ECLI:NL:RBAMS:2018:8156

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3493
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen en gezamenlijke huishouding zonder commerciële relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Frankrijk, en de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de herziening van zijn AOW-pensioen. De Svb had op 29 december 2017 besloten het pensioen van de eiser per 1 augustus 2001 te herzien naar de norm voor gehuwden/samenwonenden, omdat hij samen met een andere persoon op één adres zou wonen. Tevens vorderde de Svb een bedrag van € 19.062,93 terug wegens te veel ontvangen AOW-pensioen over de periode van augustus 2001 tot en met juli 2017. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij recht had op een AOW-pensioen naar de norm voor alleenstaanden, omdat er geen sprake zou zijn van een gezamenlijke huishouding met de andere persoon.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de woonsituatie van de eiser en de andere persoon beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de Svb terecht had vastgesteld dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, omdat de eiser en de andere persoon hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en er sprake was van wederzijdse zorg. De rechtbank oordeelde dat de financiële verstrengeling tussen de eiser en de andere persoon verder ging dan het delen van woonlasten, en dat er geen sprake was van een commerciële relatie. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, wat betekent dat de herziening van het AOW-pensioen en de terugvordering van het teveel ontvangen bedrag rechtmatig waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/3493

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] (Frankrijk), eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp),
en
de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder (hierna: de Svb)
(gemachtigde: J.Y. Van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2017 (het primaire besluit 1) heeft de Svb het pensioen van [eiser] op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) per 1 augustus 2001 herzien naar de norm voor gehuwden/samenwonenden.
Bij besluit van – eveneens – 29 december 2017 (het primaire besluit 2) heeft de Svb van [eiser] een bedrag van € 19.062,93 aan teveel ontvangen AOW-pensioen over de periode augustus 2001 tot en met juli 2017 teruggevorderd.
Bij besluit van 10 april 2018 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. [eiser] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De Svb heeft zich ook laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Op het formulier ‘Onderzoek Woonsituatie’ (hierna: OWS-formulier), door [eiser] ondertekend op 8 januari 2017, heeft [eiser] ingevuld dat hij op hetzelfde adres woont als [de persoon] (hierna: [de persoon] ). Daarnaast heeft [eiser] in het OWS‑formulier aangekruist dat [de persoon] ‘kostgever of verhuurder’ is en toegelicht dat sprake is van een notarieel huurcontract sinds 19 juli 2001. De Svb heeft vervolgens het formulier ‘onderzoek gezamenlijk huishouden’ aan [eiser] toegestuurd. Bij brief van 2 maart 2017 heeft [eiser] dit formulier ingevuld retour gestuurd aan de Svb. In dit formulier geeft [eiser] onder andere aan dat ‘ieder een contract heeft met een hulp in de huishouding’ en dat sprake is van gezamenlijke activiteiten, zoals koken, samen eten, elkaar verzorgen bij ziekte en samen op bezoek gaan/ontvangen. Naar aanleiding van dit formulier hebben twee toezichthouders van de Svb op 12 april 2017 een huisbezoek afgelegd aan het adres van [eiser] . [eiser] heeft de twee toezichthouders vrijwillig de woning binnengelaten en zij hebben gezamenlijk met hem het formulier ‘verklaring omtrent huisbezoek’ en het formulier ‘checklist gezamenlijke huishouding’ ingevuld.
2.1.
Bij het primaire besluit 1 heeft de Svb het AOW‑pensioen van [eiser] per 1 augustus 2001 herzien naar de norm voor gehuwden/samenwonenden, omdat hij vanaf 19 juli 2001 samen met een andere persoon op één adres woont en ieder een bijdrage levert aan het huishouden.
2.2.
Bij het primaire besluit 2 heeft de Svb van [eiser] een bedrag van € 19.062,93 aan te veel ontvangen AOW-pensioen over de periode augustus 2001 tot en met juli 2017 teruggevorderd.
2.3.
Bij het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard, omdat hij een gezamenlijke huishouding voert met [de persoon] . De Svb heeft toegelicht dat aan de vereisten van een gezamenlijke huishouding, namelijk het huisvestingscriterium en het zorgcriterium, is voldaan en dat geen sprake is van een commerciële relatie.
Standpunt van [eiser]
3.1.
[eiser] stelt dat hij vanaf 1 augustus 2001 recht heeft op een AOW‑pensioen naar de norm voor alleenstaanden. De Svb heeft ten onrechte geconcludeerd dat hij een gezamenlijke huishouding voert met [de persoon] . [eiser] levert geen financiële bijdrage van enige omvang aan het huishouden. [eiser] en [de persoon] zijn beiden volledig financieel zelfstandig. [eiser] en [de persoon] dragen ieder zelf de kosten voor de producten, de verzorging, de verzekeringen, de ziektekosten en de belastingen (met uitzondering van de woonbelasting). Daarnaast worden de gemaakte kosten voor privézaken niet gedeeld. Gelet op het voorgaande is geen sprake van een financiële verstrengeling. Daarnaast stelt [eiser] dat ook geen sprake is van zorg voor elkaar op andere wijze.
3.2.
[eiser] stelt subsidiair dat, indien wordt aangenomen dat sprake is van een gezamenlijke huishouding, sprake is van een commerciële relatie tussen hem en [de persoon] .
Hun relatie is te duiden als huurder-verhuurder. [eiser] betaalt maandelijks een bedrag van € 456,- aan [de persoon] voor de huur van twee kamers in de woning.
Standpunt van de Svb
4. De Svb stelt zich op het standpunt dat terecht is vastgesteld dat [eiser] een gezamenlijke huishouding voert met [de persoon] . Naar het oordeel van de Svb overstijgt de woonsituatie van [eiser] en [de persoon] hetgeen te doen gebruikelijk is in een commerciële relatie.
Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de AOW wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.
5.2.
Op grond van artikel 1, vierde lid, van de AOW is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
Beoordeling door de rechtbank
6. Kern van het geschil is of de Svb terecht heeft besloten dat [eiser] vanaf augustus 2001 een gezamenlijke huishouding voert met [de persoon] en daarom per die datum (slechts) recht heeft op een AOW‑pensioen naar de norm voor gehuwden.
Belastend besluit
7. De rechtbank overweegt allereerst dat een besluit tot herziening (en terugvordering) van een uitkering een voor de betrokkene belastend besluit is, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat in dit geval de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening van het ouderdomspensioen is voldaan, in beginsel op de Svb rust.
Gezamenlijke huishouding
8.1.
De rechtbank zal aan de hand van de twee criteria in artikel 1, vierde lid, van de AOW beoordelen of sprake is van een gezamenlijke huishouding. Het eerste criterium is of twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben. Het tweede criterium is dat van de wederzijdse verzorging.
8.2.
Naar vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) dient de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
Hoofdverblijf
9. Niet in geschil is dat [eiser] en [de persoon] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben, zodat aan het eerste criterium van een gezamenlijke huishouding, als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de AOW, is voldaan. Met de Svb is de rechtbank van oordeel dat uit de stukken blijkt dat de ingangsdatum van het verblijf in de woning 19 juli 2001 is.
Wederzijdse zorg
10.1.
In geschil is of sprake is van wederzijdse zorg. Volgens vaste rechtspraak [2] van de Raad kan wederzijdse zorg blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het wederzijdse zorgcriterium in een concreet geval is voldaan.
10.2.
De rechtbank gaat uit van de gegevens van [eiser] over zijn woonsituatie die staan vermeld in het formulier ‘checklist gezamenlijke huishouding’. Voorzover [eiser] op onderdelen wenst terug te komen van de in het formulier opgenomen gegevens wijst de rechtbank op de vaste rechtspraak [3] van de Raad, volgens welke een betrokkene, ook indien hij later van een afgelegde verklaring terugkomt, in beginsel aan de aanvankelijk tegenover een rapporteur van het bestuursorgaan afgelegde en vervolgens zonder enig voorbehoud ondertekende verklaring gehouden mag worden.
10.3.
Met de Svb is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen [eiser] en [de persoon] die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Uit de ‘checklist gezamenlijke huishouding’ blijkt namelijk dat [eiser] en [de persoon] een gezamenlijke huishoudpot en huishoudportemonnee met cash geld hebben, zij elkaar gemachtigd hebben om te beschikken over elkaars bankrekeningen en [eiser] inzicht heeft in de boekhouding (dan wel de boekhouding doet) van [de persoon] . De auto, die op naam van [eiser] staat, wordt gezamenlijk door [eiser] en [de persoon] gebruikt (waarna zij de kosten verrekenen). Verder overweegt de rechtbank dat sprake is van een telefoon die op naam staat van [eiser] en door zowel [eiser] als [de persoon] wordt gebruikt en dat de boodschappen om en om worden betaald (en later verrekend in die zin dat ieder de helft betaald). Uit al deze feiten en omstandigheden blijkt dat sprake is van financiële verstrengeling tussen [eiser] en [de persoon] . Beiden leveren een bijdrage in de kosten van de huishouding die zij voeren. Dat vervolgens de kosten van de huishouding weer worden verdeeld en ieder de helft dan wel zijn deel draagt maakt dit niet anders. De financiële verstrengeling heeft daarvoor immers al plaatsgevonden. Dit betekent dat sprake is van wederzijdse zorg tussen [eiser] en [de persoon] .
Commerciële relatie
11. Anders dan [eiser] aanvoert is geen sprake van commerciële verhuurrelatie. Er is geen sprake van een contract waarin alle over en weer te verlenen prestaties (zoals bijvoorbeeld over het gebruik van telefoon en auto) zijn vastgelegd. Ook overigens bieden de gegevens uit de ‘checklist gezamenlijke huishouding’ naar het oordeel van de rechtbank voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van de Svb dat de woonsituatie van [eiser] en [de persoon] verschilt van een zuivere commerciële relatie. [4] Naast de hiervoor reeds genoemde financiële verstrengeling komt uit de ‘checklist gezamenlijke huishouding’ onder meer naar voren dat [eiser] en [de persoon] al tientallen jaren goed bevriend zijn, zij voor elkaar zorg dragen in de zin van toezicht, zij gezamenlijk eten, ’s avonds beneden naar de tv kijken, (vroeger) samen op vakantie gingen en (soms) gezamenlijk vrienden ontvangen. Uit het voorgaande volgt dat sprake is van een in een zakelijke verhouding ongebruikelijke verbondenheid die de grenzen van een zakelijke relatie ruimschoots te boven gaat.
Conclusie
12. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [eiser] sinds 19 juli 2001 een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [de persoon] en daarom terecht het AOW-pensioen van [eiser] per 1 augustus 2001 heeft herzien naar de norm van een samenwonende. Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat het onzorgvuldig van de Svb is dat dit besluit pas acht maanden na het huisbezoek op 12 april 2017 is genomen. Dit maakt echter niet dat de Svb niet meer bevoegd zou zijn tot herziening en terugvordering.
13. Bij de terugvordering moet voorop worden gesteld dat de Svb op grond van artikel 24, eerste lid, van de AOW gehouden is tot terugvordering van het onverschuldigd betaalde AOW-pensioen. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb op grond van het vijfde lid van artikel 24 van de AOW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen als hier bedoeld kunnen op grond van vaste rechtspraak [5] slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de financiële en/of sociale gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. [eiser] heeft in beroep tegen de terugvordering geen specifieke gronden aangevoerd. De stelling dat de terugvordering zal leiden tot onaanvaardbare financiële gevolgen is door [eiser] niet (met stukken) inzichtelijk gemaakt. Ook overigens zijn de rechtbank geen dringende redenen gebleken die maken dat de Svb had moeten afzien van terugvordering. De Svb heeft daarom terecht besloten om het bedrag van € 19.062,93 van [eiser] terug te vorderen.
14. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt.
15. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van mr. L.H.J. van Haarlem, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 27 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:952.
2.Zie de uitspraak de Raad van 15 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4622.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 24 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW4467.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 29 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2222 en de uitspraak van de Raad van 31 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2327.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1162.