ECLI:NL:CRVB:2013:2222

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
11-3673 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen naar gehuwdenpensioen en beoordeling van gezamenlijke huishouding

In deze zaak gaat het om de herziening van het AOW-pensioen van appellant, die sinds augustus 1998 een ouderdomspensioen ontving voor ongehuwden. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) heeft na een huisbezoek geconcludeerd dat appellant en [W.] sinds maart 2009 een gezamenlijke huishouding voeren, wat leidde tot de herziening van het pensioen naar een gehuwdenpensioen. Appellant betwistte deze conclusie en ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, die het beroep ongegrond verklaarde.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden in deze zaak zorgvuldig gewogen. De Raad stelt vast dat appellant en [W.] hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en dat er sprake is van wederzijdse zorg, wat voldoet aan de criteria voor een gezamenlijke huishouding. De Raad oordeelt dat de Svb terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een commerciële relatie, maar van een gezamenlijke huishouding, gezien de dagelijkse interacties en zorg voor elkaar.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De beslissing is openbaar uitgesproken op 29 oktober 2013, waarbij de Raad geen aanleiding ziet voor een veroordeling in de proceskosten. Partijen kunnen binnen zes weken na verzending van de uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

11/3673 AOW
Datum uitspraak: 29 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 mei 2011, 10/4432 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Bronsveld, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bronsveld. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving vanaf augustus 1998 een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een ongehuwde.
1.2.
Op 7 december 1998 hebben appellant en [naam W.]([W.]) een huurovereenkomst ondertekend, inhoudende dat appellant een slaapkamer met wasgelegenheid huurt op de bovenverdieping van de woning van [W.] op het adres [Adres A.] te [woonplaats], alsmede gebruik mag maken van toilet beneden en garage. De huurprijs bedraagt fl. 250,- per maand. Met ingang van 1 januari 2005 is de huurprijs bepaald op een bedrag van € 188,84 per maand en met ingang van 1 januari 2008 op een bedrag van € 193,-.
1.3.
Begin 2010 heeft de Svb in het kader van een heronderzoek naar de woon- en leefsituatie van appellant een huisbezoek afgelegd op het adres van appellant. Tijdens dit huisbezoek zijn appellant en [W.] gehoord en hebben zij een checklist ingevuld ten behoeve van de beoordeling van de vraag of al dan niet een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd. Op grond van de bevindingen van het onderzoek heeft de Svb geconcludeerd dat appellant en [W.] vanaf maart 2009 een gezamenlijke huishouding voeren en dat niet langer sprake is van een commerciële relatie.
1.4.
Bij besluit van 7 april 2010 heeft de Svb het AOW-pensioen van appellant met ingang van april 2009 herzien naar een gehuwdenpensioen. Bij afzonderlijk besluit van 7 april 2010 heeft de Svb het over de periode van april 2009 tot en met maart 2010 te veel verleende AOW-pensioen tot een bedrag van € 3.289,07 van appellant teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van 2 september 2010 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten van 7 april 2010 gegrond verklaard, in die zin dat het AOW-pensioen van appellant met ingang van april 2010 wordt herzien naar een gehuwdenpensioen, als gevolg waarvan de terugvordering komt te vervallen. Aan het bestreden besluit heeft de Svb ten grondslag gelegd dat in 2008 - na een onderzoek - is geconstateerd dat er sprake was van een commerciële relatie en dat appellant er op mocht vertrouwen dat zijn pensioen niet met terugwerkende kracht zou worden herzien.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant betwist, samengevat, dat aan het zorgcriterium is voldaan.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 1, vierde lid, van de AOW is van een gezamenlijke huishouding sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.2.
De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding dient te worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant en [W.] ten tijde in geding hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, zodat aan het eerste criterium van een gezamenlijke huishouding is voldaan.
4.4.
Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. De gegevens zoals die naar voren komen uit de door appellant en [W.] ondertekende checklist en de handhavingsrapportage van 15 januari 2010 bieden voldoende feitelijke grondslag voor het standpunt van de Svb dat sprake is van een wederzijdse zorg, die hetgeen in een commerciële relatie gebruikelijk is ver te boven gaat. Uit de checklist komt onder meer naar voren dat appellant en [W.] dagelijks samen eten, dat [W.] voor beiden wast en strijkt, dat de gehele benedenverdieping gezamenlijk wordt gebruikt, dat zij soms de avonden gezamenlijk doorbrengen en soms gezamenlijk bezoek afleggen of ontvangen. Appellant doet de zware boodschappen en [W.] de lichte boodschappen. Sinds maart 2009 maakt appellant, in verband met lichamelijke klachten, gebruik van de slaapkamer van [W.] op de begane grond. Indien nodig verzorgen zij elkaar bij ziekte. Voorts is de huurprijs sinds 2008 niet verhoogd. Van een jaarlijkse aanpassing die ingeval van een commerciële relatie gebruikelijk is, is dan ook niet gebleken.
4.5.
Anders dan appellant ter zitting heeft gesteld, is niet gebleken dat de onder 4.4 genoemde wederzijdse zorg een incidenteel karakter draagt. Tijdens het huisbezoek in januari 2010 hebben appellant en [W.] immers verklaard dat de op dat moment geconstateerde woon- en leefsituatie zich in ieder geval sinds maart 2009 voordeed.
4.6.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2013.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) O.P.L. Hovens
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip gezamenlijke huishouding.

HD