In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 1 november 2018, wordt het klaagschrift van klager behandeld, dat is ingediend op basis van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klager, geboren in 1974, heeft een klaagschrift ingediend tegen het conservatoire beslag dat is gelegd op zijn bankrekeningen en vorderingen, in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een vermeende criminele organisatie. Het Openbaar Ministerie heeft in het onderzoek, genaamd 'Offside', klager als verdachte aangemerkt, waarbij hij wordt verdacht van deelneming aan een criminele organisatie, oplichting, valsheid in geschrift en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat klager op de hoogte was van de schijnconstructie die werd gebruikt om verhaalsmogelijkheden te frustreren. De rechtbank overweegt dat hernieuwd beklag alleen ontvankelijk is indien er nieuwe feiten of omstandigheden zijn, wat in dit geval niet is aangetoond. De rechtbank verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beklag met betrekking tot de woning en de bankpassen, maar ontvangt hem wel voor zover het betreft de vordering op een bedrijf en de saldi op zijn bankrekeningen. Uiteindelijk wordt het beklag ongegrond verklaard, omdat de rechtbank van oordeel is dat klager wist of redelijkerwijs kon vermoeden hoe de situatie in elkaar zat. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad.