit voorhanden te hebben, zoals onder 6, tweede cumulatief/alternatief is ten laste gelegd.
3.4.5.3 Aanwezig hebben van harddrugs [adres 5]
Op grond van de wettige bewijsmiddelen en de overweging in 3.4.5.1 kan bewezen worden verklaard dat verdachte de harddrugs die in zijn woning zijn inbeslaggenomen en na forensisch onderzoek cocaïne respectievelijk heroïne bleken te zijn, samen met de medeverdachten opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3.4.5.4 Aanwezig hebben van softdrugs [adres 5]
Ook kan op grond van de wettige bewijsmiddelen en de overweging in 3.4.5.1 bewezen worden verklaard dat verdachte samen met de medeverdachten de in zijn woning inbeslaggenomen hasj van ruim vijf kilo opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3.4.6
Aanwezig hebben van harddrugs op het adres [adres 3] (feit 9)
Bij de doorzoeking in de woning aan de [adres 3] in [plaats] op 6 november 2017 is geconstateerd dat verschillende soorten verdovende middelen in de woning waren uitgestald. Deze zijn inbeslaggenomen en bleken na forensisch onderzoek cocaïne en MDMA te zijn. Verdachte heeft ter zitting op 22 juni 2020 verklaard dat hij toen in die woning aanwezig was. De rechtbank gaat er op grond van de wettige bewijsmiddelen en de overwegingen hierover onder 3.4.3.2 van uit dat verdachte ook wist van deze verdovende middelen, die duidelijk in het zicht lagen. De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte deze samen met [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] , die ook in die woning waren, opzettelijk aanwezig heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II weergegeven bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
omstreeks 10 november 2016 op het adres [adres 2] te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad:
  • 25,986 kilo netto, 35,540 kilo bruto cocaïne en
  • 2,612 kilo netto, 12,650 kilo bruto heroïne en
  • 6,998 kilo netto, 19,50 kilo bruto cocaïne;
2.
omstreeks 10 november 2016 op het adres [adres 2] te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen geldbedragen, te weten:
  • 215.450,- euro en
  • 5.790,- euro en
  • 599.000,- euro
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
4.
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 6 november 2017 in Nederland en/of in Turkije en/of in Dubai tezamen en in vereniging met anderen heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, namelijk:
  • misdrijven als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, derde en vijfde lid en 11a Opiumwet en
  • witwassen zoals bedoeld in artikel 420bis Wetboek van Strafrecht,
welke organisatie bestond uit een groep samenwerkende personen, bestaande naast verdachte uit [persoon 1] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en andere personen;
5.
in de periode van 1 januari 2017 tot en met 6 november 2017 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of vervoerd:
  • hoeveelheden cocaïne en/of heroïne en
  • hoeveelheden hasj;
6.
op 6 november 2017 op het adres [adres 5] te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen een geldbedrag van 23.820 euro voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte en zijn mededaders wisten dat bovenomschreven geldbedrag onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
en
op 6 november 2017 op het adres [adres 5] te [plaats] , een voorwerp, te weten een Rolex horloge, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerp middellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
7.
op 6 november 2017 op het adres [adres 5] te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 1.099,4 gram cocaïne en 4,0 gram en 4,7 gram en 6,6 gram en 357,5 gram heroïne;
8.
op 6 november 2017 op het adres [adres 5] te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 5.039,6 gram en 92,8 gram hasj;
9.
op 6 november 2017 op het adres [adres 3] te [plaats] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad 13 tabletten, bevattende MDMA, en twee envelopjes en drie wikkels, bevattende MDMA en/of cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De rechtbank acht het onder 6, tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde partieel niet strafbaar en overweegt daartoe als volgt.
De tekst van art. 420bis Sr noch de wetsgeschiedenis staan eraan in de weg dat iemand die een in die bepaling omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens witwassen. Dit betekent echter niet dat elke gedraging die in art. 420bis, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de kwalificatie witwassen rechtvaardigt.
Met betrekking tot het witwassen door het voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, is in HR 26 oktober 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM4440) het volgende overwogen.
‘Ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, kan de vraag rijzen of een dergelijk enkel voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht “om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen”. Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.’
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van HR 8 januari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BX6910) aan deze overwegingen het volgende toegevoegd.
‘Met deze rechtspraak wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat. Daarom is beslist dat “indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd”. Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.’
In de arresten van 13 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2842) en 22 januari 2019 (ECLI:NL:HR:2019:78) heeft de Hoge Raad dit herhaald.
De automatische verdubbeling van strafbaarheid - die als ratio van de kwalificatie-uitsluitingsgrond kan worden gezien (‘zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen’) - is in deze zaak bij feit 6 aan de orde nu het gronddelict (bezit en handel in drugs) eveneens is ten laste gelegd, voldoende geduid en bewezen verklaard en het ten aanzien van het geldbedrag enkel om het voorhanden hebben daarvan gaat. De rechtbank heeft immers niet kunnen vaststellen dat verdachte één of meer handelingen heeft verricht die gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geldbedrag. Zodoende is er een grondslag voor toepassing van de kwalificatie-uitsluitingsgrond ten aanzien van het geldbedrag.
Dit geldt niet voor het voorhanden hebben van de in feit 2 genoemde geldbedragen, omdat het bij iemand anders onderbrengen van geldbedragen, te weten bij [persoon 1] , aangemerkt kan worden als een handeling die gericht is op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst daarvan.
De kwalificatie-uitsluitingsgrond geldt echter niet voor voorwerpen die middellijk afkomstig zijn uit enig zelf begaan misdrijf doordat direct uit het misdrijf afkomstige voorwerpen nadien zijn omgezet in andere voorwerpen (HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:702). Voorwaarde voor de kwalificatie-uitsluitingsgrond is dat het gaat om een voorwerp onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig. Zoals eerder uiteengezet, concludeert de rechtbank dat het geldbedrag onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstig is en dat het horloge middellijk uit eigen misdrijf afkomstig is, omdat de rechtbank aanneemt dat het horloge is gekocht met uit misdrijf verkregen geld. Dit betekent dat het onder 6 bewezenverklaarde voor zover dit het geldbedrag betreft partieel niet kan worden gekwalificeerd als strafbaar feit. Verdachte dient dan ook voor het onder 6 bewezen geachte partieel, voor het geldbedrag, te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De overige bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is ten aanzien van deze feiten niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren.
De officieren van justitie hebben daarbij de ernst van deze feiten benadrukt en meegewogen dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven. Hoewel verdachte niet eerder is veroordeeld voor dergelijke feiten, is het beeld ontstaan van de werkwijze van de organisatie en de individuele verdachten dat de overtuiging geeft dat dat samen zou kunnen hangen met de geraffineerdheid en de professionaliteit van de organisatie. Bij de strafeis is verder rekening gehouden met de rol van verdachte en de pleegperiode van het lidmaatschap van de criminele organisatie. Ten slotte is niet van persoonlijke omstandigheden van verdachte gebleken die in strafmatigende zin worden meegewogen in de strafeis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, in geval aan verdachte bij een eventuele veroordeling een straf wordt opgelegd, in strafmatigende zin rekening te houden met de relatief kleine rol die verdachte volgens de politie zou hebben als werker. De strafeis van acht jaren is fors vergeleken met de straf van [persoon 1] , een andere werker. De omstandigheid dat [persoon 1] openheid van zaken zou hebben gegeven, rechtvaardigt een dergelijke strafkorting bij hem niet, omdat hij in drie instanties verschillend heeft verklaard. Ook dient rekening gehouden te worden met het feit dat verdachte geen enkele keer met justitie in aanraking is gekomen en de omstandigheid dat hij zich keurig heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Hij heeft inmiddels een gezin met twee jonge kinderen en heeft laten zien dat hij structureel fulltime werkt. De gevorderde gevangenisstraf zou niet alleen baanverlies betekenen, maar ook een buitengewoon ellendige gezinssituatie.
De raadsman heeft ten slotte verzocht de schorsing niet op te heffen bij einduitspraak vanwege de hiervoor geschetste persoonlijke omstandigheden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met in ieder geval zes medeverdachten in deze zaak gedurende een periode van bijna vijf jaren deel uitgemaakt van een criminele organisatie die drugsdelicten en witwasfeiten pleegde. In dat kader heeft hij samen met een aantal medeverdachten gehandeld in soft- en harddrugs en zich ook schuldig gemaakt aan het bezit van grote hoeveelheden daarvan. Hij heeft daarnaast grote geldbedragen ( [straat 1] ) en een duur horloge met een criminele herkomst voorhanden gehad en zich daarmee schuldig gemaakt aan witwassen.
Criminele organisaties ondermijnen de rechtsorde en veroorzaken maatschappelijke onrust en financieel nadeel voor de samenleving. Strafbare feiten die gepleegd worden in een crimineel samenwerkingsverband, zoals drugsdelicten, leveren veel geld op voor alle personen die zitten in de lijn van de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de gebruikers. Voor de gebruikers kóst het alleen maar geld en hun gezondheid. Het gebruik van harddrugs levert een onaanvaardbaar gevaar op voor de volksgezondheid. De handel daarin gaat gepaard met overlast in de samenleving en het gebruik daarvan genereert op zijn beurt strafbare feiten.
Het risico dat ook aan maatschappelijk en/of lichamelijk zwakkeren wordt geleverd, voor wie het gebruik van harddrugs ernstige financiële, sociale en lichamelijke problemen kan opleveren, wordt daarbij uit winstbejag geheel op de koop toe genomen.
Daarnaast wordt door het witwassen van crimineel vermogen de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Witwassen vormt een aantasting van de legale economie en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, ook een bedreiging voor de samenleving.
De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt enerzijds bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde en anderzijds ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd. De organisatie waartoe verdachte behoorde, was een duurzaam en goed georganiseerd samenwerkingsverband, zoals onder meer is gebleken uit de aangetroffen administratie. Deze administratie geeft blijk van een omvangrijke, professionele en gestructureerde bedrijfsvoering van een zeer actieve organisatie waarin gedurende een aantal jaren heel veel geld omging. Gelet hierop kan niet anders geconcludeerd worden dan dat het handelen van de organisatie tot een grote mate van ontwrichting voor de samenleving en de openbare orde heeft geleid. Verdachte heeft als een van de werkers een actieve rol gehad binnen de organisatie als iemand die de drugs vervoerde, leverde en liet testen. Door de bewezenverklaarde feiten te plegen, heeft verdachte zijn eigen financieel gewin boven de veiligheid van heel veel mensen gesteld en de maatschappij bewust blootgesteld aan de risico’s gepaard gaand met het gebruik van harddrugs. Daarnaast heeft hij bijgedragen aan de aantasting van het legale economische verkeer. Gelet op het voorgaande is als reactie op het handelen van verdachte alleen een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats. Zijn proceshouding heeft daaraan in zijn nadeel bijgedragen.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. Het heeft namelijk te lang geduurd voordat er uitspraak wordt gedaan in deze zaak. Daardoor heeft verdachte onnodig lang in onzekerheid gezeten over de afdoening van de zaak. Ter compensatie van die onzekerheid krijgt hij een korting op de op te leggen straf.
In beginsel moet een strafzaak binnen twee jaar tot een afronding komen. Als beginpunt van de redelijke termijn neemt de rechtbank de aanhouding van verdachte en de doorzoeking van zijn woning op 6 november 2017. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat hij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel uiterlijk twee jaar later, op 6 november 2019, afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank doet pas op
31 augustus 2020 uitspraak. De redelijke termijn is dus met ongeveer tien maanden overschreden. Dat is een forse overschrijding die niet aan de verdediging te wijten is, maar vooral aan organisatorische en logistieke kwesties bij de rechtbank en het Openbaar Ministerie. Deze termijnoverschrijding dient consequenties te hebben in de vorm van enige compensatie in de strafmaat. De rechtbank acht een strafkorting van ongeveer vijf procent passend.
Gelet op alle genoemde omstandigheden, vindt de rechtbank als reactie op het bewezenverklaarde een gevangenisstraf van
84 maanden (zeven jaren)passend. In die zin wijkt de rechtbank in het voordeel van verdachte af van de eis van de officieren van justitie. De rechtbank komt overigens ook tot een bewezenverklaring van minder feiten dan door de officieren van justitie geëist en een partieel ontslag van rechtsvervolging. Met toepassing van de strafkorting voor de termijnoverschrijding zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van
80 maandenopleggen.
Over de (schorsing van de) voorlopige hechtenis overweegt de rechtbank dat verdachte in een zaak als deze waarin hij verdacht wordt van diverse ernstige strafbare feiten in een relatief vroeg stadium is geschorst. In menig vergelijkbare zaak blijven verdachten aanzienlijk langer in voorlopige hechtenis gedetineerd. Op dit moment ligt er een veroordelend vonnis met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, waarvan verdachte - als deze straf in stand blijft - na aftrek van het voorarrest, nog langere tijd komt vast te zitten. De vraag waarvoor de rechtbank zich nu gesteld ziet, is of verdachte nu al moet aanvangen met het uitzitten van zijn straf of dat hij geschorst kan blijven uit de voorlopige hechtenis tot het moment dat het oordeel in deze zaak onherroepelijk wordt. Verdachte is destijds op grond van zijn persoonlijke omstandigheden geschorst. Ook op dit moment heeft hij persoonlijke omstandigheden die zwaar wegen, maar wat de rechtbank betreft niet opwegen tegen het belang van het uitzitten van de nu opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Dit betekent dat de schorsing van de voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.

8.Het beslag

Blijkens de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 24 juni 2020 zijn onder verdachte de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Personenauto [kenteken 1] , KIA RIO 2013, Kl: Zwart, 5481277
2 1.00 STK Horloge, ROLEX, 5479061
3 Geld Euro 21800.00, 5479976
4 Geld Euro 1450.00, 5479990
6 1.00 STK Halsketting, Kl: goud, 5483218
8 Geld Euro 20.00, 5479066
9 Geld Euro 500.00, G5479982
10 Geld Euro 50.00, G5479887
11 1.00 STK Zaktelefoon, Kl: zwart, BQ, 5478952
12 1.00 STK Papier, 5479028
13 1.00 STK Verdovende Middelen, 5484332
14 1.00 STK Verdovende Middelen, 5484333
15 1.00 STK Verdovende Middelen, 5484348
16 1.00 STK Verdovende Middelen, 5484337
17 1.00 STK Verdovende Middelen, 5484351
18 1.00 STK Verdovende Middelen, 5484353
19 1.00 STK Verdovende Middelen, 5484356
20 1.00 STK Verdovende Middelen, 5484361.
Blijkens de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen van 5 juni 2020 is onder verdachte tevens het volgende voorwerp in beslag genomen:
5 1.00 STK Automaat, Kl: zwart, 5479067, geldtelmachine.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de onder 1, 2, 3, 4, 8, 9, 10 en 11 genoemde voorwerpen worden verbeurdverklaard, dat de onder 5, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18 19 en 20 genoemde voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer en dat het onder 6 genoemd voorwerp wordt geretourneerd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 genoemd voorwerp bepleit dit te bewaren ten behoeve van de rechthebbende, namelijk de echtgenote van verdachte, en heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de overige voorwerpen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Verbeurdverklaring
De onder 2, 3, 4, 8, 9, 10 en 12 inbeslaggenomen voorwerpen behoren aan verdachte toe en kunnen worden verbeurdverklaard.
Het onder 1 genoemd voorwerp, de personenauto Kia Rio, kan eveneens worden verbeurdverklaard. Deze auto behoort toe aan de echtgenote van verdachte en zij had kunnen weten dat deze auto een relatie had met het bewezenverklaarde. Verdachte heeft bij zijn criminele activiteiten immers veelvuldig gebruik gemaakt van deze auto en heeft zodoende met behulp daarvan het onder 4 en 5 bewezen geachte begaan. Daarom wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Het onder 2 genoemde horloge en de onder 3, 4, 8, 9 en 10 genoemde geldbedragen worden verbeurdverklaard omdat verdachte deze geheel of ten dele ten voordele van zichzelf kan aanwenden en deze geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder 4 en 5 bewezen geachte zijn verkregen.
Het onder 12 genoemde voorwerp wordt verbeurdverklaard, omdat met betrekking tot dat voorwerp het onder 4 en 5 bewezen geachte is begaan.
8.3.2
Onttrekking aan het verkeer
De voorwerpen onder 5, 11, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20 zijn aangetroffen in het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl zij kunnen dienen tot het voorbereiden of het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Daarom worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
8.3.3
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De onder 6 genoemde halsketting staat niet in relatie tot enig strafbaar feit, althans daarvan is uit het onderzoek niet gebleken. Daarom wordt deze bewaard ten behoeve van de rechthebbende, de echtgenote van verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 140 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10, 11 en 11b van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van de bewezen geachte feiten.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 en 6, eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 4, 5, 6, tweede cumulatief/alternatief, 7, 8 en 9 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1, 7 en 9 bewezen geachte telkens:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 2 en 6, tweede cumulatief/alternatief bewezen geachte telkens:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 4 bewezen geachte:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid, 10a, eerste lid, 11, derde en vijfde lid en 11a van de Opiumwet
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
Ten aanzien van het onder 5 bewezen geachte:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 8 bewezen geachte:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het onder 6, tweede cumulatief/alternatief bewezen geachte partieel niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ter zake daarvan.
Verklaart het onder 1, 2, 4, 5, 6, tweede cumulatief/alternatief voor het overige, 7, 8 en 9 bewezen geachte strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
80 (tachtig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 4, 8, 9, 10 en 12 genoemde voorwerpen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst onder 5, 11, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20 genoemde voorwerpen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het op de beslaglijst onder 6 genoemd voorwerp.
Heft op het bevel tot de schorsing van de voorlopige hechtenis. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter,
mrs. C.M. Degenaar en P.P.C.M. Waarts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 augustus 2020.
Mr. Van Dijk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.